Dr. Schaepman. Deel 3. Eerste stuk
(1927)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1880-1882
IX.
| |
[pagina 59]
| |
ten zes ure verloste Hare Majesteit natuurlijk van een welgeschapen Dochter. 's Gravenhage, 31 Augustus 1880.” Den volgenden dag erkende Nederland zijn Wilhelmina Helena Paulina Maria. Tusschen de officieele telegrammen van gelukwensching en dankbetuiging in kwam ook hier en daar een vers te voorschijn: B(eets) deed in het “Utrechtsch Dagblad” van 1 September zijn poet laureate plicht, en gaf zijn drie onschuldige stroofjes prijs aan de pretmakerij van Dr. Doorenbos' jongens: Laat Oost en West de blijmaar hooren,
Die Kroon en volk vervult met vreugd:
Den Koning is een kind geboren,
Een Dochter die zijn hart verheugt.....
Nee, dan toch liever gezwegen, ofwel gezongen, als later Pater Van Meurs, van Wilhelmientje, aorig kiendje, of gesproken als Ds. Van Koetsveld straks met zijn dooprede in de Haagsche Willemskerk.... Den 6n September werden de Kamers bijeengeroepen om elk in zijn vergaderzaal de Koninklijke Boodschap der bevalling te hooren:.... “Wij zijn overtuigd dat de Tweede Kamer der Staten Generaal van harte deelt in de gevoelens, die deze heugelijke gebeurtenis bij Ons opwekt, en met Ons dankbaar den zegen erkent, die door den Allerhoogste aan Ons Huis en aan het Vaderland is geschonken. En hiermede, Mijne Heeren, bevelen wij U in Godes heilige bescherming. Willem.” De Kamer ging dadelijk over tot het adres van gelukwensching, en verklaarde dat zij er behoefte aan had ‘Uwe Majesteit met deze voor het Koninklijk Huis en voor het Vaderland zoo heugelijke gebeurtenis hartelijk geluk te wenschen. Moge de jonggeborene Prinses, onder de hoede harer liefhebbende Ouders, voorspoedig opwassen en daardoor het huiselijk geluk van het Koninklijk gezin nog worden verhoogd. De Natie, die wij vertegenwoordigen, Sire, waardeert met ons dankbaar den aan Uwe Majesteit door den Allerhoogste geschonken zegen. Zij ziet in de geboorte der Prinses, evenals wij, eene versterking van den band van liefde en erkentelijkheid, die sedert eeuwen tusschen Nederland en het doorluchtig geslacht onzer Vorsten bestaat.’ Sobertjes, vond de eenige dichter onder de leden, tevens 't jongste lid, dat zich nog had aan te passen aan officeel-vorme- | |
[pagina 60]
| |
lijke nuchterheid. Het ergerlijke was dat een week nadien een heele stoet Nederlanders, van altaar en troon zoogoed als ontvoogd, hun hooggestemden jubel kwamen brengen aan Baruch Spinoza, bij de onthulling van zijn bronzen beeld op de Paviljoengracht der Hofstad Berthold Auerbach sprak namens Europa, en Van Vloten namens de menschheid. Het huiselijke Nederland had het zwaar te verantwoorden; maar Van Vloten te verzoeken om wat meer begrip en eerbied voor het hoogste en verhevenste in de traditie van der menschen geschiedenis - niemand waagde het, allerminst de officieele heeren die daar hun prinsenpraal kwamen uitstallen. De Levensbode ging dus vrij zijn gang tot het slot, waarbij hij 't zitbeeld aan den burgemeester overmaakte: ‘Aanvaard het als dat van den Goeden Geest uwer stad, den Geest der liefdevolste wijsheid en werkdadigste levenslust! - Gelukkige gemeente, die reeds elders binnen uwe muren te voet en te paard het beeld van dien edelaardigen Geuzenprins en opstandeling ziet prijken, dat niet ophoudt u van zelfstandigen volkszin en eendrachtige vaderlandsliefde te spreken, en die er thans dat van den wijze aan ziet toegevoegd, die u menschelijke beschaving en veredeling boven alle bekrompen geloofsverdeeldheid en maatschappelijke vooroordeelen predikt. De middeneeuwsche steden hadden hare waarmerken - haar zoogenaamde roelandszuilen en dergelijke - doch wat zijn ze tegenover gedenkteekenen als deze? Gelukkig land en volk dan ook, dat van uit die gemeente deze beelden voortdurend tot u spreken ziet! Met dien Prins is het kleine Nederland, vóór drie eeuwen, Europa ten voorbeeld geweest, het vooruitschrijdende op den weg der Volksvrijheid in staat en kerk; moge 't met dezen Wijze thans het niet minder ten voorbeeld wezen op dien der verstands- en gemoedsveredeling buiten alle kerkbegrippen om! Zoo kan het opnieuw het sprekend bewijs leveren, dat ook voor landen en volken zedelijke kracht en grootheid niet aan den omvang van stoffelijke grenzen gebonden, er in zijn blijde werking niet van afhankelijk is.’ Schaepman was razend, maar kreeg tot zijn troost de ‘Onthulling van Spinoza's Standbeeld’ een paar flinke artikelen voor zijn ‘Tijd’, waarin kranig werd geprotesteerd: ‘Dat een Kroonprins der Nederlanden, door zijn gemachtigde vertegenwoordigd, dat een Nederlandsch Minister van Binnenlandsche Zaken en zoovele andere officieele personen, door hunne plechtige aanwe- | |
[pagina 61]
| |
zigheid, zij het ook slechts zijdelings, aan deze beteekenis van het standbeeld hun zegel hechtten, moge ongetwijfeld niet gestrekt hebben om het geloovige en nederlandsche hart van honderdduizenden in den lande te verheugen, nog te minder nu zulks geschiedde in tegenwoordigheid eener schare vreemdelingen van allerlei nationaliteit.’Ga naar voetnoot1) Dan nog liever het officieele Binnenhof-plezier. Den Zaterdag dierzelfde week, 18 September, kwamen de beide Kamers in vereenigde zitting om de gewone vergadering der Staten-Generaal te sluiten met een welgevalligen blik op de reeks der afgeloopen werkzaamheden, zooals Minister Six die ontrolde. En den Maandag daarop, 20 September, gingen met de gewone twaalf-uur-plechtigheid de Staten weer open, in de zaal der Tweede Kamer, zooals ieder jaar vóor den tijd toen de Ridderzaal gereed kwam. Gelegenheid genoeg, vóor het openingsuur der vergadering, om een paar woorden ter eerste of ter betere kennismaking te wisselen met de leden van den Raad van State en met de voornaamste Eerste Kamerheeren; met de beide Heemskerken, Bz. en Az., met Verniers van der Loeff, met Jhr. de Jonge, met A.J. Duymaer van Twist, H.C.L. Regout, E. du Marchie van Voorthuysen, A. Vos de Wael, graaf van Limburg Stirum, Jhr. Van Swinderen, Jhr. den Tex, Jhr. Teding van Berkhout, Jhr. Huydecoper van Maarsseveen, J. van Vollenhoven, C.T. Stork, J. Thooft, A. van Naamen van Eemnes, J.B. Hengst, P.J.A. Smitz, Jhr. van Eysinga, Jhr. van Sasse van IJsselt en wie al meer van de acht en dertig, zonder te vergeten vice-admiraal J.A.A. Gregory, kanselier der beide orden.... Dan stilletjes elk naar zijn plaats Ineens de hoogste plecht met haar gonzende stilte, haar linksche verstijving in 't starre gelid en haar nieuwsgierig nekkengerek. Want de vergulde galakoets, met de acht paarden bespannen, had door de juichende menigte heen de Kamer bereikt. De Koning en de 83-jarige Prins Frederik, zijn oom, waren bij 't uitstappen door de Commissie ontvangen, en daar traden ze, al groetend nu rechts dan links, naar hun troon. Sire zag er weer op zijn vorstelijkst uit, zoo niemendal geruststellend voor Schaepman, die zich had laten zeggen dat naar koninklijke opinie de Grondwet op 15 Juli een deuk | |
[pagina 62]
| |
had gekregen.... Maar er viel niet te mijmeren. ‘Met even duidelijke en krachtige stem als altijd’, las Willem III de troonrede voor, de tabelle van het huiswerk voor 't heele jaar. Op tien minuutjes was alles afgeloopen: de vergadering van de Staten Generaal open verklaard, en de deur der leege zaal achter 't laatste lid weer toe.... Schaepman - hij was niet bijzonder in stemming met zoo'n troonrede - slenterde met Van der Hoeven op het Binnenhof nog wat rond. In de Ridderzaal, die men aan 't restaureeren was, troffen ze Jhr. Victor de Stuers - dien Schaepman sinds jaren had leeren kennen bij Thijm - en als altijd ging het om de maëstria in 't geplaag: Zeg, de Stuers, wanneer kom je weer eens aan 't Hof? Doe dan mijn complimenten dat de gelukkige vader het ditmaal ál te nuchtertjes deed. Zoo'n saaie eerste zinnetje in een Troonrede, is dat nu een Geboorteklock voor een Prinses? Al de echo's van deze Ridderzaal en van 't heele Binnenhof protesteeren. Nee, dan kende die andere Willem III het toch beter. Dat komt er van, als Keuchenius en Modderman, met hun watermisbruik, de Rechteren in Israël zijn. Jongens, wil ik u wat zeggen, de heele zeventiende eeuw gaat er uit. Weet je nog, historicus van snippertuig en kunstrechter van dor gesteente, wat die zaal daar - onze Eerste Kamer van thans - heeft beleefd toen het Kind van Staat als Kapitein-Generaal werd befeest? Op gouden en zilveren vaatwerk werden ze aangebracht en met gouden en zilveren vorken naar binnen gespeeld: de driehonderd duifjes, de honderd kapoenen, de tweehonderd vijftig kalkoenen, de vijfhonderd kuikens, de driehonderd kippen, de zestien snippen, de honderd-acht-en-zestig fazanten, de zestig hazen, de honderd konijnen, de achthonderd leeuweriken, de vijfhonderd patrijzen, de zestig eenden, de zestien schapen, de twee-en-dertig speenvarkens, de dertig wilde zwijnen, de veertig lammeren, de zestien kalveren, de vier ossen, de honderd schapetongen, de vijftig ossetongen, de acht herten, de vier wilde varkens, de veertig hammen, de honderd-vier-en-vijftig pasteien. En wijnen navenant, meneertje, achthonderd bottels, voor driehonderd man. Zaten aan de eeretafel en gaven eerlijk het voorbeeld de prins van Oranje zelf en Jan Maurits van Nassau en de heeren van Odijk, Van de Seck, van Zuilenstein, en tevens de Heeren van de Ridderschap met den Raadspensionaris Johan de Witt. De halve | |
[pagina 63]
| |
nacht was er mee gemoeid; tweehonderd waskaarsen op de tafels, en op het Binnenhof driehonderd flambouwen, met vuurwerk op den Vijverberg. Tsjonge, en daar was, helaas, geen enkel Schaepman aanwezig: ze zaten toen nog met het schuchter schaapje in hun schild in stillen luister te Munster geburgerd. - Heeren leden der Staten Generaal, wist de Stuers te bekoelen, geen van uw beide wraakroepend geschonden zalen is thans nog waard dat Oranje met U komt aanzitten. Want herinner je, dichter, het vers gemaakt op het feest dat je doet watertanden: Oranje gaf den Staat van Holland 't middagmaal.
Daartoe verleent de Staat aan hem de groote zaal
Van haar vergadering; - zegt mij nu eens, Poëten:
Was Holland bij den Prins, of Hij bij Haar ten eten?
En zeg mij nu eens, poeët, met in je Pausverzen het kanongebulder van Castel San-Angelo, in plaats van te sputteren op het heden en te snuiven naar 't verleden, zet je zelf eens aan een Geboortklock; maar ik leg mijn hoofd bij dat van Oldenbarneveldt hier aan 't fonteintje als je kan luien lijk Vondel. Er werd toen besloten, op voorstel van Van der Hoeven, eventjes langs 't paleis heen om inspiratie te gaan. Maar al kuierend over de Plaats zagen ze, bij Goupil, Artz' Boerenfamilie bij Grootmoeder aan Tafel. En toen zijn ze maar liever dadelijk binnengetreden vlak daarnaast. |
|