Dr. Schaepman. Deel 3. Eerste stuk
(1927)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1880-1882
[pagina 29]
| |
En dan de groote trom over Schaepman's verdiensten, als geleerde, als dichter, als redenaar, als redacteur van Wachter en Tijd, als de drager der ‘vele en machtige geestesgaven’.... ‘Laten wij er dan ook eene eer in stellen aan dien eminenten man de behartiging onzer openbare belangen in de Tweede Kamer mede op te dragen; veroveren wij hem daar zijne plaats naast onzen waardigen en verdienstelijken des Amorie van der Hoeven.’ De Tijd vond dat het wel wat soberder kon; zij zelf was érg sober: de Van der Hoeven van daareven verkondigde aan wie 't hooren wilde, ook in de Kamergesprekken, dat -‘de Tijd’ aan 't kuipen was tegen Schaepman. Een bewering die ze zeer kwalijk nam: ‘Tot een antwoord op deze zonderlinge beschuldiging achten wij ons niet verplicht. Wij vragen slechts aan den heer des Amorie op welken toon hij aan zijn verontwaardiging lucht zou geven ingeval eens iemand hem verborgen bedoelingen toelichtte, die met zijne nadrukkelijke en openbare verklaring in lijnrechten strijd verkeeren’.Ga naar voetnoot1) De nadrukkelijke verklaring bestond uit het opnemen van de circulaire der Katholieke Kiesvereeniging in het hoofddistrict Breda, meldende dat: ‘in de algemeene Vergadering van bovengenoemde vereeniging tot candidaat voor het Lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten Generaal met algemeene stemmen is geproclameerd: Dr. Herman Schaepman, te Rijsenburg’, en onderteekend door het bestuur, aan het hoofd waarvan Mr. Jac. W. van den Biesen, een der groote ijveraars voor 's Doctors candidatuur.Ga naar voetnoot2) Verder kon men, mits fijn te speuren, nog vinden in De Tijd’: ‘Hoewel wij de candidatuur van Dr. Schaepman van heeler harte en zonder voorbehoud steunen, voegt het ons echter minder daarover breeder uit te weiden. Wij twijfelen intusschen niet of ook zonder dat zullen de kiezers te Breda hun candidaat met schitterende meerderheid verkiezen, daar zij met ons vertrouwen dat Dr. Schaepman tusschen en naast onze overige Katholieke afgevaardigden zijn plaats zal innemen.’Ga naar voetnoot3) Intusschen deed ‘de Grondwet’ des te luidruchtiger haar best immer voort: ‘Waarde Redactie, luidde den 1en Juli een inge- | |
[pagina 30]
| |
zonden stuk van Herman des Amorie van der Hoeven: De candidatuur van Dr. Schaepman is een glorie voor Breda.. Het komt er nu slechts op aan deze ferme daad even ferm te voltooien, door een zoo getrouw mogelijke opkomst van alle katholieke kiezers voor hun candidaat. Niemand mag achterblijven, want elke stem telt mede om den glans en het gewicht dezer keus te verhoogen. ‘Laat u niet bevreesd maken door het bezwaar dat Dr. Schaepman als geestelijke geen lid der Kamer zou kunnen zijn. Die kwestie is herhaaldelijk uitgemaakt zoowel bij de schrijvers (laatst zoo helder mogelijk door Mr. J. Heemskerk Az.) als door de Kamer zelve... Er is dan ook voor Roomsche en Protestantsche geestelijken geen verschil van wetsuitlegging denkbaar, tenzij de Staat de Roomsche Kerkleer tot Staatswet verheffen wilde, hetgeen niet waarschijnlijk is.’ En verder, van de Redactie zelve: ‘Wij betuigen onzen dank aan de Katholieke Kiesvereeniging, die wederom getoond heeft zich te kunnen verheffen boven alle kleingeestigheid... ‘Zij stond inderdaad voor een groote moeilijkheid... Na eerst aan de kiezers voorgesteld te hebben den voortreffelijken Karel van Nispen, later den uitmuntenden H.A. des Amorie van der Hoeven, kon zij, wilde zij zich in zekeren zin niet onteeren, niets ander doen dan iemand voor te stellen die waardig was de evenknie te zijn der genoemden, zoo niet hen overtrof... Misschien is er wel een of ander die, ik weet niet om welke reden, zegt: zou Schaepman niet dit, zou Schaepman niet dat doen of laten? - Weg met alle kleingeestigheid! Er zijn mannen die streven naar “het hoogste en heerlijkste”. Voor zoo een man houden wij Schaepman. Welnu, schenken wij hem als volksvertegenwoordiger het hoogste en heerlijkste: een grenzenloos vertrouwen. Als man van naam en gezag mag hij dat vorderen. Wij willen gaarne het vele goede gelooven dat van onze Tweede Kamer wordt gezegd; wij nemen aan dat wij, wat deftigheid en waardigheid betreft, kunnen roemen, vergeleken vooral bij wat er in Frankrijk, België, Duitschland, ja zelfs Engeland geschiedt. Toch meenen wij dat er veel groote en schoone woorden worden gebruikt, geheel in strijd met de eigenlijke beteekenis. Welnu in zoo'n vergadering past Dr. Schaepman, “de koning van het woord”, de man die niet dulden zal dat iemand zich met den naam tooie zonder de zaak te bezitten’ | |
[pagina 31]
| |
Ook de Noordbrabanter te 's-Hertogenbosch wist geen hooglovende woorden genoeg voor de candidatuur van den man die als leider der katholieke meerderheid kan optreden en die aan het hoofd staat eener school, die we zuiver ultramontaansch noemen.’ Intusschen was de Grondwet, naarmate de groote Dinsdag naderde, vooral op 't oproffelen der kiezers bedacht, en stelde ze klaar in 't licht het hoofddoel van Dr. Schaepman's verkiezing: ‘Onze eeuw heeft ontegenzeggelijk veel op haar schuldboek; maar dit is hare lichtzijde, dat zij de uitstekendste mannen uit onze gelederen voorop stelt, - mannen van scherp afgebakende beginselen, van beproefde trouw, met vele en zeldzame gaven toegerust en tot elke opoffering bereid. Zij dwingt hen op 't wereldtooneel die plaats in te nemen, waar zij met hunne van God ontvangen talenten kunnen woekeren en maakt hen alzoo tot leiders, tot de onmisbare verdedigers onzer rechten in den ongelijken strijd, die ze zelve heeft verwekt.... Maar wij verlangen de opkomst der kiezers nog op een anderen grond. Toen de rampzalige wet op het Onderwijs was bekrachtigd, heeft men van liberale zijde gezegd: “De strijd is uit.” Het woord was eene verleiding tot muzelmansche berusting in 't aangedane onrecht. Het was een verleidelijk woord voor de overwonnenen, die te kampen hadden tegen moedeloosheid na mislukten strijd; verleidelijk ook voor die christenen, welke de beste wenschen zullen koesteren voor onze zaak, daarvoor zelfs in de kerk of binnenskamers zullen bidden, maar de toewijding en zelfopoffering missen om in persoon deel te nemen aan den kamp die door anderen met onbezweken moed wordt voortgezet; verleidelijk vooral voor de vreedzame lieden die een afkeer hebben van alle agitatie, maar vergeten dat de meesten verplicht zijn evenals Josua te strijden en het aan enkelen slechts gegeven was met Mozes op den berg Horeb de handen hemelwaarts te heffen. Neen, de strijd is niet uit! - niet uit, zoolang de katholieken, 2/5 der natie, stelselmatig bij 's lands benoemingen worden achtergesteld; - niet uit, zoolang de liberale partij van hare kunstmatige meerderheid in de Kamer misbruik maakt' om der natie de zuurverdiende penning af te troggelen; - niet uit, zoolang zij door de gehate Onderwijswet van '78 de meerderheid der bevolking verdrukt; - niet uit, zoolang zij meester blijft van 's lands | |
[pagina 32]
| |
schatkist tot onderhoud en instandhouding harer moderne sektescholen; - niet uit, zoolang zij de bizondere godsdienstige school eene onmogelijk te bekampen staatsconcurrentie aandoet. Neen, die strijd is niet uit, en geen kiezer mag er zich aan onttrekken. Onze wakkere afgevaardigden in de Kamers, onze aanvoerders buiten de Kamers, zooals Dr. Schaepman, mogen daarin door de meerderheid overwonnen zijn; bezweken zijn ze niet. Nog altijd staan zij moedig op de bres ter verdediging onzer rechten, ter bestrijding van 't aangedaan onrecht..... Daar is wel geen eigenlijke verkiezingsstrijd, geen liberale tegenkandidaat, maar men bedriege zich niet. Elke verslapping in den strijd, elke onthouding zullen onze verdrukkers als eene berusting in het onrecht, als eene afkeuring zelfs van den gestreden strijd beschouwen en rondbazuinen; het zal hun eene beweegreden en een voorwendsel zijn om 't juk, ons opgelegd, nog te verzwaren, - het geloovige deel der bevolking nog verder achter te stellen, nog meer geld af te persen, en onze godsdienstige belangen nog geweldiger met de voeten te treden. Daarom ook moet de opkomst der kiezers zoo talrijk zijn. Het protest der vrijheidlievende Nederlanders tegen onrecht en verdrukking kan nooit te luid en te krachtig klinken.’Ga naar voetnoot1) Zoo werden ook de kleine bedillers van de groote candidatuur overstelpt door de geestdrift die golfde over het Roomsche district. 2018 Stembriefjes werden ingeleverd. Van onwaarde bleken er 132, zoodat het getal der geldige stemmen 1886 bedroegGa naar voetnoot2). Daarvan werden op Schaepman uitgebracht 1853 - het symbolische cijfer voor 't Roomsche Nederland, het jaartal van 't herstel der Hiërarchie. Breda mocht kroonhalzen. Geen enkele stad in heel Nederland was vertegenwoordigd door zulk een welsprekend paar als de stede der baronie: Van der Hoeven en Schaepman. | |
[pagina 33]
| |
Er werd gevlagd en gefeest. Van der Hoeven, die liefhebberde in de metempsychose, en die er niet zoover van af was te meenen dat de ziel van 't heele katholieke Nederland in Schaepman tabernakelde, ontwaarde in de verte iets van Brom's vizioenen over de bekeering van Nederland. Van den Biesen, het kalme proza in persoon, liep langs de straten luidop dichtend van een heerlijk verschiet. En op 't seminarie te Rijsenburg gonsde en juichte de jeugd het heele heiligdom vol van de hulde aan den Meester, die, zonder zijn geliefde katheder te verlaten, voor 't heele Roomsche Nederland zou worden wat hij nu sinds tien jaar was voor de vroomste jongens in 't Aartsbisdom: onze Doctor. Schaepman zelf zal zijn verkiezing hebben gevonden een bijzonder heuglijk feit in een land, dat alweer met smaak zich vergastte op den katholieken-smaad die voor 't grijpen lag in het boek van Dr. Nippold, waarvan Dr. Herderschee onder den titel ‘De Roomsch-Katholieke Kerk in Nederland na de Hervorming’ zooeven een vertaling had bezorgd. Toch trilde daar iets van een heel fijn heimwee in 's Doctors diepste binnenste. Hij, die Shelley kende, heeft hij zijn onbestemde dichtersontroering wellicht geformuleerd in de klacht van 't genie dat zijn weg zoekt uit den droom naar de daad: ‘I have deserted the odorous gardens of literature for the great sandy desert of politics’? Om 't even, de harde taak riep. En 't was toch wel een heerlijke kans, zoo naar de vervulling te gaan langs den weg die liep door de bres, voor 't eerst sedert het bestaan der Vrije Nederlanden in den muur der Staten gehakt. Kom, een glorieuse dag was het heusch. Och, hadden Vader en Mama dat nu toch mee beleefd! |
|