Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 687]
| |
CXVII.
| |
[pagina 688]
| |
land geen punterig gezichtje: “Dertig ten honderd is echter niet veel”. Over het geheel schijnt de schoolpartij op dit oogenblik met een benijdenswaardige onbezorgdheid ten opzichte onzer financieele omstandigheden gezegend...’Ga naar voetnoot1). ... ‘Maar wat dit alles verergert, is de spot, die tegenover het Bijzonder Onderwijs wordt losgelaten. Ja, het is vrij! Vrij als de Poolsche Bisschoppen onder de Ukazen van den Czaar. Want dit is een bespotting der vrijheid. Zonder recht of reden matigt de Staat zich de hoogste en heiligste macht aan, die door God aan de ouders is gegeven, de macht over het kind. Niet om den vader te helpen, niet om de moeder ter zijde te staan, treedt het Rijk op en neemt het onderwijs in zijne handen en met het onderwijs de vorming van het edelste wat den mensch is geschonken: zijn geest en zijn hart. Met tyrannieke ijverzucht wapent bij zijn onderwijs tegen iederen aanval, omgeeft het met iedere kracht, maakt het groot, machtig en alles beheerschend. Maar alles alleen te zijn blijft ook voor den Staat onmogelijk; hij huldigt de vrijheid en nu laat hij het onderwijs vrij.... Ja, het onderwijs is vrij, maar het vrije onderwijs is arm. Het heeft geen goud, het heeft geen macht, het heeft geen bescherming, geen steun. Het heeft de armoede en het toezicht, ziedaar alles. Kan het anders dan sterven? Maar het sterft niet. Het heeft eene kracht: het geweten. Zoolang daar ouders zijn, die gelooven dat de ziel van het hun toevertrouwde kind werd geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, aan God behoort in leven en in dood, zoolang zal ook de kracht van het Bijzonder Onderwijs blijven bestaan. En trots het onrecht en trots de verdrukking zal het zich handhaven tegenover de paleizen, vaarin de onchristelijke Staat aan zijn jongeren de christelijke deugden leert’Ga naar voetnoot2). De bespreking in de Kamer begon den 17en Juni en zou een volle maand duren. Zelden werden beraadslagingen in 't Binnenbof met koortsiger aandacht gevolgd. Van overal kranten- en tijdschriften-artikelen, vlugschriften en studiën, en een leger petities daarbij, sommigen vóor de wet, de meesten er tegen. | |
[pagina 689]
| |
Den 17en Juni verscheen in de Tijd Schaepman's befaamd adres: | |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden, hoofden van huisgezinnen in de gemeente.... dat zij kennis hebben genomen van het Wetsontwerp, en dat zij in dit ontwerp de bestendiging zien van alles wat naar hunne innigste overtuiging de Openbare School voor hen onbruikbaar maakt; dat zij sevens daarin ontdekken het onloochenbare streven om aan het eenig hun gebleven hulpmiddel, de Bijzondere School, onder schijnbare eerbiediging van haar recht, het bestaan onmogelijk te maken; dat zij zich daarom wenden tot uwe Vergadering met het eerbiedig verzoek, genoemd Wetsontwerp niet te willen goedkeuren. Hetwelk doende, enz. | |
Aan onze Kathoheke Landgenooten.Na jarenlangen strijd zal eindelijk de wet op het Lager Onderwijs worden herzien. Maar bij die herziening words geen recht gedaan. Geen enkele klacht words verhoord, geen enkel bezwaar opgeheven, geen enkele onrechtmatigheid verminderd. Integendeel: het onrecht words bestendigd, verscherpt; de last verzwaard, de tyrannie tot wet verheven. De neutrale Staatsschool words gewapend met alle krachten die de schatkist kan aanbrengen. De Bijzondere School blijft, krachtens de vrijheid van onderwijs, bestaan, maar haar bestaan words, door den drang der wet, tot een voortdurenden strijd tegen den ondergang. Vermetel en lichtzinnig heeft men de oplossing der Schoolquaestie gezocht in de onderdrukking der Vrije School. De katholieken van Nederland weten en gevoelen dat allen. Zij hebben sinds jaren hun oordeel over de Onderwijswet uitgesproken. Zij hebben het doen hooren in de pers, die tijdig en ontijdig het bedrog der Neutrale School, de rampzalige verwarring van christelijke deugden en moderne godsdienstloosheid heeft ontmaskerd en aangeklaagd. Zij hebben het doen hooren in nog krachtiger en nog verhevener taal: de offers waarmede zij de bijzondere school deden verrijzen. | |
[pagina 690]
| |
De Regeering heeft van dat alles niets gehoord. Maar daar is meer. De Aartsbisschop en de Bisschoppen van Nederland hebben in 1867 hun stem verheven tegen de moderne school. Zij hebben ons met vaderlijke en vorstelijke wijsheid de gevaren aangewezen, de plichten herinnerd; zij hebben onzen moed gesterkt en, tegen alle hoop in, onze hoop op de zegepraal van het recht verlevendigd. De Regeering heeft dat woord niet gehoord. Neen, zij is verder gegaan; zij heeft het Mandement gebruikt om er eenige flier eigenaardige ‘geestigheden’ uit te putten, die in onze Staatsstukken zulk een schitterende getuigenis geven van den hoogen ernst en de zedelij ke waarde onzer staatsmannen. Nu is de bekroning van dit alles nabij. Op Maandag a.s. komt het Ontwerp-Kappeyne in behandeling. Wat blijft ons te doen? Dit: Nog eenmaal, en nu in het openbaar, en nu met alle kracht en met gepaste waardigheid ons protest te laten hooren tegen alles wat Binds 1857 is geschied, tegen de bestendiging van dit alles in het jongst ingediende Ontwerp, tegen de bespotting en de beleediging, aan ieder katholiek geweten door de miskenning onzer rechten aangedaan. Daarom bieden wij allen katholieken huisvaders bovenstaand Adres ter teekening aan. Dit adres is onze openbare en onwankelbare belijdenis. Het is het antwoord der katholieken aan de Regeering. Het is vooral ons antwoord op het Mandement der Bisschoppen. Ten overstaan van allen betuigen wij, dat het door hen in 1867 gesproken woord nu in 1878 nog ons woord is, dat het onze overtuiging vertolkt, dat het klinkt in onze beginselen, dat het ons kracht geeft tot dragen en offeren. Dit willen wij uitspreken en openbaar betuigen, dat wat de Vaderen des geloofs tot ons hebben gesproken, in onze hoofden en barten leeft. Alles wat aan bezwaren tegen het Adres kan worden ingebracht is een reden te meer om de daad, die hier wordt aangeraden, met grooter kracht en hooger geestdrift te verrichten. ‘De tijd is kort’. - Des te kostbaarder is ieder oogenblik. ‘Het oogenblik is laat’. - Was nooit beter. ‘Het is bijna onmogelijk’.... - Wie het onmogelijke beproeft, overwint. ‘De uitslag is: de Wet-Kappeyne’. - Wij zullen zien. | |
[pagina 691]
| |
Wanneer de Tweede Kamer ons niet hoort, dan zullen wij ons wenden tot de Eerste. Wanneer de Eerste Kamer ons niet hoort, dan zullen wij ons wenden tot den Koning. En wij zullen Hem zeggen: dat wij willen, dat onze kinderen even als hunne vaderen pal staan in de liefde tot het vaderland, in den eerbied voor den koning, in de trouw aan het vorstenhuis; dat vaderlandsliefde en trouw alleen daar te vinden zijn, waar het geloof woont aan den God, die Waarheid leert en Recht gebiedtGa naar voetnoot1). Alle Roomsche bladen stemden dadelijk in: de Nieuwe Noord-Hollander, de Maasbode, de Nieuwe IJsselbode, de Grondwet, de Gelderlander, de Waarheid, de Nieuwe Delftsche Courant, het Huisgezin, de Tilburgsche Courant, de Courier de la Meuse, het Venloosch Weekblad, de Peel- en Kempenbode, het Kanton Oosterhout, Ons Recht, de Noordbrabander, de Maas- en Roerbode, het Kanton Weert. Den 19en Juni had men reeds ruim 40,000 handteekeningen; den 26en waren er 143,734! Intusschen duwden en stuwden Schaepman's artikelen voortGa naar voetnoot2). Met groeiende belangstelling vanwege 't publiek vorderden de Kamer-beraadslagingen. Bastert gaf den toon aan der liberaalconservatieven, en verklaarde groote sympathie voor het ontwerp to voelen. Wintgens riep ter verdediging van den leerplicht het gezag in van kardinaal Manning en de ‘Elementary Education Act’. De anti-revolutionnaire sprekers protesteerden eensgezind maar kalm, behalve Mackay, die om zijn heftig verzet door Schaepman met luiden lof werd bedachtGa naar voetnoot3). Maar... ‘Vriend en vijand zullen wel overeenstemmen in de uitspraak, dat bij de algemeene beraadslagingen de katholieke woordvoerders den palm hebben behaald. De strijd werd bun moeilijk genoeg gemaakt.... Aan het schrootvuur der “clericale drijvers” en der “kerkelijke invloeden” en der “priesterheerschappij” paarde zich het zware geschut van Encycliek en Syllabus.... Laat ons het dankbaar erkennen: wij zijn sinds 1857 vooruitgegaan. Al ontvielen ons Dommer van Poldersveldt, Luyben, Meylink, Van | |
[pagina 692]
| |
Nishen van Sevenaer, - de laatste herleeft in zijn zoon, - het jonger geslacht is zijn grooten voorgangers waardig. Het katholieke volk heeft het recht fier te zijn op zijn vertegenwoordigers en rekent terecht dat onder de voorstemmers dezer wet geen katholiek zal worden gevonden.’Ga naar voetnoot1) Allen krijgen hun prijs: Van Baar en Lambrechts, Arnoldts en Brouwers en Barge, en de leiders worden met een lichtende lichtprent bedacht. Van NispenGa naar voetnoot2), HaffmansGa naar voetnoot3), Van der Hoeven en HeydenrijckGa naar voetnoot4). Onder de liberale sprekers blijft Schaepman verger luisteren naar Goeman Borgesius, ‘die als een razende Roeland op de ultramontanen inrent’, naar Godefroi, Lenting en Moens. Maar van de beige groote redevoeringen: die van Kappeyne zelf en die van Van Houten, maakt Schaepman zich af, waarlijk àl te goedkoop. Hid zet zich weer aan 't potlooden van omtrekken en figuren, liever dan in 't gelling te treden met de schitterend zich ontplooiende en toch klemmend dringende betoogkracht der beige groote dragers van 't liberalisme. ‘Zijne Excellentie’, heet het, ‘is en blijft een reusachtig sophist. Spreek niet van zijn alles omvattende geleerdheid: op het gebied des geestes is hij Gargantua en Pantagruel in éen persoon. Spreek niet van zijn gevatheid: zijn sprongen zijn niet te volgen met het oog. Spreek niet van zijn geestigheid: wij weten hoe weinig dit natuurkind zichzelve acht. Gewaag niet van zijn welsprekendheid: want in ernst gesproken, deze is er alleen voor den vorm’Ga naar voetnoot5). Genoeg, nietwaar, om te gelden als bekentenis, dat, was deze Minister maar clericaal geweest, een hulde aan 't genie met vol orkest uit Rijsenburg zou zijn losgebroken. Want inspanning had Kappeyne zich getroost en ditmaal gaf hij de maat van zijn éenig vermogen. Aan 't speciaal adres van de Roomschen wist de Minister te antwoorden: ‘Van katholieke zijde wil men het volgende als eenig middel tot verzoening: “De Staat stelle de gelden der schatkist beschikbaar ten behoeve der scholen, door de bisschoppen ingericht en beheerd, want andere dan zoodanige scholen kunnen geen zuiver katho- | |
[pagina 693]
| |
lieke scholen zijn. Men heeft er zich niet over te schamen, maar ik begrijp niet, dat men dit ontkent. Men kan noolt eene discussie voeren die tot eenig resultant leidt, wanneer men niet rond voor de zaak uitkomt. Niemand zal van de katholieke Kerk verlangen, dat zij iets van hare aanspraken opgeeft, en zij zal dat ook nooit doen; maar ik begrijp niet waarom men, wanneer men zich hier komt poseeren als eene katholieke partij, niet ronduit zou bekennen wat het streven der Kerk is. En haar streven kan en mag geen antler zijn - en het is juist na het verlies van het wereldlij k gezag in dubbele mate gebleken - dan om de gansche Latijnsche christenheid te herscheppen in een kerkelijken Staat. En daarvoor is het eenige, maar afdoende werktuig, het meesterschap over de school. Daarom is dan ook wel degelijk in den Syllabus art. 194 van onze Grondwet veroordeeld. Daar lezen wij in art. 47 als veroordeeld - en in het Mandement wordt er naar verwezen -: “Geene betere schikking kan er voor de maatschappij getroffen worden dan de volksscholen, die voor de kinderen van alle volksklassen openstaan, en in het algemeen alle openbare instellingen, bestemd om te voorzien in de opvoeding der jeugd en het onderwijs, de letteren en hoogere studiën, te onttrekken aan alle gezag, aan alle aanmatigende macht en bemoeiing der Kerk, en geheel te onderwerpen aan het goeddunken van het burgerlijk en politiek gezag volgens het verkiezen van de gebiedende macht en de richting, van de algemeene opinie van den tijd”. En wat is omtrent de school onze leer? Wij belemmeren u niet in het oprichten van uwe eigen kerkelijke scholen uit uwe eigene middelen. Wij dwingen uwe ouders niet om hunne kinderen naar onze openbare school te zenden. Wij richten onze openbare scholen ook ten uwen gevalle zoo in, dat, wanneer daar uw godsdienst niet geeerbiedigd wordt en gij bij ons komt klagen, gij verzekerd kunt zijn, dat u recht geschieden zal. Maar wij kunnen niet nog een stap verder gaan en het wereldlijk gezag dienstbaar maken aan de uitbreiding van uwe kerkelijke macht, en aan u de beschikking geven over de gelden door de Nederlandsche belastingschuldigen opgebracht. Wij kunnen uwe bisschoppelijke scholen eerbiedigen, subsidieeren kunnen wij ze niet. En wij kunnen dit niet, in het belang van de vrijheid van keus van de ouders zelve’. | |
[pagina 694]
| |
Wat vermocht Van Houten, met al zijn vindingrijkheid, hier nog aan toe te voegen? Toch dit nog: ‘Hoe meer het onderwijs aan de geestelijkheid is onderworpen geweest, des te meer is er eene periode van ongeloof op gevolgd.... De ongeloovigen van het tegenwoordige geslacht zijn ook niet opgevoed in scepticismus; zij zijn in geloof opgevoed en eerst wanneer in den strijd des levens dat geloof onvoldoende bleek, hebben zij dit of gelegd en verwisseld voor een andere levens- en wereldbeschouwing’. Maar hij ziet in, dat aan het makes van het lager onderwijs tot Staatszaak allerlei ongerief en gevaar voor de openbare school is verbonden. ‘Ik sta op een geheel objectief standpunt: ik wil noch het clericaal gedeelte van ons land liberaal maken, noch aan eenige regeering gelegenheid geven om de liberalen te clericaliseeren. Eene bevoegdheid, die ik aan een tegenstander niet wensch te geven, wil ik voor mijne geestverwanten ook niet... Ik meen overigens, dat er een tijd geweest is, dat men algemeen vasthield aan het beginsel, dat een Staat hooger georganiseerd was, naarmate hij aan de onderdeelen grooter vrijheid kon laten. De mate van autonomie, welke de onderdeelen kunnen genieten, is altijd geweest een der criteria, waarnaar men oordeelde of een Staat was een hooger of lager georganiseerde’. ,... Den 18en Juli werd het wetsontwerp-Kappeyne aangenomen met 52 stemmen tegen 30. Daarop in de Tijd Schaepman's adres aan den Koning: | |
Sire,De ondergeteekenden wenschen in bun kinderen te zien voortleven de liefde tot het Vaderland, de trouw aan het Vorstenhuis, den eerbied voor den Koning, waarop zij roem dragen, en die zij in kalme als onrustige tijden toonen en zullen blijven toonen. Zij erkennen, als den grondslag dier verheven deugden, de beginselen door het christelijk onderwijs en de christelijke opvoeding der Bijzondere School ingeprent. Zij zien echter in genoemd wetsontwerp aan de Bijzondere School de grondwettige vrijheid weigeren, het grondwettige recht tot bestaan beperken, de middelen tot bestaan ontzeggen, de kracht tot ontwikkeling ontnemen, zij zien de Openbare | |
[pagina 695]
| |
School in een met hun geweten strijdige richting versterkt, uitgebreid, begunstigd. Waarom zij, vertrouwende op Uwer Majesteits liefde voor al Hare onderdanen, op de rechtvaardigheid, die de luister is van Haar Kroon, op de wijsheid, die zij Haar dagelijks van den Hemel toebidden - Van Uwe Majesteit nederig en eerbiedig verzoeken, dat het Haar moge behagen aan genoemd Wetsontwerp Hare Koninklijke goedkeuring te onthouden. Hetwelk doende, Van Uwe Majesteit, De getrouwe Onderdanen. Daarnevens ging in 'tzelfde Tijd-nummer, het manifest: | |
Aan onze Katholieke Landgenooten,De eerste stap op den weg der bestendiging en verscherping van het onrecht is gezet. De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft, na zoo langen strijd, nog onverhaast en onverhoeds de wet-Kappeyne aangenomen.... Het geheele liberale heirleger stond tegenover de zeventien katholieken, de acht anti-revolutionnairen en de vijf conservatieven, die weigerden hun stem te geven aan een ontwerp, dat wettelijk wet kan worden, maar nimmer rechtvaardige wet zal zijn. Voor haar deel heeft de meerderheid der Tweede Kamer de leus verwerkelijkt: de strijd moet uit zijn. Zij heeft den strijd beslist door de overmacht. Waar zij niet kon overreden, daar heeft zij overstemd; waar zij niet kon overtuigen, daar heeft zij gesmoord. Met ongeëvenaarde gedweeheid opziende naar de wenken van haar dictator, heeft zij toch haar gedweeheid overtroffen door haar ruwe minachting der minderheid. Zij heeft iedere poging tot vermindering van het juk in arren moede verworpen, en niet gerust voordat zij had overwonnen, overwonnen op ieder punt en in het geheel. Aldus, de liberale partij heeft gezegevierd. Haar wet is aangenomen, haar school gesticht, begiftigd, verrijkt; haar onderwijs en haar christendom zijn bij de wet verklaard tot het onderwijs en het christendom der natie. - Aan haar is de zegepraal. | |
[pagina 696]
| |
Onze afgevaardigden ter Tweedẹ Kamer hebben mannelijk en fier het reeds gevelde oordeel bestreden, het reeds geslagen vonnis aangevallen. Onze pers heeft in iederen vorm en telken dag herhaald, wat sinds jaren is gedacht, gezucht, gesproken, geschreven. Kloek, eerlijk en degelijk, maar ook met de majesteit, die iedere ernstige en rechtvaardige daad omgeeft, heeft het katholieke volk van Nederland zijn stem doen hooren in de duizenden adressen, die éenstemmig protesteerden tegen het onrecht der wet. Onze afgevaardigden hebben te vergeefs gepleit. Onze pers heeft te vergeefs gesproken. Onze adressen zijn beknibbeld en bespot, en ter griffie gedeponeerd ter inzage voor de leden, die daar de Commissie voor de Verzoekschriften konden navolgen in het snuffelen naar een dozijn onregelmatigheden onder de honderdduizenden hand-teekeningen. Wij zijn verslagen. Maar aan onze afgevaardigden blijft de onsterfelijke eer, die met het gloria victis de trouw, de volharding en de zelfverloochening beloont. Maar de pers zal voortgaan en haar taak blijven vervullen, van de waarheid getuigend te gelegener en te ongelegener tijd. Maar de katholieken van Nederland zullen hun adressen richten tot de Eerste Kamer en tevens tot den Koning. Daar is op dit stuk geen verschil van meening, geen twijfel. Wat ook geschied zij, al waren kosten, inspanning, tijdverlies, al was alles wat met dit petitionnement gepaard ging, vergeefsch; wij treden daarom niet terug van wat eenmaal begonnen werd. Daartoe achten wij ons verplicht jegens ons zelven; wie eenmaal dien weg betrad, behoort te gaan tot het einde toe. Daartoe achten we ons gehouden jegens onze kinderen, die niet mogen meenen, dat de moed hunner ouders bij de eerste teleurstelling verloren ging. Dat zijn wij schuldig aan ons Vaderland en ons Vorstenhuis; indien wij ophielden recht te vragen, zou men niet meenen, dat hier geen recht te verkrijgen was? Maar nog eens: daar zal worden gehandeld. Opnieuw zullen de adressen met handteekeningen overdekt, getuigenis afleggen van hetgeen wij weten en gevoelen. Opnieuw zullen wij strijden voor het kind. Dat staat vast, dat behoeft niet te worden herhaald. | |
[pagina 697]
| |
Wat echter niet genoeg kan worden herhaald is, dat hier snel moet worden gehandeld.... ... En wanneer nu de Eerste Kamer ons afwijst en de Koning de wet bezegelt? Dan blijven wij volharden in eerbied, trouw en gehoorzaamheid aan den Koning. Dan blijven wij volharden in den strijd voor onze school. Dan blijven wij volharden in onze hoop op de toekomst, overtuigd van te hebben gestreden voor Waarheid, Vrijheid, Recht. Voor de waarheid, die door dit nationaal en christelijk onderwijs wordt gehoond. Voor de vrijheid, die in deze wet wordt geloochend. Voor het recht, dat wij willen voor allen en in alles, dat ons erfdeel is en onze kracht, dat wij zullen en moeten handhaven, als den grondslag van ons volksbestaan: Justitia fundamentum regnorumGa naar voetnoot1). Intusschen bereikte het petitionnement voor de Eerste Kamer, Roomschen en Anti-revolutionnairen samen 304,179 handteekeningen. De katholieken alleen hadden er 168,083. Daarmee was het voor Schaepman niet uit. Reeds den volgenden dag, toen het lot in de Tweede Kamer gevallen was, mocht Kappeyne uit de Tijd vernemen: ‘De Toovenaar aan de groene tafel heeft de opbruisende elementen bezworen; hij heeft de diepten met het granietblok van zijn bevel gedekt; maar straks dringen de wateren in de hoogte en slingeren den deksteen weg. De onafhankelijkheidscomedie van den heer Moens wordt eenmaal ernst; de amendementen door hem onder bazuingeschal binnengevoerd en dan zoo druipstaartend en met stille trom weggeleid, treden straks weer op en vorderen hun plaats als wetsartikelen. Deze School-wet, die de liberale partij heet te hebben vereenigd, zal haar éenheid vaneen doen springen en doen vergaan.... ...Wij zullen niet afhouden van den strijd. Geen oogenblik lang, zelfs niet in gedachte.... Voor ons is deze strijd een deel van ons leven, zooals onze kinderen een deel van ons leven zijn. Gij moogt verkondigen wat gij wilt, gij moogt den invloed en de kracht van onze stem pogen te verzwakken, gij moogt ons schelden en lasteren, het is ons onverschillig. Of liever, het is | |
[pagina 698]
| |
ons aangenaam.... Wij dreigen niet, maar wij vinden in ons recht de kracht om op rechte wijze ons recht te handhaven. Wanneer gij spreekt van “na den strijd”, dan liegt gij in het aangezicht der historie. Dat gij in het bewustzijn uwer zegepraal geen Eerste Kamer en geen Koning mederekent, is uwe zaak. Maar gij beroemt er u op Nederlanders te zijn. Nederlanders in merg en bloed, in hart en geest, Nederlanders bij uitnemendheid? Welnu, gij kent uw landaard niet, wanneer gij waant, dat het Nederlandsche volk zou zwijgen en bukken onder de willekeur, die gij tot wet hebt verheven’Ga naar voetnoot1). Den 17en Augustus gaf de Koning zijn bekrachtiging. ‘Daarmede heeft Z.M. een nieuw tijdperk van strijd in zijn rijk geopend, waarvan het einde niet is te voorzien. ...Het bericht heeft ons leed gedaan, maar noch verbaasd noch teleurgesteld. Wel hebben wij er nooit aan getwijfeld, dat die stemmen van duizenden en duizenden onderdanen, uit alle oorden des lands, een diepen indruk op het gemoed des Konings maken zouden, en het verlangen om hen te bevredigen groot bij hem zou zijn. Maar wij wisten ook dat de Koning dit niet vermocht zonder een politieke crisis in het leven te roepen, waarvan de uitslag onzeker was.... Overigens onthouden wij ons, gelijk plicht en eerbied het ons voorschrijven, van eene beoordeeling der koninklijke daad. Wij stellen ons onvoorwaardelijk op het constitutioneele standpunt en gedenken dus den regel, aan het Engelsche staatsrecht ontleend, the King can do no wrong. Maar die strekt zich niet uit tot 's Konings raadslieden. Deze kunnen wél kwaad doen, en hebben dat ook nu weder bewezen. Uit de bekrachtiging der wet blijkt, van welken aard de raad geweest is, dien zij den Koning gegeven hebben, toen Z.M. de adressen in hun handen stelde. Men zegge toch niet, dat zij niet anders konden, dan op de bekrachtiging aandringen eener wet, dien zij zelve hadden ontworpen, verdedigd en door de Staten-Generaal doen aannemen.... Toen zij de wet opstelden, hadden zij wellicht nog geen klaar besef van de stemming van het grootste gedeelte der natie aangaande een voordracht, die de toekomst raakt der kinderen.... Zij wisten het nu, dat hun wet geen wet van vrede, maar een wet van strijd was, en dat die wet het hooggaand misnoegen in | |
[pagina 699]
| |
den lande duurzaam zou maken. Toch verlangden zij de bekrachtiging. Dat was kwaad doen, kwaad aan het volk en kwaad aan den Koning. De gevolgen blijven voor hun rekening’Ga naar voetnoot1). Den 13en October werd de wet afgekondigd. ‘De wet staat in het Staatsblad. Maar zij zal nooit in het leven overgaan. Zij zal blijven rusten in de deftige verzameling, die eenmaal getuigen moet van ons verward en ordeloos leven, dat altijd wetten, nieuwe wetten noodig had.... Men meent misschien, dat de schoolquaestie nu tot een oplossing is gekomen, die een nieuw tijdperk van ontwikkeling, van krachtigen bloei, van hooger leven opent? Dat nu de vruchten zullen worden geplukt, dat de vaderlandsliefde, de nationale eenheid, de burgerzin en wat al niet meer zullen tieren op onzen grond? Dat het Openbaar Onderwijs zijn zegeweg zal vervolgen, terwijl het Bijzonder Onderwijs in stof vergaat. Wie die meening koesterde, drukte een droombeeld aan zijn hart. ...De schoolquaestie is geëindigd, zij is van de orde, zij triomfeert, maar zij heeft afgedaan. Haar strijd is uit. Uit voor langen tijd. Hoe dit? Het antwoord op dit raadsel geeft de Minister van Financiën in zijn rede bij de indiening der Staatsbegrooting: Zekerheid ontbreekt nog ten aanzien der vermeerdering van uitgaven, die zal voortvloeien uit de nieuwe wet tot regeling van het Lager Onderwijs, waarvoor thans nog geen gelden kunnen worden aangevraagd.... De schoolquaestie is opgelost, opgelost door de schatkist, die geen gelden ter beschikking heeft... De oplossing is nuchter en ontnuchterend. Geen geld - met den ledigen buidel klept men het: “Ter eeuwige ruste” over de schoolquaestie. De Regeering en de liberale partij hebben gezegepraald. De schoolquaestie is opgelost, “waarvoor thans nog geen gelden kunnen worden aangevraagd”. En de strijd is niet uit. De Bijzondere School heeft beter wapens dan de Openbare. Heeft de laatste de wet, de eerste heeft het geloof. Heeft de laatste de belastingen en de schatkist, de eerste heeft de offervaardigheid en de vrije gave’Ga naar voetnoot2). Eerst in Mei 1879 verscheen het Voorloopig Verslag der | |
[pagina 700]
| |
Tweede Kamer over de invoering der Onderwijswet. Maar dit Verslag zelf opperde tegen de uitgaven, die de nieuwe wet zal meebrengen, zooveel bezwaren, dat Schaepman gerust kon schrijven: ‘Men wist reeds sedert geruimen tijd dat door de School-wet de lijst der onmogelijke wetten ten onzent met eene vermeerderd was. Het Voorloopig Verslag verheft deze wetenschap tot een onaantastbaar axioma.... Later, wanneer eenmaal het jonger geslacht door deze Schoolwet gevormd, op den reuzenarbeid dezer schoolwetvaderen nederziet, dan zal het Virgilius' woord: ‘Tantae molis erat Romanam condere gentem’ naspreken, en verhalen hoe die school: Van 't noodlot wierd gesold, geschokt van alle kanten,...
Met dus veel arbeids stond het Roomsche volk te planten.
Maar deze Romeinen zullen de taal van Vondel en ‘Virgilius niet spreken. Zij zijn ‘les Romains de la décadence’Ga naar voetnoot1). Den 12en Juni kwam de Memorie van Beantwoording op gezegd Verslag, waarin de Minister verzekert dat de Kamer volkomen gelijk heeft met haar bezwaren. Kappeyne naderde dan ook met rassche schreden zijn val: Schaepman ziet hem alree op ruste: ‘Hij staat te grijnzen achter den leunstoel, waarin zijn opvolger de Koninklijke Besluiten en Wetsbepalingen zit te overpeinzen. Hij glimlacht bij het zweet dat den heer Six op het voorhoofd parelt. Hij wrijft zich in de handen als deze zich in becijferingen verdiept. Zijn Homerische schaterlach klinkt door de Sectiekamers, waarin onze Volksvertegenwoordigers twisten over de uitvoering en invoering zijner geniale schepping. Straks, als in de Hondsdagen de leden der Kamer opnieuw over art. 45 gaan beraadslagen, losbreken, zwaarden kruisen, schilden splijten en kurassen doorboren, zoekt hij een ruimen badstoel aan het Scheveningsche strand, en luistert naar den Oceaan, wiens dreunende stem hem toeklinkt als een eindeloos gelach der natuurkracht, spottende met de dwaasheid van den mensch. En hij verheugt zich dat men hem het tuig van de schouders heeft genomen’Ga naar voetnoot2). 't Was immers de hoogere wet die tot heden alle wetgevers regeerde: Bismarck aanvaardde den gang naar Canossa en kon blijven; Kappeyne aanvaardde hem niet, en moest vallen. |
|