Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 682]
| |
CXVI.
| |
[pagina 683]
| |
partij versterkt zonder echter zelve ooit regeeringspartij te kunnen worden’. Denk maar hoe Schaepman zijn ooren spitste. Kappeyne hoopt op 't Ministerie-Heemskerk zoolang dit zich door hem zal laten geleiden, want deze Regeering ‘moet strekken om, terwijl wij reizen in de woestijn, het Beloofde Land in het gezicht te krijgen’. En dan viert Kappeyne's indrukwekkende welsprekendheid los in progressistische bezieling: ‘Zij die den weg van werkelijke hervorming willen inslaan, moeten zich mijns inziens ten doel stellen onze gansche staatsinrichting te doordringen van de moderne levensbeschouwing..., Als wij vijf-en-twintig jaren terugblikken, dan zien wij, dat de algemeene opvatting deze was, dat de Staat niet anders is dan eene groote politiemacht, die slechts te zorgen had voor de veiligheid van de personen en goederen der tijdelijk onder zijne hoede te zamen levende ingezetenen, en dat ieder van dezen een deel van zijne vrijheid en van zijne bezittingen moest opofferen, om zich daarvoor die bescherming van den Staat te koopen. Maar die redeneering gaat niet meer op. Onze moderne levensbeschouwing leert ons inzien dat die oude opvatting der natuurlijke vrijheid een klank zonder inhoud is en de mensch slechts tot zijne aardsche bestemming kan komen als lid der maatschappij, en die bestemming te beter bereikt wordt, naarmate de beheersching der natuurkrachten die wij beschaving heeten en die enkel door de vereeniging verkregen worden kan, volkomen wordt. Zij leert ons tevens besef fen, dat geen handeling, geen nalatigheid van het individu zonder terugwerking blijft op het geheel, dat allen zijn solidair, en dat daarom - men moge het duidelijk uitspreken of het onbewust doen - de Staat van zijne ingezetenen kan vergen al wat tot zelfbehoud der vereeniging noodzakelijk is, maar dat hij ook aan hen alles moet verschaffen wat vereischt wordt, om hun het volle genot der beschaving te verzekeren. De moderne levensbeschouwing leert het volksbelang stellen als hoogste doel van den Staat, omdat het volk niettegenstaande de wisseling der gedachten, blijft, gelijk het menschelijk lichaam onderhouden wordt door stofwisseling. Dus van den Staat moet en kan alleen uitgaan datgene, wat onontbeerlijk is, zal het volk voortdurend toenemen in kennis, in zedelijkheid, in rijkdom’. Een gruwel-philosophie voor den dertigjarigen Schaepman. En dan somt Kappeyne de hervormingen op naar zijn hart: | |
[pagina 684]
| |
Opruiming der doodende bureaucratie, verbetering van het rechtswezen in den zin van snel en dadelijk recht vanwege de beste rechtsgeleerden, zorg voor de openbare gezondheid, onbekrompen staatszorg voor het onderwijs aller graden, bevordering der staatsschool uitkomend op schoolplicht ‘een last dien, wanneer het openbaar onderwijs behoorlijk is ingericht, geen volk van zich zal werpen dat aanspraak maakt op den naam van beschaafde natie’. Verder algemeene dienstplicht, hervorming van het belastingstelsel met heffing op den grond, op het kapitaal in portefeuille, op ondernemingswinst; verdwijning van indirecte belastingen, van uit-, in- en doorvoerrechten... ‘zoodat ons gansche land zoodoende gemaakt werd tot een groote vrijhaven, dan geloof ik, dat de nationale productie eene zoo hooge vlucht zou nenien, dat zij de noodige lasten met gemak zou kunnen dragen, al voldeed de Nederlandsche Staat in de ruimste mate aan de verplichtingen, die eene sterk voortschrijdende beschaving oplegt’. In afwachting van dat beloofde land, weet Kappeyne zeer goed, dat er nog een tijdlang te strijden zal zijn en stelsel tegenover stelsel gesteld: ‘Dien principieelen strijd gaan wij to gemoet, want het is niet te loochenen en ik begroet het zelfs met zekere vreugde dat de kerkelijke partijen veer beginners op staatkundig terrein hare vanen te verheffen en hare krijgskreten te doers hooren. Van geene nieuwe wereldbeschouwing heeft de Kerk ooit iets te vreezen gehad. De behoeften van het menschelijk hart, waaraan zij voldoet door hare genademiddelen: hare sacramenten, haar geloof of hare prediking, zijn altijd en eeuwig dezelfde, en zij alleen kan ze bevredigen. Maar al heeft de Kerk van geene politicks stormen te vreezen en heeft zij immer bij iedere wisseling van de levensbeschouwingen der beschaafde wereld de vuurproef doorstaan, toch valt niet tegen te spreken dat nieuwe denkbeelden niet kunnen zijn doorgedrongen alvorens zij den tegenstand der kerkelijke partij hadden overwonnen. Wanneer de geest van behoud, verzet en stilstand in dat kamp zich terugtrekt, is het een teeken dat hij in zijn laatste verschansingen wordt gedrongen, en daarom zie ik in het verschijnen op het politiek tooneel van de kerkelijke partijen een gelukkig voorteeken en geloof ik dat het einde van den strijd nabij is’. | |
[pagina 685]
| |
Hoezeer ook de toekomst deze voorspelling bespotten zou, kwam de beroemde rede toch uit op: ‘Controleerend thans, gouverneerend straks!’ Na drie jaar kwam dit ‘straks’ in vervulling. Naar zijn beste krachten had Kappeyne het naar Rome hellende Ministerie gestaag ondermijnd. Den 15en Mei 1877 wierp hij Heemskerk beslist den handschoen toe; zijn rede was een vierkant ‘se soumettre ou se démettre’. Daarop sprak veer de stembus, en ditmaal duidelijk ten gunste der liberalen. Zelfs Dr. Kuyper, die ontslag had genomen wijl hij zich niet wende aan de Kamerlucht, werd in Gouda door een liberaal vervangen. De sceptische Heemskerk, die een onwankelbaar geloof in zijn kunst van schipperen koesterdeGa naar voetnoot1), kwam bij de opening der zitting 1877-'78 het vertrouwen van de Kamer vragen voor een heele reeks nieuwe wetsontwerpen. 't Adres van Antwoord op de Troonrede sprak duidelijk Heemskerk's vonnis uit. 't Werd aangenomen met 44 tegen 28 stemmen, den 25en September 1877. Gezamenlijk dienden de Ministers hun ontslag in. Het werd hun verleend bij Koninklijk Besluit van 2 November en bij zelfde Besluit werd het Ministerie-Kappeyne benoemd. Bijzonder tal- en belangrijk zijn Schaepman's Tijd-artikelen in dit spannend gewricht.Ga naar voetnoot2) Hij, die onder Heemskerk reeds trouw zijn plaatsje in de tribune der Kamer bezette, verdubbelde nu zijn bezoeken. Zijn eersten indruk zal hij niet verhelen: ‘Het is opmerkelijk, dat dit Ministerie in zijne geheele verschijning een zekere vastheid toont en den wil verraadt van krachtig op te treden en stoutmoedig door te gaan. Het schijnt geschiedenis te willen maken.... Van alle zijden zal men het toejuichen, dat eidelijk aan de verwarring een einde gekomen is. De toestand is nu klaar. In dien zin 1s de zon waarlijk opgegaan en al voorspellen zich veldslagen, het is best te strijden in het volle licht’Ga naar voetnoot3). Bij hun eerste verschijnen ‘aan de groene tafel’ worden | |
[pagina 686]
| |
al de ministers geportretteerd. De medaillons van Van Bosse, Van Lijnden, Smidt en de minderen worden geschikt om de grootere figuren, de Roo van Alderwereldt en Kappeyue zelf ‘De heer Kappeyue behoort sedert geruimen tijd tot het openbaar leven, en wel in zoodanige mate, dat over hem geen geheimen meer bestaan. Hij is zelfs zoozeer historisch persoon, dat de legende zich reeds om zijn “faits et gestes” zijn levensgewoonten en eigenaardigheden slingerde: Geen Nederlandsch staatsburger of hij weet u mee te deelen, dat de heer Kappeyue een gat in den dag slaapt, en hij weet tevens, dat de nacht dag wordt in zijn studeervertrek.... Of men ook reeds vernam dat de heer Kappeyue zich gewoonlijk in den meest letterlijken zin geheel op zijn boeken werpt? Deze openbaarheid van sommige geniale binnenkamertrekken stemt geheel overeen met de openhartigheid, die dezen Premier kenmerkt. Hij weet geen enkele reden, waarom hij iets zwijgen zou. Hij is te schrander om alles te zeggen, te fijn-geslepen om iets te verraden, maar hij weet waarlijk niet waarom hij iets zwijgen zou. Geen zweem van onbeschaamdheid, niets dan gulheid, openhartigheid....’Ga naar voetnoot1). Vóor Nieuwjaar alree was 't volle herrie, met de Staatsbegrooting en de herziening der kiestabel in de zittingen van 19 en 20 December. Sinds 1869 had geen herziening plaats gehad. Thans droeg het Ministerie een ontwerp voor waarbij Amsterdam een zevenden, Rotterdam een vierden, Winschoten en Goes een tweeden vertegenwoordiger kregen en de nieuwe districten Hilversum en Zevenbergen werden opgericht. De anti-liberalen stelden eens te meer de partij-berekening aan de kaak. Maar Kappeyne verdedigde zich met den grondwettelijken eisch, het aantal Kamerleden in overeenstemming te brengen met den aangroei der bevolking. Het ontwerp werd aangenomen. Een voorproefje was geleverd van 'tgeen straks komen zou. |
|