Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 678]
| |
CXV.
| |
[pagina 679]
| |
veel duizenden. De pers trouwens verknoeit de beste dingen. Hoe kan 't ook anders vanwege ‘gesalarieerde pennevoerders’, ‘valschmunters in opiniën’. Zelfs de Tijd is vervelend; ze bazelt over nietigheden en ze weet ons niets te vertellen over de groote vraagstukken, als daar zijn: belastingstelsel, algemeene dienstplicht enz. Dat zou kraniger wezen dan op te gaan in vriendelijkheden voor de Standaard. Daarop in de Tijd het onsterfelijk ‘Onder ons’, wellicht de mooiste kolommetjes polemiek in het blad ooit verschenen. ‘Waarde Dokter...’, een klassiek stuk plagerij tegenover de ietwat onbehouwen Lutjebroeker uitvallen. ... ‘Met het bewijs der kastijding zou men kunnen zeggen dat de dagbladschrijvers uw troetelkinderen zijn.... Gij herinnert ons aan het woord van een Belgisch edelman: “Les journalistes c'est la peste de ce siècle, mais j'en suis”. Dat laatste vergat gij soms. Gij behoort er ook toe; tijdschrift, dagblad, weekblad, brochures, dat alles behoort tot de vliegende colonnes der pers. Als de tegenstanders der ultramontanen zeggen dat zij in bun “eigene kranten” sours “slechte manieren” hebben, antwoordt gij: “Een zeer algemeen verspreide gewoonte van alle dagbladschrijvers die ze misschien geleerd hebben b.v. van de pers van Nijgh”. Het antwoord is niet zeer afdoende. Wat zijn “slechte manieren?” Harde, scherpe woorden? Krasse uitdrukkingen? Waarde Doctor, daar komt het niet op aan. Slechte manieren noemen wij: liegen, lasteren, verdacht maken, vervalschen. Al het overige is tamelijk wel bijzaak. Wat wij slechte manieren noemen, dat is het bespotten, het door het slijk halen van al het eerbiedwaardige en heilige, het loochenen van den waarachtigen God en den Christus. Al geschiedt dat in de fijnste attische vormen, het is en blijft ploerterig.... Wat verwijt men dan aan de katholieken? - Dat zij Victor Emmanuel sours “rooverkoning” heeten en in de Meiwetten “een gewetenlooze dwingelandij” zien? Dat ook hier of daar een “Kraftausdruck” uit de pen spat? Kom! Een geschiedschrijver, die de groote dingen groot behoort te zien, moest den strijd onzer dagen niet tot zulke Lilliputs-afmetingen ineentrappen. Welke de grieven tegen de katholieken zijn? Dat zij niet willen zweren bij den vooruitgang, niet willen gelooven in 't Openbaar Onderwijs, niet willen stilzitten bij 't gevaar voor hunne kinderen. Dat zij de maat- | |
[pagina 680]
| |
regelen tegen St. Agatha niet goedkeuren, dat zij niet onder een luid hoezee de Pauselijke wapenborden zien vallen, dat zij de jacht op processiegangers niet medemaken. De grieven tegen de katholieken: “Ettelijke uitdrukkingen en ettelijke gedragingen onzer dagbladpers”. Onder anderen: dat zij zich onderwerpen aan den onf eilbaren Paus, dat zij veroordeelen wat de Syllabus veroordeelt, aannemen wat de Encyclieken verkondigen, dat zij vasthouden aan de wereldlijke macht, dat zij een ander stelsel van staatsrecht huldigen dan de beer Kappeyne of de beer Kuyper. Welke de grieven tegen de katholieken zijn? Zij gaan allen op in een onloochenbare grief, deze: Zij zijn er en zij willen er blijven. Het is waar, daarvan is de katholieke dagbladpers het bewijs. De heeren op het Binnenhof weten dat zeer goed. Zij zullen glimlachen om uw betoog en glimlachend zeggen: C'est raide. Het Credat Judaeus etc. komt ook nog te pas. Maar, al vindt gij daar geen geloof, gij zult wel anderen vinden, die u evenmin gelooven, maar die van uw woord gebruik zullen maken, om nog eens op de katholieke dagbladpers los te gaan. Nog een weinig geduld, en wij heeten: “Baschi-boesoeks” en wij zijn overgeleverd aan de menschlievende beschaving van Bulgaren en Kozakken. Dr. Nuyens heeft het immers gezebd. Wij vreezen echter, waarde Doctor, dat uw artikel ook voor u zeer onaangename gevolgen hebben zal. Gij weet welk een belsch rumoer eenmaal uit den Duitschen Rijksdag over het Duitsche land en over heel Europa is gegaan. Daar was dan een Pauselijke nuntius die bij het begin van den Culturkampf zou gezegd hebben: “Wij hebben nu op niets te hopen dan op de sociale Revolutie”. Zoo luidde 't ongeveer. Verbeeld u hoe dat sloeg! Niet een “wij” uit een dagblad, geen kindertrompetje, geen papieren cathedra, maar een heusche Pauselijke nuntius. Het rumoer heeft zich nu nedergelegd. Maar wij zien het eerstdaags boven uw boofd losbreken. Gij zijt een ultramontaan, al hebt gij willen bewijzen dat de ultramontanen onschuldig goedje is. Gij zijt een ultramontaan en gij zijt “een democraat!” - “een man van den vierden stand” - “voor het algemeen stemrecht!” - “bewonderaar van l'instinct du peuple”. - En gij roept: “Ceci tuera cela!” Hoor eens, daar valt niet meer aan te doen: Gij zult ten eeuwigen dage prijken als het onaantasthaar bewijs van de alliantie tusschen de roode en de zwarte Internationale. | |
[pagina 681]
| |
Maar als gij 't ons niet ten kwade duidt, zullen wij het dan toch voor u opnemen, zoo kranig mogelijk en met zoo weinig slechte manieren als een dagbladschrijver maar bezitten of toonen kan’Ga naar voetnoot1). Nooit kwamen teekenender tegenover malkander staan Schaepman's gezonde eerzucht wortelend in ruim altruïsme en Dr. Nuyens' geprikkelde egotistische ijdelheid. Een prettige kantteekening bij zijn Tijd-stuk maakte Schaepman in een brief aan Thijm: ‘Nuyens heeft nu alles gezegd wat hij met eere van zichzelf vertellen kan: Zijn dochter is te Amersfoort, zijn zoon heeft de tering, zijn vrouw heeft Franssen van de Putte terecht gezet, hij is lid van den Geneeskundigen Raad, enz. enz. Als het niet pedant was zou ik van hem zeggen: C'est mon grand onfant. Dit artikel spookt al sinds drie jaar tusschen ons. Onder allerlei vormen heeft hij 't in trachten te smokkelen. Onder de vacantie was ik te lui om er nog meer woedende brieven over te schrijven, want wij schrijven elkander altijd in hoog lyrischen toon. Nootjes maken, dacht ik, hielp toch niet. Nu heb ik voor de Tijd een open brief aan hem geschreven, waarin ik hem uitlach. Hij is te goedhartig om er op los te slaan’Ga naar voetnoot2). Nuyens voelde dat hij alweer in de boonen zat. Dus hij mokte. ‘Nuyens kan nog niet goed in zijn onrust bekomen. Hij ligt te Westwoud als Prometheus op zijn rots. Hij begrijpt niet hoe de wereld voort kan gaan met leven en lieven zonder op hem te letten. Hebt gij wel eens opgemerkt dat een zijner eigenaardigste trekken deze is: Niets gebeurt er of hij heeft het voorzien en voorzegd. Maar niemand herinnert zich dat dan hij’Ga naar voetnoot3). Westwoud verstokte zich in 't zwijgen. Maar na enkele maanden vlotte de correspondentie weer: ‘Groet uw vrouw. Ik geloof dat ze bang is dat ik u op wil eten. Zelfs niet in de Vasten! Daar is geen goedhartiger lummel ter wereld dan t.t. Dr. Schaepman’Ga naar voetnoot4). |
|