Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
CXIV.
| |
[pagina 662]
| |
het voorrecht zijner hooge jaren; wat hij beleefde wordt hem geschiedenis, wat hij schreef is hem historisch document. Het werd reeds zeer opgemerkt: In den jongsten tijd vindt de heer Groen veel belangrijks in zijn eigen leven, en kent hij aan zijn geschriften veel gezag toe.... Maurits is volgens Groen, evenals de Zwijger, een geloofsheld.... Laat ons de volle waarheid zeggen: de verwerpelijkheid van Motley's boek ligt in de omstandigheid, dat zijn oordeel overeenkomt met het oordeel der “Ultramontaansche kritiek”, uitgesproken door Nuyens en Thijm. De politieke overtuiging van Schaepman moest wel onwrikbaar staan, daar hij op 't oogenblik, dat hij aldus over Groen schreef, in diezelfde Tijd reeds de artikelen-reeks had ingezet, waarbij een samengaan met de anti-revolutionnairen welsprekend-nadrukkelijk werd verdedigd. 't Is een serie van tien; ze heet “De Katholieken en de Juni-verkiezingen”Ga naar voetnoot1) - die verkiezingen welke 't Ministerie-Heemskerk aan de natie moesten toetsen. Vooreerst drukt Schaepman de katholieken op het hart gebruik te maken van hun kiesrecht. Want de Roomschen vooral zijn traag en lui in 't uitoefenen van hun staatsburgerlijke rechten. ‘Het is waar, in de magistratuur zijn nog enkele plaatsen door katholieken bezet, maar de verhouding tot die door andersdenkenden bekleed is een satire op het gelijkheids-artikel der grondwet. De anti-katholieke pers houdt zich dagelijks bezig met het verleenen van ambten aan Ultramontanen; het Handelsblad weigert ons Ministeriezetels; anderen beknibbelen het vervangen van twee katholieke notarissen door twee katholieken; ja, daar zijn ellendigen die de katholieke officieren in het leger verdacht maken.... Bijna als landverraad wordt de onderteekening der aanstelling van een katholiek aan de openbare verachting prijsgegeven. ...Het behoeft geen betoog dat iedere versterking der liberale fractie voor ons niet alleen nadeelig, maar schadelijk, maar noodlottig kan zijn. Immers een versterking der liberale partij zal niet anders plaats hebben dan door het vermeerderen der meest geavanceerde bestanddeelen. Het is mogelijk, dat hier en daar nog de een of andere der oude Thorbeckiaansche garde ronddoolt, maar onder de kandidaten voor het lidmaatschap der Tweede Kamer is geen enkele | |
[pagina 663]
| |
van deze kleur te vinden. En voor de geavanceerde liberalen geldt tegen alle katholieken het delenda Carthago. Maar de katholieken van Nederland hebben thans wel aan iets anders te denken dan aan postjes voor hunne kinderen. Waar de school de inzet is van den strijd, daar behooren de meer stoffelijke belangen te zwijgen.... De plicht en het belang der katholieken schrijven dan voor dat: 10. ieder liberaal, van welke schakeering ook, onverbiddellijk worde bestreden; 20. over de houding der candidaten er genoegzame zekerheid besta tegenover 't onderwijs; 30. het Ministerie niet worde ondermijnd. - Maar hoe behoort dit te geschieden? De vraag is het moeilijkst te beantwoorden voor de gemengde districten. In gemengde districten is het stellen der eigen kandidaten een dwaasheid voor de katholieken. 't Is immers geheel nutteloos en als alle nuttelooze dingen dwaas. Erger, gewoonlijk bezorgt deze handelwijze der katholieken den triomf van den liberalen kandidaat. Dan heeft men door zich zelfstandig te toonen, den grootsten vijand onzer zelfstandigheid een dienst gedaan. Dat is alles. Zeker, daar valt veel te zeggen tegen het geduldig meegaan, waartoe onze minderheid ons verplicht. Het is vrij onaangenaam ons door enkelen te laten voorgaan waar wij velen zijn. Het is beklagenswaardig, het is ellendig dat tegenover ieder katholiek, ja zelfs tegenover den liberalen katholiek, de kiezer ophoudt conservatief of anti-liberaal of liberaal te zijn en op eenmaal weer protestant wordt, liever Turksch. Maar het feit ligt er en het feit is niet te breken. Voor de anti-revolutionnairen is het isolement vruchtbaar; ieder protestant behoeft, om anti-revolutionnair te worden, slechts een andere schaduw van protestantisme aan te nemen. Maar met al hun isolement winnen de katholieken geen enkele stem. Dit alles is feit, en feit is het ook, dat, al zou de eene of andere staatkundige partij zich verbinden tot het ondersteunen van een katholieken kandidaat - door het besluit van een kiesvereeniging of anderszins - toch zouden de kiezers het besluit niet uitvoeren en het verbond in hun naam aangegaan, niet voldoen. De anti-katholieke geest is sterker dan billijkheid en rechtvaardigheid, sterker zelfs dan de partijgeest. Tot de staatspartijen in Nederland, waarmede de katholieken | |
[pagina 664]
| |
zich zonder gevaar voor hun onafhankelijkheid in den strijd tegen het liberalisme kunnen vereenigen, behoort in de eerste plaats de conservatieve partijGa naar voetnoot1). Zonder bepaalde of, ten minste, zonder juist omschreven beginselen heeft deze partij het “recht voor allen” op staatkundig gebied tot leuze. In den goeden zin verdient zij de grondwetspartij te heeten. Het valt wel te betreuren, dat deze partij bij de verkiezingen minder en minder sterk optreedt. In den strijd der uiterste partijen verdwijnen de tusschenstanden. Als regeering is de conservatieve partij, in een grondwettig land als het onze, wel de meest geschikte, als parlementaire partij zal zij steeds meer op den achtergrond geraken. Maar veel conservatieven zijn door beginselloosheid tot liberalen ontaard. Steeds namen zij liberaler schakeeringen aan’. Er valt dus scherp toe te zien. ‘Een verbinding met de anti-revolutionnairen behoorde lang tot hetgeen wij het minste wilden. Al stonden wij te zamen tegenover het liberalisme, de strijd tusschen ons was even heftig en fel, de verwijdering even groot. Op staatkundig gebied was toenadering daar waar ze tegen den gemeenschappelijken vijand noodzaak werd, mogelijk. Zoolang art. 194 en Grondwetsherziening het shibboleth der partij bleef, zoolang moesten wij ons zoo ver mogelijk verwijderd houden. Nu echter het shibboleth niet meer wordt uitgesproken - zonder daarom te zijn herroepen of verloochend - nu de herziening der wet van '57 en het restitutiestelsel tot de groote, ja bijna de eenige vragen dezer verkiezing behooren, nu alzoo een gemeenschappelijk belang tusschen ons bestaat, nu zou het op zijn minst ongeraden zijn deze bondgenooten te verloochenen of te verwerpen. “De tijden zijn wel veranderd”, roept de N. Rott. Ct. Een blik op hetgeen wij schreven op 17 Jan. 1874 kan het eerlijke blad hierover inlichten. Neen, de tijden zijn niet veranderd; heden als gisteren en morgen strijden wij tegen het liberalisme en houden dien strijd vol. Al de beschuldigingen tegen ons ingebracht van inconsequentie en wat dies meer, zij bewijzen alleen dat wij den heeren te consequent zijn in dien strijd tegen de liberale heerschappij. En de consequente strijd voor de rechten van het onderwijs en tegen het liberalisme eischt dat wij aan de stembus noch | |
[pagina 665]
| |
den conservatief noch den anti-revolutionnair afwijzen en het belang der zaak verheffen boven persoonlijke wenschen. Deze verkiezingen vooral moeten zijn een beslist en krachtig protest tegen de sympathieën voor de Pruisische geweldenarij, tegen de lofreden op het Belgisch gepeupel, tegen het verdachtmaken van katholieke burgers, tegen het doodverklaren van de katholieke Nederlanders. Daar bestaan eerlijke en eervolle bedenkingen tegen het meegaan met de anti-revolutionnairen. Wij waardeeren ten volle de fijngevoelige fierheid, waardoor ze worden ingegeven. Maar ze hier op dit oogenblik goed te keuren is ons onmogelijk. Het gevaar is te ernstig, de kans tot redding te gering om kieskeurig te zijn. Het liberalisme moet tot iederen prijs worden verslagen, behalve tot dien van onze eer. Onze eer? Bij geen enkel medegaan blijft deze zoo zuiver en zoo onaangetast, Ieder onzer beginselen blijft staan in zijn scherpsten zin en volste beteekenis. Van geen van beide zijden, noch van die der anti-revolutionnairen noch van die der onzen, wordt zelfs een poging gedaan tot bewimpeling van den toestand. Wij weten dat wij vijanden zijn en blijven. Indien een onzer zijn verleden zou moeten verzaken, wij kunnen, wij mogen, wij willen het niet. Het is dan ook te dwaas om te vreezen dat er ooit of immer Slandaard-katholieken zouden kunnen bestaan. Laat ons hierover geen woord verder verliezen; het belachelijke is niet geschikt voor dit oogenblik. Voor dit oogenblik bestaat voor katholieken en anti-revolutionnairen een gemeenschappelijk belang, een gemeenschappelijk doel. Hun gemeenschappelijk belang is het onderwijs, dat beiden “bijzonder” willen, hun gemeenschappelijk doel is dit langs wettelijken weg met den meesten ernst en de meeste kracht te verkrijgen. Wij willen beiden de bestaande overheersching van het openbaar neutraal onderwijs breken; wij willen de tyrannie onmogelijk maken. Maar wanneer wij dat ernstig willen, dan behooren wij samen te gaan tegen iederen liberalen candidaat. Dreigt er intusschen geen gevaar uit dat samengaan? Men pleegt dit te meenen. Maar waar en hoe? Men weet toch dat de verkiezingen periodiek zijn. Men begrijpt toch dat eene vereeniging met de liberale partij tegen ons de zedelijke dood zou | |
[pagina 666]
| |
zijn der anti-revolutionnaire partij. Haar eerste woordvoerders, haar beste organen komen op tegen de hoogere zucht naar dwangwetten. Wanneer de vragen over Grondwetsherziening en dergelijke weder aan de orde komen, dan zijn wij weder wat wij altijd waren, tegenstanders, en zeer beslist ook. Doch hier is het anders. Het liberalisme moet worden verslagen, ons bijzonder onderwijs moet worden gered. Wanneer wij dat ernstig willen, dan moeten wij ook ernstig het eenige middel te baat nemen dat ons rest. Dan moeten wij krachtig en eendrachtig de candidaten van welke kleur ook, die verlangen wat ook wij verlangen, en willen wat ook wij willen, ondersteunen en helpen. Daarom herhalen wij: Geen eigen candidaten, waar ze niet zeker zijn. Samenwerking met conservatieven en anti-revolutionnairen in de gemengde districten. En op de eerste en laatste plaats: Stemmen, stemmen, stemmen! ...In de gemengde districten? Op allerlei wijzen zal aan onze kiezers worden gezegd, dat hunne beginselen te loor gaan, dat groote gevaren dreigen, ja, dat men met de anti-revolutionnairen zeven booze geesten binnenhaalt. Op dit alles is éen antwoord: Het liberalisme moet worden verslagen. Hoeveel schoons het liberale stelsel ook moge toonen, hoeveel goeds ook in zijn streven en trachten zij op te merken, dit éene blijft: Het liberalisme is de vergoding van den mensch en het menschelijke, een vergoding die overal zichtbaar is, maar het scherpst en het duidelijkst in de Staats-almacht, in den Staat-god. Wij herhalen het, wie ook onze bondgenooten zijn, wij geven geen enkel beginsel op, wij doen afstand van geen enkel recht, wij handhaven onze historie en levensbeschouwing. Maar het liberalisme moet worden verslagen. Het is hét kwaad, en zoo wij het nu niet overwinnen, dan zal het onze meester zijn en voor langen tijd’Ga naar voetnoot1). Onder 't schrijven der merkwaardige artikelen-reeks heet het in een brief aan Thijm: ‘Wat wilt gij toch met uw scharen onder de banier: “Liever Turksch dan Paapsch?” Dit is toch een beetje voorbijzien dat wij dit openlijk niet gedaan hebben. Daar is ge- | |
[pagina 667]
| |
zegd: Wij blijven vijanden; wij geven geen tittel of jota van onze levensbeschouwing op, wij nemen uw candidatuur over alleen omdat wij het liberalisme moeten overwinnen. Gij zult toch wel willen gelooven dat men dergelijke dingen niet voor zijn genoegen doet, en alleen omdat er geen ander middel meer is. Maar waarom dan nog een plagerij? - Weet gij wat ik van het liberalisme en van de liberale vervolgingen ducht? Dat een menigte katholieken worden meegesleept. Dat kan door het Kalvinisme nooit geschieden. De antithesen zijn daar zuiver godsdienstig; bij het liberalisme niet’Ga naar voetnoot1). De uitslag van de verkiezing gaf Alberdingk gelijk en Schaepman geen ongelijk. Geslagen werd het liberalisme slechts in dezen zin, dat het niet vooruitging. Toch mocht om hun loomheid de Amsterdamsche correspondent van de Kölnische Zeitung de liberalen voor lafaards schelden. De anti-revolutionnairen wonnen de zetels door de conservatieven ingeboet. Wat de Roomschen betreft: ‘Wij wisten wel dat wij geen stemmen zouden winnen. Het getal katholieke leden blijft hetzelfde. En met hoeveel vastheid wij ook aan mirakelen gelooven, aan het mirakel dat in een gemengd kiesdistrict een katholiek zal worden gekozen, gelooven wij voorshands nog niet’. Aan mannen als Mackay lag de doleerende argwaan niet. Maar wel aan Dr. Kuyper zelf: Hij inderdaad onder de voormannen der orthodoxen, was de allerlaatste, in de dagen waarover 't nu gaat, om mee te schommelen aan de wieg van het Monsterverbond. Ook zijn de eerste pers-uitlatingen van Schaepman over Kuyper alles behalve minzaam. Van zijn ijver destijds voor Kuyper's candidatuur had de Doctor zoo weinig dank geoogst, dat hij 't bittere zijner teleurstelling niet kropte. Zoo staan we aanvankelijk voor 't vreemde verschijnsel, dat Schaepman's aantrekking naar een samengaan met de anti-revolutionnairen afstooting jegens hun geboren leider beduidt. Aardig is 't wel die gevoelens in hun verloop eventjes na te gaan. Hier hebt ge een Tijd-proefje, enkele maanden jonger dan de Goudasche kies-campagne. Van den aanvang schijnt Dr. Kuyper zich te hebben voorgesteld dat hij het groote protestantsche Kerkgenootschap minstens in zijn meerderheid zou kunnen terugroepen tot de | |
[pagina 668]
| |
voorvaderlijke paden en dus zijne partij in staat zou zijn de regeeringstaak te aanvaarden ook zonder hulp van buiten.... Maar het groote struikelblok voor de anti-revolutionnaire partij om ernstigen invloed te krijgen is... de heer Kuyper. Hij is dit zoowel in als buiten de Kamer’. Niets was Kuyper toen in Schaepman's oogen van alles wat hij later worden zou. ‘Maar hij is de drijver Israëls, en voort moet het, voort! Of aan hem de rasse veranderlijkheid valt toe te schrijven die op eenmaal het shibboleth van art. 194 liet vallen, het restitutiestelsel opgaf, het besluit tot petitionnement van het anti-schoolwetverbond deed rusten, en ons misschien nog nieuwe verrassingen bereidt?... Wat beteekent dit werkelijk kinderlijk spel met een isolement dat alleen uitvoerbaar is tegen Papen? Het is voor, de anti-revolutionnaire partij te hopen, dat hare vertegenwoordigers in de Kamer een einde maken aan de predominance van den heer Kuyper, die dan ook veel bruikbaarder en minder gevaarlijk zou zijn. Zij behoort de sympathie voor hare beginselen, met zooveel goede trouw trots zooveel inconsequentiën verdedigd, niet op het spel te zetten wegens de beginselloosheid - lees eigenwijsheid - van éen persoon’Ga naar voetnoot1). Overbodig te zeggen hoe in die dagen de Standaard er uitzag. Diem perdidi - was het bij Dr. Kuyper, zoo hij een nummer losliet, zonder een aanval op Rome. En in verkiezingstijd: Kort en kras schreef hij in 1877 wat hij reeds herhaaldelijk had gezegd: ‘Nooit mogen, nooit kunnen wij onzerzijds de vermeerdering van Roomschen invloed op het Staatsbestuur ondersteunen. Indien slechts onder deze voorwaarde medewerking verkrijgbaar is, dan liever geene. De hulp, ook van Roomsch-Katholieken, ter verovering eener wellicht mede voor hen voordeelige vrijheid is ons welkom. Ondersteuning van hen, die in beginsel tegenover ons staan, ook van de Roomschen dus, achten wij uit beginsel ongeoorloofd’Ga naar voetnoot2). M. a.w. aan 't adres van Schaepman: Wij willen wel uw hulp aanvaarden, maar reken nooit op hulp van ons. Hier is het oogenblik om den pennetwist te gedenken in 1877 gevoerd over Groen's eenmaal geuiten wensch, dat de Roomsche Nederlanders bezuiden den Moerdijk zouden huizen. | |
[pagina 669]
| |
Schaepman's Wachter-artikel daarover: ‘Mr. Groen en de Nederlandsche Katholieken’ werd, in zijn kern, herhaald voor de Inleiding bij de eerste reeks Menschen en Boeken. De vroegere Groen-studie van Schaepman werd in de Standaard van 11 en 14 September 1876 zoo gunstig beschreven, dat het slot luidde: ‘Menig Protestant zou tot een zoo vrijzinnige handelwijze niet in staat zijn’. Gunning, die scherper had gelezen, was blijven stilstaan bij Schaepman's bewering: ‘Het is aan zwaren twijfel onderhevig of Groen aan zijn katholieke landgenooten hun zeer bescheiden deel van vrijheid zou hebben gegund; het is zeker, dat uitdrukkingen van hem in omloop zijn die veeleer het tegendeel verraden’. Hij schreef aan Schaepman een brief waarin hij, die Groen toch zoo van nabij had gekend, beweerde, dat hij ‘het tegendeel wist van hetgeen Schaepman's woorden zeggen. Gerust durf ik u uitnoodigen, éene zinsnede uit zijn talrijke werken te noemen, die tegenspreekt wat ik hier van hem zeg’, nl. dat Groen jegens zijn Roomsche landgenooten altijd kiesch was geweest. Die brief werd opgenomen in 't Jan. nr. 1877 van Onze Wachter, met een antwoord van Schaepman, nog slimmer dan zijn vroegere bewering. ‘Daar zijn nog getuigen die in 1853 uit Groen's mond het voorstel vernamen om al de Roomschen over den Moerdijk te verjagen, en de noordelijke provinciën, aldus gezuiverd, over te geven aan het echte, ware Nederlandsche volk’. Nu werd men woedend aan den overkant. Den 1en Februari barstte de Standaard los: Dr. Schaepman was een ‘lasteraar.’ Den 17en Februari bleek Dr. Kuyper's gramschap tot redeneering bekoeld. Nu de Standaard zich goed bedacht, had Groen inderdaad eenmaal, in 1834, de wenschelijkheid overwogen om Nederland bezuiden den Moerdijk te laten leven onder administratieve scheiding, met voorrang van den Roomschen godsdienst. Groen hield zoo iets voor een gelukkigen greep van staatsbeleid, ook ten gunste van Rome. 't Was grauwe ondankbaarheid van Schaepman, dit nu zoo te keeren. In bedaarder vormen bedwong Dr. Gunning zijn verbolgenheid; den 21en Februari verzocht hij Schaepman bij orgaan van de Standaard, ‘iemand aan te wijzen die de bewering ook maar eenigszins voldoende zou kunnen staven’. Toen sloeg het uur. Schaepman bracht den befaamden Thijm- | |
[pagina 670]
| |
brief voor, waaruit bleek dat Groen in 1848 had gezegd, dat als middel tot bevordering van eendracht en liefde onder de zonen van Nederland, de in Holland wonende katholieken over den Moerdijk, liefst naar Limburg, mochten uitwijken; dat Alberdingk zelf veel jaren later Groen over die uitspraak onderhield; dat Groen had verklaard sinds lang die zienswijze te hebben afgelegd, dat Alberdingk hem had verzocht ze dan ook in 't openbaar te herroepen, dat Groen, waarschijnlijk uit onachtzaamheid, dit nooit had gedaan. In dat zelfde Wachter-artikel omringt zich dan verder Schaepman met een hoop teksten van Groen, waaruit nogmaals blijkt, dat deze in zijn werken steeds de stellingen heeft opgezet: 1) De Nederlandsche natie is in haar wezen Calvinist; 2) de rechten der katholieken zijn verkregen rechten, niets meer. En of hij, Schaepman, dan, ten overstaan van Gunning en Kuyper, beleefd besluiten mocht: ‘Wij protesteeren. Mijn meester en vriend heeft den Heer Groen gezegd, dat zijn voorstel onaannemelijk en beleedigend was voor wie een zijner vaderen telde onder de schepenen van Amsterdam. Maar hier protesteer ik niet alleen tegen dit voorstel, maar vooral tegen hen die 't ons als een weldaad door Rome zelf geprezen willen doen beschouwen; ik protesteer in naam van allen, niet alleen van hen wier naam of teeken reeds gevonden wordt in chroniek of wapenboek, op gildenboek of schepenboek, maar in naam van iederen plebejer die een Nederlandschen naam draagt, die onder zijne vaderen, vergeten of nooit genoemd, een daglooner telt die den vluchtenden zendeling den weg wees; een handwerksman die den Jezuiet in zijn werkpak vermomde; een schipper, die den doodkranke op zijn schuit de plaats bereidde waar de verborgen God tot hem kon komen; een landman die in zijn stulp den vervolgden en vogelvrijen monnik een rustplaats bood. Wij handhaven ons vaderland en, ook al werd het recht als genadebrood ons toegesmeten, wij handhaven ons recht, maar wij erkennen geen weldaad daarin en geen rechtvaardigheid. ‘Ik blijf protesteeren, zonder ophouden en met onverholen felheid, tegen iedere poging van hare zijde om, op echt revolutionnaire wijze, een streep te halen door een geschiedenis van acht eeuwen en een deel van het Nederlandsche volk te bannen uit het vaderland’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 671]
| |
Bij den val van Heemskerk ontvangt Kuyper weer de volle lading: ‘De heer Kuyper heeft met voorbedachten rade in het eigen legerkamp twist en tweedracht doen ontstaan. Deze Nederlandsche Gambetta demagogiseerende in de tale Kanaäns, heeft niet de samensmelting der democratische en aristocratische elementen, maar de scheiding gepredikt. Evenzeer met voorbedachten rade heeft hij in de Juni-dagen den triomf der liberale partij bevorderd. De berekening is, dat uit de overmaat des kwaads het goed zal worden geboren. De heer Kuyper waant zich op politiek gebied als de heer van tijden en elementen. ‘Van meer belang en verdere strekking inderdaad dan de opgewonden, schreeuwerige houding door den verloochenden leader der anti-revolutionnaire Kamerleden aangenomen, is zijn zwenking naar links. De heer Kuyper heeft zijn christelijknationale beginselen in een democratischen vorm gehuld. De brug, die hij in de Tweede Kamer niet mocht bouwen, heeft hij nu geslagen. In de eerste tijden is dit een winst voor de liberale partij; maar zij zal spoedig haar nieuwen vriend de deur wijzen. Men weet van liberale zijde te goed dat het dezen christelijken democraat om niets anders te doen is dan om hetgeen men daar boven alles stelt: het volle bezit der Staatsmacht. Wij weten wel dat de heer Kuyper aan de katholieken... het streven naar de overheersching van den Staat als Staat toedicht en zal blijven toedichten, maar wij weten ook dat het laatste woord van den heer Kuyper op staatkundig en religieus gebied tevens niets anders is dan Staatsabsolutisme en Staatsvergoding. Het is echter aan zwaren twijfel onderhevig of het christelijk democratisch element in de Kamer aan het woord zal komen. Zeker is het echter, dat de heer Kuyper, om zijn volk des te beter te kunnen medesleepen niet geschroomd heeft, langs allerlei wegen den anti-katholieken geest op te wekken tot feller felheid dan ooit. Dit was zoo onnoodig dat het lafhartig is’Ga naar voetnoot1). ...‘Voor Kuyper zijn de Roomschen de listigste, geslepenste en meest berekenende politici ter wereld. Van trouw of eerlijkheid is bij hen geen spraak. Zij hebben geen ander doel dan de alleenheerschappij door alle middelen te verkrijgen. Zij zouden alle partijen willen gebruiken en met allen meedoen. Als zij voorgeven op sommige punten met de anti-revolutionnairen te kunnen | |
[pagina 672]
| |
medegaan, dan is hun berekening op eigen machtsverhooging en den ondergang hunner bondgenooten gericht.... Het mag wonder heeten dat een eerlijke ziel als Kuyper zoo diep in zulk een wereld van listen, lagen en logen kon doordringen. Men kan hier toch niet spreken van een bevestiging der oude spreuke die de eigen gebreken het eerst in een ander doet zien. Nog minder van balk en splintersGa naar voetnoot1). Een der groote grieven van Kuyper tegen het ministerie-Heemskerk, was “de prachtige positie die het aan de ultramontaansche staatspartij heeft verschaft”. Toen de Regeering in duigen lag, verstokte de Standaard zich al meer: “De Revolutie en Rome”, schreef Kuyper aan 't adres van degenen onder de anti-revolutionnairen, “die het boeleeren met de Tijd lief kregen”Ga naar voetnoot2). 't Was inderdaad Groen redivivus in zijn driftigste jeugd: “De Revolutie is in de Roomsche landen geboren en woekert er voort”. - “Als Kuyper het aangenaam vindt van het post hoc, ergo propter hoc een historische wet te maken, wij kunnen daartegen niets. Maar evenmin als een goocheltoer tot een natuurwet kan worden bestempeld, evenmin ligt er in deze dwaze poging ernst. In de Roomsche landen is de Revolutie geboren; ze woelt er, ze heerscht er: dus! Maar uw gezegende Reformatie is ook in Roomsche landen geboren; dus! Het is waarlijk goochelspel. De revolutionnaire ideeën worden weggecijferd, verschijningen als Locke, Rousseau, Frederik II op zij gezet. De getuigenis van alle historieschrijvers der Revolutie, het van alle zijden rondklinkende lied der verbroedering tusschen Reformatie en Omwenteling wordt verzwegen. Van de veroordeelingen door den H. Stoel, door Pius VI, Pius VII, Gregorius XVI, Pius IX tegen de Revolutie wordt niet gerept, van het Revolutie-beginsel in het Duitsche Rijk weet men niets. Daar is éene vraag: Welke instelling is door de Revolutie altijd, overal en in al hare leden vervolgd? Tegenover welke instelling staat de Revolutie, naar haar eigen getuigenis en krachtens haar beginsel in eeuwig onverzoenlijke vijandschap?’Ga naar voetnoot3) Door 't heele jaar '77 heen blijkt uit de Standaard-artikelen dat Kuyper's bedoeling was de Roomschen staatkundig af te zonderen. | |
[pagina 673]
| |
‘Onbewimpeld heeft Kuyper toegegeven dat de Roomschen alleen de oppositie tegenover het radicalïsme kunnen vormen en aanvoeren. Aan die verklaring verbindt hij niet den raad voor de anti-revolutionnairen om zich met hen te vereenigen tegenover den gemeenschappelijken vijand. De ridderlijke daad van Von Gerlach tegenover het Centrum wekte nooit zijn bewondering. Integendeel hij gilt en krijscht zijn “vrienden” toe: Isolement. Hij waarschuwt hen dat ze hun scheepke aan een dubbelen ketting leggen, anders wordt de zuiging van Roomschen kant te sterk... Plechtig klinkt het: “Achter Rome opmarcheeren... dat nooit!” ‘Met dat al is Kuyper ongerust. Hij vreest dat het geweten zijner “vrienden” luider zal spreken dan zijn hartstocht; hun gezond verstand duidelijker dan zijn legerorder. Indien zijn “vrienden” eens meenden dat boven en vóor alles plicht is het kwaad, de ontchristelijking der school tegen te gaan, het ongeloof te keeren, dat tegenover de gevaren der moderne richting het voor- en achteraan marcheeren een vraag is die niets ter zaak doet, dat de strijd tegen elkander misdaad wordt waar de verdediging tegen den gemeenschappelijken vijand alle krachten vordert, dan - dan zou het blijken dat de veldheer geen legertje meer had - Iemand zich zijner Wahlverwantschaft met de radicalen wel bewust wil niet dat Roomschen en anti-revolutionnairen zich gemeenschappelijk tegen het radicalisme verzetten’Ga naar voetnoot1). Niets natuurlijker dan die politiek bij een man die een paar jaar te voor in dienzelfden Standaard schreef: ‘Er bestaat wel ter dege een Roomsch Staatsrecht, afgeleid uit een beginsel door duizenden ook onzer landgenooten uit volle overtuiging beleden: t.w. dat de Staat ondergeschikt is aan de Kerk, wijl het stoffelijke onderworpen behoort te zijn aan het geestelijke, en het uitwendige dient af te hangen van het inwendige. Uit dit beginsel vloeit strikt logisch de staatsrechtelijke stelling voort, dat niet slechts alle macht gegeven is aan den Christus, maar ook dat die macht gedelegeerd is aan Zijn Stedehouder op aarde en dat derhalve de autoriteit door vorsten of regeeringen uitgeoefend, hun niet toevloeit door onmiddellijke mededeeling, maar hun gewordt door de tusschenkomst van het hoofd der | |
[pagina 674]
| |
geestelijke macht, die daartoe op aarde besteld is: door den Paus’Ga naar voetnoot1). En Kuyper verwees naar St. Thomas ‘de Regimine Principum’. In een reeks artikelen ‘Roomsch Staatsrecht’ protesteerde de Tijd, niet bij penne van Schaepman. Kuyper had St. Thomas nogal eigenaardig aangehaald en toegelicht, maar was toch niet zoover afgebleven van diens geest. Men zal zich herinneren hoe 't stond met de staatsrechtelijke begrippen van Van Vuuren's vurigsten leerlingGa naar voetnoot2). En dat ze er in die jaren nog niet veel op gewijzigd waren kan Onze Wachter ons leeren in de drie artikelen over ‘de Jongste Geschriften over Kerk en Staat’Ga naar voetnoot3), waarvan ons de kern te pas kwam bij een vroegere gelegenheidGa naar voetnoot4). Zulke dingen beletten Kuyper in geenen deele zijn practische slotsom te trekken: ‘Indien nu, van welke zijde ook, in ons vrije Nederland, een poging mocht worden beproefd om ons Nederlandsche Staatsrecht naar een mijns inziens verderfelijk en overwonnen standpuntGa naar voetnoot5) terug te leiden, zou net anti-revolutionnair beginsel dat ik belijd, en het protestantsch bloed dat in mijn aderen vloeit, onverbiddelijk nopen om mij aan de zijde te scharen van hen, die zich daartegen met hand en tand zouden verzetten’Ga naar voetnoot6). Al die ‘onverbiddelijkheid’ weerhield Schaepman niet te zeggen voor de practische politiek wat hij zeggen wou: ‘Onder de anti-liberale minderheden beneden Moerdijk zijn de katholieken de krachtigste. Zij vormen ongeveer de helft der anti-liberale kiezers in deze gewesten. Dit feit mag op de houding der katholieken van grooten invloed zijn. Dit éene toch staat vast: de dwingelandij der zoogenaamde liberale meerderheid kan alleen worden gebroken door de samenwerking van alle anti-liberale partijen. Nu zou het allerminst voegen dat de minderheid onder de minderheden het leeuwendeel niet alleen verkreeg, maar vorderde als rechtmatig deel. Tot heden toe is dit echter in de ruimste mate het geval geweest. De anti-revolutionnaire en conservatieve Kamerleden | |
[pagina 675]
| |
bezetten en behouden hun zetels alleen door de stemmen der katholieken.... Maar het zonderlingste is dit: Deze beide minderheden in de officieele minderheid zijn met het rustig bezit niet tevreden; zij beschouwen en vermelden dit als hun recht. Wij kennen de volkstellingen van de Standaard. Volgens dit in nauwgezetheid en waarheidsliefde onovertroffen orgaan zijn er benoorden Moerdijk bijna geen kiesdistricten, die niet aan de anti-revolutionnairen behooren of zouden moeten behooren. Eigenlijk behoort hun dit geheele land. Maar nu is het een becijferd feit dat, met terzijde-lating van Noord-Brabant en Limburg, de katholieken nog bijna een vierde deel der bevolking uitmaken. Daar echter de liberalen en conservatieven onder de katholieken niet bestaan, en toch ook ergens moeten te vinden zijn - want zij zijn er! - zoo rijst de vraag: waar is dan het groote leger van de Standaard? Doorzoekt de hofkringen en roept de “kleine luyden” bij een; waar is het leger?’ ...‘Indien men naar de woorden van de Standaard luistert, dan gruwt hij van iedere katholieke stem, die de hagelwitte orthodoxie zijner candidates bevlekt. Indies wij het eens geloofden en naar dat geloof handelden! Voor ons echter staat bij de verkiezingen iets anders dan een partijtriomf of een partijbelang op het spel. Voor ons zijn alle verkiezingen niets dan een deel in den grooten strijd onzer dagen tusschen de christelijke en de anti-christelijke wereld..., Waarom zeggen wij al deze dingen? Om te waarschuwen tegen een overschatting van eigen kracht, een geringschatting van onze waardigheid bij onze anti-liberale medestanders. Om hun helder en klaar voor 't bewustzijn te doen treden dat zij beiden, anti-revolutionnairen en conservatieven, zonder ons tegenover de liberale partij machteloos zijn. Om hen ernstig te doen bedenken dat zelfs de bestaande machteloosheid der anti-liberale partijen alleen te wijten valt aan het ellendig anti-papisme en den nog ellendiger protestantschen souvereiniteitswaan van een aantal der anti-revolutionnaire en conservatieve kiezers. En wanneer de Standaard er in dwaze brooddronkenheid fier op gaat, dat juist zijn volk, zijne kiezers, geen Roomschen willen, al zouden de leaders het willen, dan antwoorden wij: dit bewijst niets anders dan dat uw volk leeft van haat en vreeze. Van vreeze vooral. Wij, die u geen oogenblik vreezen, wij kunnen | |
[pagina 676]
| |
en durven u steunen, omdat gij toch niets tegen ons vermoogt. De vraag is slechts of wij het willen’Ga naar voetnoot1). Om te bewijzen hoe graag de Roomschen de coalitie wenschten, had nu juist Kuyper in zijn Standaard een reeks van vier artikelen ‘Berekening’ gegeven. Daarop weer Schaepman in de Tijd: ... ‘De berekeningen van de Standaard komen hierop neder: Mogelijk zou zijn een tijdelijk samengaan van verschillende partijen, ter verkrijging eener kieswetherziening. Dat tijdelijk samengaan zou plaats hebben onder den weinig harmonie voorspellenden naam: “Ligue van kieswetwijziging” Niet onopgemerkt mag het voorbijgaan dat in doze “Ligue” ook elementen als Van Houten c.s. kunnen worden opgenomen. Want zie - men vergeve ons dit Standaard-woordeke - hier zou geen spraak zijn van samenwerking, op geestverwantschap gegrond, maar van een samengaan tot verkrijging van een bepaald doel.,.. Zeer ter suede herinnert ons nog de Standaard aan het woord van de Heraut: “Moet de ultramontaansche invloed bestreden, dan willen we voor dat doel samenwerken met liberalen en radicalen”. Eigenlijk was die herinnering overbodig. Wij hebben die uitspraak in het leven bevestigd gezien zoo dikwijls een Roomsche candidaat tegenover den potsierlijksten liberaal of wat ook in herstemming kwam. De voorwaarden waarop dan deze samenwerking zou plaats hebben zijn van de zonderlingste soort. Een algemeen program zou moeten worden aangenomen. Maar de fraaiste voorwaarde is wel deze: in gemengde districten, waar geen enkele partij een openbare overmacht bezit, zou iedere partij bij de eerste stemming haar eigen candidaat stellen, onder beding van bij herstemming den gelukkigsten candidaat van de verbonden partijen er door te helpen. Onredelijk is dit niet. Wel dringt zich de vraag op, hoe het beroemde christelijk-historische kiezersvolk zoo op eenmaal tegenover een mogelijken Roomschen candidaat zijn fierheid zou kunnen afleggen, een fierheid, die door niets ter wereld te overwinnen valt.... Bij deze overigens redelijke voorwaarde wordt nu gevoegd een nieuwe serie van bepalingen, in 't kort saam te vatten in het woord: in dergelijke districten verstaan zich de partijen | |
[pagina 677]
| |
onderling over elkaars candidates.... Zoo dan ook zouden de Roomschen zich moeten verbinden om benoorden den Moerdijk (Haarlemmermeer en Nijmegen, waar ze schier alles inhebben, uitgezonderd) geen zoon van de eigen Kerk tot candidaat te stellen, maar hun keus te vestiges op een conservatief met christelijken tint.... Dit zou voor hen niet onaannemelijk zijn, waar het hun juist den eenig denkbaren weg opent tot het verkrijgen van eigen districten, en voor ons de conditio sine qua non, waaronder elke kans op slagen verkeken zou zijn’. ... ‘Door afstand te doen van ons recht om, bij de eerste stemming een eigen candidaat te stellen, zouden wij afstand doen van de kans om onzen candidaat in herstemming te brengen. Weet men wat dit beteekent? Dat wij een onbetwistbare kans zouden opgeven in Almeloo, Arnhem, Delft, Goes, Hilversum, Leiden, Zevenbergen, Zutfen en meer. Het kan niet fraaier.... En waarom zouden wij dit dragen? Om de kans te hebben bij een mogelijke herziening der Kieswet een of twee districten to winnen. Wij weten te goed wat er geschieden zou, zoo spoedig de Kieswet herzien was. De Standaard zou bespeuren dat de “ultramontaansche invloed” stijgende was, en om die stijging te keeren, met dat doel, zou de Standaard zich vereenigen met liberalen en radicalen tegen ons’Ga naar voetnoot1). Dit weinige, gelicht uit het vele, zal wel volstaan voor ons doel - dat is het volgende duidelijk te makes: Dr. Kuyper dacht over Dr. Schaepman: Zoo kranig als ik-zelf, maar den duivel te slim; geen aansluiting vooralsnog bij de Roomschen; want mijn partij is nog zwak tegenover de zijne; in zulk een coalitie zou Rome mij overheerschen. Dr. Schaepman dacht over Dr. Kuyper: Zoo kranig als ik-zelf, maar den duivel te slim. Aansluiting zoo spoedig mogelijk is de leus; laat het geklonken zijn vóor Kuyper zijn organisatiewerk afheeft, vóor zijn zwakke partijde sterke is die ze worden zal; nu immers kan ik voorwaarden stellen, die later niet meer worden aanvaard. |
|