Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
CIX.
| |
[pagina 635]
| |
ding in zijn goede trouw en in zijn vereering voor gaven die toch wezenlijk geniaal waren. Echt stichtend is een toevallig samentreffen, zooals Potgieter het schetst in een van zijn brieven aan Huet: ‘Wij hadden sedert mijn laatsten het genoegen het echtpaar Bosboom weder eenige dagen ten onzent te zien. Mevrouw was volmaakt wel en zeer aardig, maar zijn toestand boezemt mij voortdurend onrust in. Hij is prikkelbaar tot ziekelijkheid toe, en de minste aanleiding doet een storm opsteken. Den laatsten avond toen zij om acht ure zouden vertrekken, kwam Schaepman een bezoek brengen. De hemel weet hoe in het gesprek het Ghetto te Rome op het tapijt kwam, maar er was beleid noodig om zijn anti-katholieken bliksem af te leiden. Ik moet zeggen dat Schaepman meer tact toonde dan soms zijn verzen verraden, door geen vuur te vatten. Ik beklaag Mevrouw Bosboom uit heel mijn hart’Ga naar voetnoot1). In een andere omstandigheid was 't Mevrouw die zich niet weerhouden kon. 't Gebeurde toen die schelmsche Schaepman zich binnen de muren van Alkmaar waagde om op zijn wijze met een rede aldaar, in October 1873, het derde eeuwfeest van Alkmaar's ontzet te vieren. Sedert 1860 was de jaarlijksche plechtigheid hersteld, en telkens nam Mevrouw Bosboom daaraan persoonlijk deel. In de Alkmaarsche Courant schreef zij ditmaal het geestdriftig hoofdartikel: ‘Alkmaar's Beleg in 1573.’ En nu dorst Schaepman het aan, de zaken te komen vertellen zooals hij ze zag. ‘Zoo'n Schaepman, die zoo onbeschaamd alles ignoreert wat de zijnen eenmaal hier gepleegd hebben, en die te Alkmaar (te Alkmaar!) durft klagen over de verdrukking van de katholieken - de ultramontanen - mocht hij zeggen. Wat mij dierbaar is, misvormt en smaadt hij ten voordeele van zijn zaak. Als ik hem het land kon uitjagen, bleef hij er niet in, dat verzeker ik u’. Dat komt, mij dunkt, neer op de bekende, voor 't geval eenigszins gewijzigde geestigheid: ‘Je ne pouvais digérer le Pape, alors je me suis décidée à avaler son poète.’ De dichter, die toch zooeven in zijn Wachter getoond had hoezeer hij de ‘krachtige kunst’ van de protestantsche romancière bewonderde in haar pas verschenen ‘de Delftsche Wonderdokter’, verdiende een ander lot dan 't Bosboomsche ostra- | |
[pagina 636]
| |
cisme. 't Is waar, ook de fouten had Schaepman niet verzwegen. Gebreken ankerend in de levensopvatting van Mevrouw. En dit vooral was het nare voor haar: ‘De kunst van het Protestantisme bestaat, zelfs met Mevrouw Bosboom, nog niet. De dorre bodem heeft nog nimmer deze heerlijke bloem voortgebracht. Het ontaarde kloosterleven heeft geen begrip van den Verlosser op de bruiloft te Cana, en verstaat zich allerminst met een Maria, die haar Zoon toewenkt: ‘Heer, zij hebben geenen wijn meer!’ De wijn der levensvreugde is in het Protestantisme evenzeer verboden als het druivensap in den Koran van Mahomet. Zonder die levensvreugde echter, zonder dat hemelsche licht hier in deze aardsche dreven, geen kunst. In het katholiek leven vindt het schoonste kind der menschheid, de kunst, de gewilde en geliefde ruimte, de voor haar geschapen atmosfeer. Daar buiten prijkt zij nimmer in volle pracht. En dat Mevrouw Bosboom bij al haar strenge rechtzinnigheid en haar hardnekkig Protestantisme toch zoo onmiskenbaar groot is als kunstenaresse, is niet het minste, is misschien het sprekendste bewijs harer ‘krachtige kunst’Ga naar voetnoot1). Dit is van aard om genieën als Milton te doen opwippen uit hun graf. Schaepman zelf trouwens werd aldra zijn overdrijving gewaar. Zonder zichzelf te willen tegenspreken trachtte hij alles goed te maken in de Wachter-recensie over ‘Majoor Frans’, twee jaar nadien. Om dit mooi compliment wou Mevrouw den Paapschen Doctor beloonen. Eens op een avondje bejegende ze hem bijzonder vriendelijk. ‘De reeds bedaagde schrijfster maakte een indruk van groote frischheid en levendigheid. Van het anti-papisme harer boeken was in haar persoonlijken omgang niets te bespeuren. Zij bewaarde een kerkboek dat zij van een ouden Alkmaarschen pastoor ten geschenke had ontvangen in den tijd harer jonge jeugd. Bedrieg ik mij niet, dan was het een vertaling uit het Duitsch. Het Duitsche origineel stamde uit een periode die wel wat al te zoetelijk verdraagzaam was’Ga naar voetnoot2). |
|