Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
CVI.
| |
[pagina 624]
| |
drang om een grooter onderwerp te beproeven Maar òf de omstandigheden waren den drang niet gunstig, òf de drang schiep eenige begoocheling over de eigen kracht’. Hij had er kunnen bijvoegen: Veelal zette ik de dingen zoo geforceerd in, dat het menschelijk onmogelijk was het vol te houden. Ook ‘Nirwana’, dat in 1876 in Onze Wachter een plaatsje vond, schijnt voor grooter afmetingen geboren. Eveneens kan onder de fragmenten worden geteld het gedicht ‘St. Christophorus’, dat niets anders doet dan langs de legende heenglijden, en dat veel minder is dan een jammer genoeg vergeten gedicht van onzen Vlaamschen pastoor Claeys, een onzer meest begaafde, maar minst vlijtige dichters vóor '80. Evenmin uitgewerkt als idee en als fantaisie, hoewel rijk aan kern, is het Antwoord aan Desiderans, dat werd opgenomen in ‘Nieuwe Gedichten’. Op een herbewerking van ‘Richard Leeuwenhart’ werd allerwegen aangedrongen, vooral door de gymnasiums, die het graag op hun feestprogramma's brachten. De proeve van besnoeiing ‘De terugkeer van Richard Leeuwenhart’, dat in 1874 te Kuilenburg werd opgevoerd, was ternauwernood een verbetering. Wat Schaepman's prozaplannen uit dien tijd betrof, een Handboek van Kerkgeschiedenis zou hij schrijven, teekenend enkel de groote feiten en figuren. Die droom kromp in de werkelijkheid tot een ‘inleidend woord van Dr. Schaepman’ bij het ‘Beknopt Overzicht der Kerkelijke Geschiedenis. Een leesboek voor school en huis, vrij bewerkt naar het Hoogduitsch door A.C. Akveld’Ga naar voetnoot1). Nu Vosmaer ‘een Zaaier’ durfde schrijven, wou Schaepman ook iets wagen. Van Vloten deed het eigenlijk in zijn plaats, met ‘Onkruid onder de Tarwe’. 't Zelfde jaar vraagt Schaepman terloops aan Thijm: ‘Zijt gij soms bezig met een studie over Multatuli, dan staak ik een arbeid, die overbodig en dwaas zou zijn’Ga naar voetnoot2). Potgieter, die nu drie maanden begraven was, had het voorzien: ‘Schaepman zou Multatuli à faire nemen, maar er komt niets van’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 625]
| |
In 1876 heet het ongevraagd dramatisch: ‘Multatuli wil niet voor een literaire verschijning gelden, en het is waar, hij is meer. Zijn verschijning is een bij uitstek zedelijke en zijn heerschappij over al wat jong wil heeten in Nederland vindt alleen in dien trek hare verklaring. Hij is een geboren heerscher; daar moet kracht zijn in dezen man, een geweldige kracht, daar hij zoo hooge gaven van geest en gemoed heeft kunnen verlagen tot een chronische manie du blasphème en een intermitteerende manie de la lubricité. Zijn kracht is de trotschheid die nergens waarheid, wet, orde erkent dan in zichzelf, die zich in ijdelheid en zelfbehagen koestert, en straks, geprikkeld door lijden en vervolging, zich het heiligste en het hoogste waant. In dien waanzin wordt de eigen dwaasheid tot een Gods-openbaring, de gril van het oogenblik tot een idee, de wereld tot een speelbal van zijn geest. Eindelijk daagt de rampzalige den gekruiste van Golgotha uit tot een wedstrijd, wie het meest geleden heeft. Voor de eer der menschheid is het noodig, dat waanzin het laatste woord zij van dit alles, ook voor de redding van ons gevoel, opdat de tot verachting overslaande bewondering zich ten minste kan redden in een traan over zulk een verloren genie geschreid.’ In 't Elout-interview klinkt het veel gezelliger, en veel pittiger en juister, onder 't rooken van een smakelijke pijp: ‘Ideeën? Ik geloof niet dat de man ooit van zijn leven een idee heeft gehad’. Schaepman, de werker, dacht er niet aan ora zijn fragmenten te verdedigen met Goethe's uitspraak aan Eckermann. Maar een veelzeggende verklaring gaf hij eens aan Thijm: ‘Ik had een stuk over Hugo van der Goes in 't hoofd. Gij kent die fraaie plaat, waar de waanzinnige schilder door de zingende koorknapen tot rust wordt gebracht? Maar het ging niet. Begrootingen en kiestabellen houden mij op aarde. Wie weet of ik echter geen dichtjaar te gemoet ga? - Ik zou de Muze der journalistiek gaarne den rug wenden, al was 't voor eenigen tijd. Die andere Muze is toch beter. Maar plicht is plicht’Ga naar voetnoot1). |
|