Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 613]
| |
dat deze priester-dichter niet veel uren aan dergelijk gezellig gekeuvel verkoos af te staan, en dat hij eigenlijk uit de volle hoogte van zijn reuzengestalte neerkeek op de zwakke kunne. Velen zullen zich herinneren wat er speelde om zijn lippen als hij 't woordje ‘vrouwepraat’ losliet op een volledige gamma van minachtend medelijden. Zooals 't veel priesters gaat, ging de aardsche liefde van Schaepman's hart op in zijn moeder-cultus. Zulk een moeder-cultus als van dezen kerel werd zelfs in onze Noorderlanden schaarsch gezien. Nog een uitzondering voelde zijn strijdende dichtersziel voor die wondere vrouw, die met mannen- en heldendaden haar vaderland heeft gered. Een heldendicht zou hij haar wijden, en de goddelijke glorie van haar dapperheid omzetten in een blijvende dichtersglorie voor hem-zelf. Des te grager, wijl toch de literatuur zooveel reeds aan Jeanne d'Arc had misdreven. Tusschen alle karweien in, zijn hulde aan dit meisje dus. Zang 1 is een ode aan de ‘stemmen’. Zoo mooi reeds zingt van 't vaderland ‘de stemme der natuur’. Wat moet het zijn als Gods eigen stemme klinkt. Ook Jeanne heeft die gehoord; niet zooals ze donderde van den Sinaï, maar zooals ze zong in Mambre's eikenblâren. Het slot van dien eersten zang is Schaepman's bekende lied aan 't vaderland, dat, naar 't schijnt, den vaderlander Potgieter weer in 't volle hart greep. Naar ons gevoel hooren we daarin te veel woordenwieling, hoewel zeker verzen als de volgende niet zonder bekoring zijn, vooral thans: ... het Vaderland blijft leven
In 't hart van 't volk zoolang dat harte slaat,
Zoolang de kracht tot sterven is gebleven
En nog éen man bij 't oude vaandel staat,
Zoolang éen kind nog dartelt langs de kusten
En 't biddend oog ten hemel op kan slaan,
Zoolang in de aard nog onze dooden rusten
Om eenmaal voor den hemel op te staan.
De 2de zang, fragmentarisch gebleven, moest den toestand van Frankrijk beschrijven vóor Jeanne's optreden; de laffe zedeloosheid der regeerders die 't schoone land in baldadige Engelsche handen liet glijden; van den slag van Verneuil tot het beleg van Orléans. De 3de zang verhaalt Jeanne's heengaan uit Domrémy, het afscheid tusschen moeder en dochter, dichter Sehaepman op zijn zwakst. | |
[pagina 614]
| |
De 4de zang brengt ons in Frankrijk's meest prangenden nood, als heel het land onder den pletterenden Engelschen hiel ligt te zieltogen. Tot de best geslaagde brokken behoort de psychologie van dolfijn Karel, in zijn willoosheid een erfelijk belaste. Te midden van ‘la grande pitié qui était au royaume de France’, verschijnt nu Jeanne te Chinon bij den koning, dien ze dadelijk onder al zijn edelen erkent. Zij zal Orléans bevrijden en haar vorst ter kroning voeren naar Reims. Wijl de eenen lachen en de anderen vreezen zich belachelijk te maken, weet de ‘teere heldenmaagd’ het hun te zeggen: Wat langer nog beraadslaagd en gewogen?
De raadzaal voert naar 't vunze kerkerhol;
In 't open veld gaat vrij de ziel ten hoogen
En zwelt het hart van heilge geestdrift vol.
Wat zijt ge fier op 't edel bloed in de aadren
En wreekt gij niet het ongewroken bloed?
Neen, waart ge 't kroost der echte heldenvaadren
Dan hadt gij minder wijsheid, meerder moed! -
Verscheurt het net van de aardsche wijsheidsplannen,
De wijsheid Gods is mannelijke daad;
Zoolang uw hand de zwaardgreep kan omspannen,
Zoolang ook blijve 't zwaard uw beste raad.
Zonderling, de groote daden van Jeanne die volgen op Chinon, hebben Schaepman niet geïnspireerd. De 5de zang immers voert ons reeds naar de kroning te Reims. Daar ziet de dichter zijn heldinne staan: Zoo in haar kracht en in haar teerheid samen
Het heerlijkst beeld van 't heerlijk Frankrijk zelf.
De 6de zang, zoowel als de 5de en de 2de onafgewerkt, wou Jeanne verheerlijken op den brandstapel te Rouaan, maar de verheerlijking wordt stop gezet daar waar ze eigenlijk beginnen moest. Uit het vele dramatische in Jeanne's leven en sterven is ten slotte door dezen zoo dramatisch-aangelegden dichter veel minder partij getrokken dan men verwachten mocht. Het dynamische van de beste momenten verstart in plastiek uit hoofde en om wille van wijsgeerige beschouwingen, overigens meestal treffend gezegd. Dat ‘Jeanne d'Arc’, gelijk zooveel andere onderwerpen, fragmentarisch bleef, ligt ongetwijfeld aan het feit, dat Schaepman's dichtersuren steeds meer door allerlei beslommerin- | |
[pagina 615]
| |
gen werden ingekrompen. Op te gaan, geheel, met al zijn vermogens, in een omvangrijke kunstschepping kon toen, in zijn geval, niet anders heeten dan een edele naïviteit. Op tal van lezingen over Jeanne d'Arc bracht de Doctor brokken van zijn verswerk te pas, Ook zijn jongens op 't seminarie mochten ze hooren in de les, en 't schijnt zelfs dat onder de voordracht een brok improvisatorisch werd voortgezet. Met zijn ‘Jeanne d'Arc’ kwam Schaepman den 25en Januari 1874 zijn eerste lezing in België houden. 't Was te Leuven, in ‘Met Tijd en Vlijt’ op den 37en verjaardag van 't Genootschap. In de nieuwsgierige, geestdriftige menigte zaten vooraan: Volksvertegenwoordiger Schollaert, Nolet de Brauwere van Steeland, Professor Dupont, Pastoor Schuermans, enz. |
|