Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XCVIII.
| |
[pagina 591]
| |
elle a fait son petit tour d'Europe et on pourrait relever un peu partout les traces de son passage’. En Kurth licht ons verder historisch in: ‘La légende apparaît pour la première fois, à ma connaissance, sur une médaille calviniste de 1587, portant des emblêmes qui doivent symboliser au droit la misère des contrées catholiques, au revers, la prospérité des pays protestants. Une double inscription présente la première comme les châtiments réservés par Dieu aux impies et la seconde comme la récompense qu'il accorde à ses fidèles. Il fallait une bonne dose d'impudence aux auteurs de cette médaille pour attribuer à la Providence les ravages que leurs coréligionnaires avaient causés dans les contrées catholiques: il est vrai qu'à les entendre le gouvernement espagnol en doit porter la responsabilité’Ga naar voetnoot1). Op haar zooveelsten tocht over Europa werd bedoelde legende ook opgevangen door Schaepman's Antwerpschen tafelvriend, Emile de Laveleye, die in de Revue de Belgique 1875 zijn studie plaatste: ‘De l'Avenir des peuples catholiques’. Dadelijk ontving de Laveleye een antwoord. Prosper de Haulleville gaf zijn ‘de l'Avenir des Peuples catholiques’ in de Revue générale - een antwoord zoo flink, dat de Haulleville daarvoor de gelukwenschen van den Paus ontving. Was het Vaticaan even vertrouwd geweest met het Nederlandsch als met het Fransch, of had men een kleinere taal bejegend zooals men 't een grootere doet en eventjes overwogen dat het goede steeds zijn weg kan vinden, ook door vertaling in een wereldtaal - men had Schaepman een lof- en dankbreve vereerd, op zijn minst zoo welsprekend als die voor de Haulleville. Schaepman's werk is een toonbeeld van wetenschappelijkheid, van helder betoog en karaktervolle repliek, van warme welsprekendheid en schrandere wijsgeerigheid, van strengen historischen zin en pathetische dialectiek - een der beste polemische studiestukken door den Doctor ooit geleverd. Toen Schaepman het aanbond tegen de Laveleye, had de Luiksche professor heel wat voor op den Rijsenburgschen. De Belgische geleerde had reeds een ruim eeuwkwartaal studie achter den rug en ook een Europeesche faam, steunend op zijn arbeid in de Revue des deux Mondes, in de Fortnightly Review, - op zijn studies over den landelijk-economischen toestand in België en in | |
[pagina 592]
| |
Nederland, op tal van andere sociologische werken, maar vooral op zijn standaardwerk dat nog heden rechtop staat: ‘De la Propriété et de ses formes primitives’. Schaepman had het eigenlijk al eens aan den stok gehad met de Laveleye, pas na hun kennismaking te Antwerpen. In de Revue de Belgique, Januari 1874, had de Laveleye aan 't verslappend liberalisme den raad gegeven zich op te monteren in een verzoening met het protestantisme of het oud-katholicisme. In ‘Voor den Koning van Pruisen’Ga naar voetnoot1) antwoordde hem Schaepman: Doe maar professor, het ultramontanisme breng je toch niet ten onder, maar wel uw eigen liberalisme of protestantisme. - Dat waren enkel een paar speelsche bladzijden, maar nu werd het des te ernstiger, daar twee mannen van waarde elk voor zijn land hun naam verbonden met dien van de Laveleye: Gladstone schreef een inleiding voor de Engelsche vertaling, en de Savornin Lohman vertaalde zelf voor Nederland. Geen wonder dat Schaepman zich aangordde op zijn stevigst. In zijn eigen bibliotheek zat over katholicisme en protestantisme een mooie collectie saam: Bellarmin, Bossuet, Balmès, de Hompesch, Koolen, Broere, Capadose, von Hertling, Schell, Poelhekke, von Ketteler, Struhnneck, Pertner, Merz, Heynen, de Bussy. Al de wetenschap daaruit opgedaan was bezield en verhelderd door Schaepman's eigen geestdriftige overtuiging, door zijn persoonlijken kijk op de dingen, door zijn levenservaring opgedaan thuis en op reis. Vooreerst krijgt de Laveleye over zichzelf te hooren dat hij is een geleerde maar vooral een sectaris, die zelfs door protestantsche tijdschriften om zijn partijdigheid op de vingers werd getikt. De stelling van de Laveleye is deze: het verval der Latijnsche en de bloei der Germaansche volkeren is te zetten op rekening van den godsdienst, want protestanten van Latijnsche afstamming overtreffen katholieken van Germaansche komaf. In éenzelfde land en éenzelfden groep, bij zelfde taal en oorsprong, neemt men waar, dat de Hervormden sneller vooruitgaan dan de Roomschen. Daarna de lange, statige sleep van ‘feiten’. En als oorzaken van dit verschijnsel dringen ten besluite zich op: ‘Het protestantisme bevordert het volksonderwijs; het zedelijk peil bij de Protestanten is hooger dan bij de Katholieken; het protestantisme is | |
[pagina 593]
| |
vrijheid, het katholicisme slavernij; de hoogere klassen in de protestantsche landen zijn godsdienstiger dan in de katholieke’. Met bijna scholastieke logica onderzoekt Schaepman de Laveleye's beweringen éen voor éen; en de uitslag is: a) de feiten op zich zelve zijn niet waar; b) de zoogezegde feiten staan niet in betrekking tot het hier gevoerde geding. Na zijn ‘feiten’ te hebben uitgehaald tegen die van de Laveleye stelt Schaepman zijn thesis op, ongeveer zooals Kurth het later deed: ‘In alle gemengde landen waar de Protestanten de meerderheid vormen hebben zij door alle middelen van staatkundigen en maatschappelijken aard, door overweldiging, vervolging, miskenning en achteruitzetting de katholieken verdrukt. In alle landen waar zij de minderheid vormden hebben zij door verbonden met buitenlandsche machten, door aansluiting bij ontevreden en morrende katholieken, door vereeniging met alle oproerige elementen in de bevolking de katholieke regeering machteloos gemaakt of omvergeworpen, om na het welgelukken van den aanslag den leeuwenbuit voor zich te behouden’. Met zijn ‘oorzaken’ was de Laveleye al niet gelukkiger. Als volgt staat hem Schaepman te woord; nemen we het primo en het ultimo: onderwijs en geloofstrouw: ‘Wanneer men onder volksonderwijs verstaat het aanleeren of kennen van lezen, schrijven, rekenen, dan is het zeer mogelijk dat de protestantsche volkeren hierin een hoogen graad van ontwikkeling bereikt hebben.... Maar lezen, schrijven, rekenen, is slechts een klein, een zeer klein deel van het eigenlijk onderwijs.... Ieder die het volksleven kent, zal dit toestemmen. Algemeene ideeën, klare heldere begrippen, ziedaar wat het volk behoeft, en zonder welke het juist door zijn lezen rampzalig wordt.... De katholieke Kerk is rijk en machtig genoeg om hare kinderen tot hun doel te brengen langs iederen weg, die den velen vermogens, den onderscheiden krachten des menschen openstaat. Zij behoeft zich niet te wenden tot éen orgaan: het lezen. Zij kent de geschiedenis, want zij heeft ze gemaakt, en zij weet dat de hoogste beschaving nog zeer goed te verkrijgen is ook langs menig anderen weg dan dien der A-B borden en der schrijfmodellen.’ Maar de Laveleye's bewering in zichzelve is wetenschappelijke onzin: het volksonderwijs is toch immers bij uitstek een stichting van de katholieke Kerk: Wij, 19de-eeuwers, die zoo hoog op- | |
[pagina 594]
| |
geven van ons ‘schoolwezen’ en die een Tantalus-pijn lijden, waar het de regeling van het onderwijs geldt, wij zouden wel doen wat beter rond te zien in de eeuwen vóor de Hervorming en wat minder te snoeven op onze eeuw’. En nu het ultimo, de protestantsche geloofstrouw: ‘Natuurlijk is daar iets; want hier wordt de wijsgeerige regel van kracht: Bonum ex integra causa, malum ex quocumque defectu. Indien er iets ontbreekt aan het katholicisme, dan houdt het op te bestaan. Maar het minste gebrek in de katholieke overtuiging is ook genoeg om iemand protestant te maken. Hoe wilde ook een protestantsch volk zijn geloof verliezen? Een protestant kan de heele synode van Dordt òf aannemen òf verwerpen; het is volkomen onverschillig; hij is protestant. Een godsdienst die ruim genoeg is om in haar schoot te verbergen Piëtisten en Christenloochenaars..., het is immers onmogelijk om buiten dien godsdienst te geraken. Men protesteert altijd... en geeft de eer aan God’. Al erger wordt de Laveleye in 't nauw gebracht, door die wondere harmonieering van feitenkennis en redeneerkunst en pathetische en ironische kracht die den vechtenden dichter steeds kraniger kenmerkt. Met geen enkelen aanval ooit zat, naar 't getuigenis van vertrouwden, de Laveleye zoozeer in verlegenheid. Ook heeft hij, de strijdlustige, nooit een antwoord beproefd. |
|