Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 582]
| |
CXIV.
| |
[pagina 583]
| |
artikel van Dr. J.A. Wijnne, die, hoewel niet Roomsch, toch niet aarzelde de waarheid te erkennen, o.m. dat ‘de Roomsche Kerk als zoodanig zich niet tegenover Galilei heeft gesteld, maar dat er een wetenschappelijk geschil bestond tusschen voor- en tegenstanders der leer van Aristoteles, waarin men de H. Schrift heeft betrokken’. Wel gaf Dr. Wijnne geen onderscheid aan tusschen den Paus en de Inquisitie, maar ‘er is hier een streven naar rechtvaardigheid ook jegens de Katholieke Kerk, dat een aangenamen indruk achterlaat in deze eeuw van haat en vervolging’Ga naar voetnoot1). Veel klemmender dan Wijnne contra Buys is Becker contra Fruin. Becker haalt de formules aan die de Kerk onverbiddelijk vordert daar, waar zij een onfeilbare uitspraak van den Paus heeft te erkennen, en bewijst dat deze formules klaarblijkelijk ontbreken bij het decreet van 5 Maart 1616. Becker's betoog is wetenschappelijk bedaard. Fruin aan zijn kant had goed gevonden nu en dan eens luchtigjes te spotten en te gewagen van ‘een stille hoop, dat men eenmaal van Encycliek en Syllabus moge te weten komen, dat zij geen onfeilbare besluiten zijn van een onfeilbaren Paus’. Zoo vond Schaepman het natuurlijk gewenscht na den sober-kalmen Becker op te treden met wat meer temperament. Becker's argumenten worden nog eens in gedrongen gelid geschaard, en dan krijgt de professor aan de Universiteit het van den professor aan 't Seminarie te hooren: ‘Het zou inderdaad meer houding gehad hebben, indien de Leidsche hoogleeraar, voor en aleer van de hoogten der wetenschap dit vreeselijk vonnis tegen de pauselijke onfeilbaarheid neer te slingeren, zich wel de moeite had willen geven bij de Katholieke Kerk te gaan vernemen wat zij onder 's Pausen onfeilbaarheid en als decreten van den onfeilbaren Paus verstaat. Zoo ooit het hooren naar de Kerk te pas kwam, dan was het in dit geval. Scherpzinnigheid en spitsvondigheid zijn nu hier voor eens en voor altijd niet voldoende. Wil men over de Kerk en over kerkelijke dingen een oordeel vellen, dan behoort men haar te hebben gehoord.... Prof. Fruin heeft eenmaal met ware geestdrift de onpartijdigheid van den geschiedschrijver Ranke geroemd. Ranke's ge- | |
[pagina 584]
| |
vestigde overtuiging belette hem nooit zich met liefde te verplaatsen in andere kerkelijke toestanden, onder andere kerkbegrippen. Diep doordrongen toont zich de Protestant van de grootheid der Katholieke Kerk. Er zal nog veel water naar de zee gaan vóor het ons gegund wordt in Nederland zulk een geschiedschrijver te begroeten. Zeker is het, dat opstellen als dit van professor Fruin nog in ruime mate de voorwaarde missen om een indruk teweeg te brengen als dien door Ranke's schriften gewekt, -- zij stemmen niet tot een billijke waardeering van hetgeen de tegenpartij voor waarheid houdt en als plicht betrachte’Ga naar voetnoot1). Het slot van de polemiek met Fruin is een schitterende bladzij over den strijd tusschen rede en geloof, te leggen nevens hetgeen uit ‘Judas Iscariotes’ werd aangehaald. Evenmin als vier jaar vroeger gewaardigde Fruin zich thans te antwoorden: den eersten keer mocht hij zwijgen zonder ongerief voor zijn faam. - Ditmaal niet. |
|