Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XC.
| |
[pagina 573]
| |
Mgr. Schaepman en Dr. Schaepman den 5en. Hun reis ging over Parijs (waar de Doctor Veuillot bezocht), Marseille, de Riviera, Genua, Florence. Het huiverde in den dichter: ‘Zou Rome, Rome nog zijn?’... Maar aldra wiekte de kreet uit zijn hart: ‘Rome zien is ontwaken, Rome wederzien is leven’Ga naar voetnoot1). Toch was Rome de hoofdstad van 't éene Italië geworden. Zag de dichter niets daarvan? ‘Het liberale Rome scheen klerikaler dan ooit. De pelgrims, gekomen ter viering van het jubilé, waren de koningen van den dag.... De officieele liverei van het koninkrijk Italië was een minzame, goedhartige glimlach. Daar was zelfs geen hoogheid in, niets dat een verstandig medelijden met de dwaasheid der lammeren en schapen van Petrus' kudde verried.... Op kleine schaal werd de tooneelgrap van ‘de vrije Kerk in den vrijen Staat’ meesterlijk uitgevoerd, en ‘de wet op de waarborgen’ werd zoo losjes en zoo luchtig afgespeeld als een operette van Offenbach. - Geen winkelraam of het was behangen met portretten van den Paus.... En wat een beeld des vredes, den zone Israëls rozenkransen te zien vervaardigen en venten, rozenkransen ter eere van de Maagd, door zijn Talmud gevloekt.... Hoe eerbiedig was de toon der Italiaansche bladen over de pelgrims. L'Italie gaf telken dage de lijst der kerkelijke feesten en wees op de middelen, waarmee de vreemdeling zijn gezondheid kon behoeden tegen de gevaren van 't Romeinsche klimaat.... Zeker is 't dat Schaepman zich 't nieuwe Rome minder humaan en brutaler anti-paapsch had voorgesteld - en meteen beleefde hij een ontgoocheling over 't Romeinsche volk, dat van zijn Pius-geestdrift van vóor acht jaar thans al niet veel meer liet blijken. Toch luidt het diplomatisch vergoelijkend: ‘Het echte Romeinsche volk is Romeinsch gebleven en pauselijk. Het is geen volk van stoute, fiere, onbuigbare mannen; het is een vroolijk, luchtig, goedhartig, van den dag op den dag en van de hand in den mond levend menschensoort; het neemt de feiten zooals die uit den hemel vallen en berust daaronder in behagelijke rust.... Het gaat op dit oogenblik gebukt onder zware belastingen, maar het snijdt geen akelige gezichten bij de gedachte | |
[pagina 574]
| |
hoe het geld er komen zal; het geeft zijn hart lucht in een spotwoord, en als gij straks den langen, langen voorgevel van het Ministerie van Financiën, bij de gedachte aan de daar geborgen schatten, lachend hebt bewonderd, dan wijst u de zweep van den koetsier op den zijgevel, waar het ‘Debito publico’ schittert, en de schalk roept u toe: ‘Questo è il vero nome, signore!’ Maar noch Schaepman noch wie ook kon zich ontveinzen, dat het Romeinsche volk in zijn vereering en liefde nevens zijn Paus Pius, zijn koning Vittorio Emanuele had geplaatst, en dat ‘il re galantuomo’ een weergalooze populariteit genoot. Doch bij deze volkspsychologie zal Schaepman niet knarsetanden, wel bij 't gedrag van 't officieel Italië, dat in Rome een vriendelijk gezicht zet, maar dat op Monte Citorio en in de meetings der vrijheidsvrienden de afspraak dicteert: ‘Geld slaan, jongens’. Met een hondsche onbeschaamdheid, die wel getuigt hoe de zedelijke strevingen dier wereld door de ‘Bauchund Magenfrage’ worden geadeld, riepen de vrijzinnige dagbladen hun volgers toe: ‘Wij hebben een slechten winter gehad, lieve Broeders, laat ons de pelgrims goed ontvangen, dan haalt de voorzomer de schade weer in’. Intusschen moet men het machteloos aanzien, dat ‘aan den weg, die van Trastevere langs den Janiculus geleidt naar de porta S. Pancrasio, de naam is gegeven van Via Garibaldi.... Langs dien weg is vóor achttien eeuwen de prins der Apostelen den dood te gemoet gegaan’. ‘Maar toch, Rome blijft altijd Rome. Geen Piemonteesche overweldiging vermag de rust der eeuwige stad te beroeren; de hoofdstad van Italië is een voorbijgaande verschijning, maar de hoofdstad der wereld blijft. De troonredenen vergaan, de feesten van grondwet en bevrijding worden vergeten, maar door alle eeuwen heen zal te Rome een man worden gevonden, die op Petrus' stoel gezeten, zijn zegenende hand uitstrekt, en in den naam van den drieëenigen God, waarheid, vrijheid, orde doet neêrdalen urbi et orbi, over de stad en de wereld’. Geen treurnis vooral; de oude vrienden werden opgezocht: don Darauni, de Maguellone, de Vatikaansche kennissen. Onder de Concilie-beroemdheden waren thans weer aanwezig Manning en Ketteler. Of Schaepman ze ontmoette heeft hij nergens geboekt. Maar gezelligst van al vond hij 't weer bij zijn vriend | |
[pagina 575]
| |
Mgr. de Waal. Met hem werden de rijtoertjes gemaakt, en 't ging in een bedevaart van kunst- en geloofsgeestdrift naar al de dierbare plekjes in en buiten Rome, het liefst weer naar den Palatijn, naar St. Jan van Lateranen, naar Santa Sabina, naar de Catacomben, door de Campagna, met haar ‘immensa Romanae pacis majestas’. Het immense inderdaad dat Rome in alles bieden kan, was Schaepman's element. Nog heden, telkens als de grijze Mgr. de Waal verkeert in Nederlandsch gezelschap, haalt hij op uit den gouden tijd en toast hij: ‘Jullie Hollanders krijgt in geen driehonderd jaar zoo'n kaerel terug; houdt hem in eere!’Ga naar voetnoot1). |
|