Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 569]
| |
LXXXIX.
| |
[pagina 570]
| |
proza-hymne zong in het Wachter-artikel: ‘Uit de Gevangenis van het Vatikaan’Ga naar voetnoot1). Die eerste bundel omvat voor de twee jaren waarover het gaat, tweehonderd toespraken. Toespraken van een waarachtig Paus, tevens waarachtig redenaar, in alle genres - en het heerlijkst als hij sprak, met zijn zegenende handen dalend over een kinderkopje. De welsprekendheid van dit hart legt Schaepman nevens de welsprekendheid van hoofden als Cavour, Napoleon III en Bismarck - en dit is weer een triomf voor Schaepman's eigen welsprekendheid van hoofd en hartGa naar voetnoot2). Maar vooral was 't een jubeling in Schaepman bij Pius' dertigjarig Pausschap, den 17en Juni 1876. Over 't heele katholieke Nederland werd weer de Pius-hymne gezongen, thans met twee nieuwe strofen verrijkt. 2) Weer zijn de jaren vervlogen
Sinds 't eerst dit zegelied klonk....
3) En weder komen de volken,
En brengen U hulde en groet....
Dienzelfden dag bracht de Tijd Schaepman's feestartikel, en diezelfde maand nog, den 29en, Schaepman's relaas over de feesten te Rome en over de allocuties: ‘De stem des Pausen.’ Ook Onze Wachter liet zich hooren: Een lied in vrije verzenGa naar voetnoot3), in den trant van 't vroegere ‘Rome’: ... Iedre zon die zonk in 't duister
Liet een straal aan uwe kroon;
Stralen purper als het lijden,
Stralen vlammend als het strijden,
Stralen helder als 't belijden,
Eeuwig schoon....
... In het lachjen om uw mond
Bleef het licht der hope stralen:
Eer aan God,
Die den strijd gaf en den vrede,
Die den storm, den dood gebiedt.
't Is des Pausen zegebede,
't Is ons hoogste zegelied.
Toch was · daar weer de beproeving aldra. Zelfs Nederland | |
[pagina 571]
| |
deed mee in 't afzeggen der Pauselijke consulsGa naar voetnoot1). Heel Europa scheen eensgezind den Kulturkampf aan te binden. Den 12en Maart 1877 sprak de Paus, èn tegen alles in èn tegen alles op hield hij weer de onvervreemdbare rechten van zijn Kerke hoog. Te dier gelegenheid verscheen in Onze Wachter ‘Aan den Paus’, weer een dier verzen, die den dichter adelen tot den katholieken Da Costa. Wij weenden in het duister,
Wij weenden in den nacht,
Geen zilvren starrenluister
Sprak hoop of moed of kracht.
Zij zeiden: Laat uw droomen
Nu varen voor altijd,
De Waarheid is gekomen,
Die alles heeft bevrijd.
Zij deed de banden springen
Waarin éen priesterhand
De werelden kan dwingen,
De hemelen omspant.
Zij brak de graven open;
De menschenziel herrees
Tot leven, lieven, hopen,
Bevrijd van godenvrees....
Weer heeft Uw mond gesproken,
O Vader. Koning, Held,
Weer werd de ban gebroken
Die 't leven hield gekneld;
Weer stroomde 't licht van boven
Door 't duister van den tijd,
En 't onverwrikt gelooven
Riep tot den ouden strijd.
Gevangen en verlaten
Verreest gij vroed en vrij,
Beroofd van troon en staten,
Vorst door Gods heerschappij;
Van alle recht vervallen
Toch meester van het lot,
Niet door uw kroonvazallen
Gewaarborgd, maar door God....
Al rukt men uwe palen
Geweldig uit den grond,
Al tracht men om te halen
Wat eeuwentergend stond. -
Al schenden rooverscharen
Wat held en keizer gaf,
God blijft uw recht bewaren,
Uw recht en hunne straf. -
Al is uw schild gevallen,
Wij dragen 't in ons hart,
Nog heilger voor ons allen
Door nieuwe smaad en smart,
Wij weten wie 't zal dragen
Als uit den nacht der eeuw
Nog eenmaal op zal dagen
Des Heeren koningsleeuw.
O Vader in den hemel,
Die de eeuwigheden leidt,
In 't woelig daggewemel
Der waarheid weg bereidt,
Uw naam zij hoog geprezen,
Die bij der stormen jacht
Ons hopen doet na 't vreezen
Door Pius' woord en kracht!
Geef, Vader, hem de glorie,
Geef, Vader, ons den strijd,
Wij weten: de Victorie
Is uw gerechtigheid.
Des willen wij handhaven
Tot in den harden dood
Wat onzer vaadren graven
Kleurt met het martelrood.
| |
[pagina 572]
| |
Wij bidden en wij weenen
Van schaamte, smart en rouw,
Maar door de tranen henen
Weerklinke onze eed van trouw;
Als alle wereldrijken
Gericht staan tegen U -
Wij kunnen wel bezwijken,
Maar blijven trouw als nu.
Zij hebben legerkrachten,
Maar wij, wij hebben bloed;
Zij hebben gouden machten,
Wij stalen stervensmoed;
Zij hebben lof en looning,
Wij sterven recht-en-slecht
Voor Christus onzen Koning,
Voor waarheid, vrijheid, recht!
Had Potgieter dit pauselijk dichtjaar nog beleefd, wat zou hij over zijn vriend hebben versteld gestaan! Te meer, wijl nu nog lofzangen klonken, wel aan Pius gewijd, maar toch opgedragen aan den éenigen Pius-dichter. Zoo kwam b.v. in de ‘Katholieke Illustratie’ pater G. Jonckbloet aandragen met een Schaepmanniaanschen ‘Pius IX, aan Dr. Schaepman’. |
|