Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 567]
| |
10en Maart 1872. Carducci bezong den ‘marmoreo gigante’ in een van zijn mooiste sonnetten; Schaepman stapt misprijzend over 't lijk van den ‘verdoemde’, die zijn leven lang Paus en Kerk belaagdeGa naar voetnoot1). In '73, bij de derde verjaring der Porta-Pia-bres, schrijft Schaepman zijn bitterste apostrophe aan den Koning van Italië, nu 't wel blijkt dat Victor Emmanuel zich voorgoed te Rome heeft gevestigdGa naar voetnoot2). Al grooter groeide de rol der vrijmetselarij in de Italiaansche politiek. Zelfs in 't Nederlandsche staatsbeleid werd het gevoeld; einde December 1876 maakte de Regeering haar voornemen bekend, het exequatur van den pauselijken Consul te Amsterdam in te trekken. Al dadelijk daartegen protest in de TijdGa naar voetnoot3), waarbij werd gedreigd dat van wege de Roomschen tegen het anders makke ministerie ‘na deze beleediging geen andere dan een openbaar vijandige houding kon bestaan’. Toch werd het exequatur ingetrokken. Haffmans interpelleerde, Schaepman zweepte er op los in drie artikelenGa naar voetnoot4) en huldigde Haffmans met de opdracht van een gedicht ‘Aan den Paus’Ga naar voetnoot5). Den 9en Januari 1878 stierf koning Victor Emmanuel. Den 15en houdt Schaepman zijn uitvaart in de Tijd. In 't ‘gestolen paleis’ ziet hij 't lijk liggen van dien ‘slaaf’, toch eenmaal geboren als ‘ Koning bij de gratie Gods’. ‘Alleen God kan koningen maken uit genade, alleen Hij die de gloriën der eeuwigheid in eeuwigheid geniet, kan de glansen van den tijd aan een ander hoofd gunnen met de vrijheid der liefde.... Op de kroon, door de volkeren gesmeed, ontbreekt de stempel der eeuwigheid’. En de dramatisch-platonische dichter gaat voort: ‘Deze koning had een eerlijk wapenschild, had een klein koninkrijk, maar een trouw volk. Hij had machtiger naburen, maar hij kon naast de edelsten en dappersten optreden, gesproten als hij was uit een geslacht van helden en heiligen.... Daar is de Revolutie tot hem gekomen en heeft hem Italië getoond; zij heeft voor zijn voeten ontrold het wonderbare land, dat de golven der zeeën streelend naderen, dat de reusachtige | |
[pagina 568]
| |
Alpen omringen en beschutten met teedere zorg.... Haar hand voer koozend over zijn oogen als om ze te openen, in waarheid om ze te verblinden, en “Dat alles behoort aan U....” Toen heeft hij alles gegeven. Zijn naam, dien van een ridder; zijn schild, dat van een koningshuis; zijn historie, die van een echte monarchie; zijn volk, zijn erfland, zijn vrijheid, zijn God. En hij werd de slaaf der Revolutie. Vreeselijk heeft de eeuwige gerechtigheid zich gewroken op dezen monarch. Zij heeft hem alles gegeven. Het ging van Turijn naar Milaan, van Milaan naar Parma, van Parma naar Florence, van Florence naar Napels en Palermo, en eindelijk naar Rome.... In de woeling en de worsteling van den strijd had zijn geweten gezwegen, nu herleefde het.... Het sprak van niets anders dan van zijn geluk, zijn glorie. Ave felicissime was het refrein van zijn leven. Maar nu was het of met dien groet ook opdoemden al de gebroken eeden en de gepleegde ongerechtigheden, al de roodgehemde bondgenooten en de geheime helpers.... De dood is gekomen. Niet als een wrekende engel, maar als een vriendelijke bode. Hij is gekomen met het berouw en met de barmhartigheid. Hij heeft den grooten gelukkige de weelde gebracht der tranen. Het einde van een leven vol glans en gloor is het beste van dat geheele bestaan, omdat het alles heeft uitgewischt: de glorie die niets was dan de schande. Toch arme koning! Al is de barmhartigheid Gods gekomen over zijn ziele, zijn naam behoort der ongerechtigheid. De historie wreekt zich reeds: Vol is de dag van den lof over Italië's eersten koning. Alle trawanten der Revolutie, de keizers en de volksmenners, de telg der Romanoffs en Leon Gambetta, beweenen hem. Tot in het graf vervolgt hem: Ave felicissime! de vloek van zijn leven’. Intusschen blijft Paus Pius, hoewel liggend op zijn lijdensbed, steeds staan. ‘Als zooveel getuigen van zijn lijden en lijdensmoed gaan zijn vervolgers hem voor in de eeuwigheid. Maar hem bewaart en handhaaft God. Het is als had de Eeuwige Vader aan dezen Stedehouder van zijn eeniggeboren Zoon een duur van leven verzekerd naar de mate van het woord: “Donec ponam inimicos tuos scabellum pedum tuorum”. |
|