Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 564]
| |
LXXXVII.
| |
[pagina 565]
| |
De omstandigheden hebben Antonelli met zijn plan hardnekkig in den weg gestaan, 't Kwam immers na '70 zelfs zoo ver dat al zijn beleid strekken moest om den Paus in de rij der vorsten te handhaven en een uitsluiting te beletten die telkens opnieuw werd beproefd. Zware schuld blijft in dezen drukken op ‘katholieke’ natiën als Frankrijk en Oostenrijk. ‘Antonelli stond op het meest bedreigde punt van Europa. Zijn zaak was verloren en het was bijna alleen om aan de vormen te voldoen dat men haar nog liet bepleiten en verdedigen, maar ieder vreesde dezen pleiter met zijn scherp en vlijmend woord. De omstandigheden waren zoodanig dat alleen de tegenstander hem ten volle kon waardeeren, want alleen deze kan getuigen hoeveel fijn gesponnen draden zijn hand heeft gescheurd... Het midden waarin hij zich bewoog waardeerde niet altijd dien man zoo koel, maar ook zoo hard als het staal; die met dezelfde onbewogen trekken het juichend krijgsgezang der verdedigers als het dood-dreigend stormlied der vijanden aanhoorde; wiens oog zich niet vulde met tranen bij het lijden der Kerk, maar ook nooit werd neergeslagen... Hij was een echt Romeinsch staatsman, wiens kalmte vastheid was, wiens waardigheid moed... Hij had de wereld en haar drijven leeren zien op echt-Romeinsche wijze, van de hoogten waarop de menschelijke wijsheid door hooger wijsheid wordt gesterkt. Hij was groot genoeg om zich tusschen het groote en het geweldige als tusschen gewone zaken te bewegen, en in zijn staatsstukken wordt niet zelden een diepe verachting hoorbaar tegenover de groote dingen en de groote mannen onzer eeuw.’ Hier steunde Schaepman op de zeer weinige papieren, die toen aan 't licht waren gebracht. ‘De Kardinaal meende dat de zaken van Staat nog niet behoorden tot de openbare markt en dat men regeeren moet als een die gezach heeft, niet als een die toejuichingen zoekt. Hij behoorde tot de school der Staatsmannen, wie het rumoer des volks nog weinig meer dan rumoer is.’ Deze stugge man, deze Kardinaal die niet eens priester was, beminde zijn Kerk. En daarom zong dichter Schaepman zijn afscheid aan deze incarnatie van 't nuchter proza, die toch toen aan 't licht waren gebracht. ‘De Kardinaal meende dat de zaken van Staat nog niet behoorden tot de openbare markt en dat men regeeren moet als een die gezach heeft, niet als een die toejuichingen zoekt. Hij behoorde tot de school der Staatsmannen, wie het rumoer des volks nog weinig meer dan rumoer is.’ Deze stugge man, deze Kardinaal die niet eens priester was, beminde zijn Kerk. En daarom zong dichter Schaepman zijn afscheid aan deze incarnatie van 't nuchter proza, die toch Steeds door de wolk der menschendaèn de glansen
Der Godheid zag, die éenig 't al regeert.
....................
| |
[pagina 566]
| |
O, lange wacht van ongetelde dagen,
Doorwaakt ter tin van 't hooge Vatikaan,
‘Wat is er van den nacht?’ - de kleinen vragen,
En 't antwoord: ‘nacht’, houdt elken morgen aan....
Soms breekt het lied door 't bruisen van de baren
Soms vaagt de zon het heer der wolken af,
Als toen het koor der achttienhonderd jaren
Gods glorie zong om Petrus' Koningsgraf.
Als toen de Geest des Heeren weer kwam zweven
Op 't heilig uur in Petrus' gouden dom,
En 't Eeuwig Woord, vol waarheid en vol leven,
Het wereldrond deed trillen om en om.
Maar telkens werd het al somberder daarna. Geen zonne blonk, geen ster - alleen het kruis,
...................
‘Tot in den dood, tot aan het bloed!’ Gewonnen,
Hebt gij uw woord, en 't purper van uw kleed
Is 't eigen bloed der ziele zelf ontronnen,
't Bewijsschrift van uw vorstelijken eed.
‘Tot in den dood!’ - Het koor der rooverscharen
Stemt met het koor der lage lasterkerk,
- Hyenenbroed kan nooit de lijken sparen -
En beider zang klinkt huilend langs uw zerk.
Daar komt de Dood, de bode van het Leven
En jaagt de bentGa naar voetnoot1) der razenden uiteen,
En legt de kroon uit uwe daân geweven,
De kroon der eeuwen op uw steen.
|
|