Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
LXXXIV.
| |
[pagina 556]
| |
maar nog jong genoeg om in te zien, dat hij zijn macht moest overdragen in jeugdiger handen: hij troonde zijn leerling Andrassy op en bleef hem een trouwe steun (1876). ‘Met de mannen der Europeesche Revolutie, onder welker aanvoerders hij sinds lang behoort, heeft Deák de verachting van het historisch recht, de aanbidding der wijsgeerige theorie gemeen. Maar behalve dezen algemeenen trek heeft de oude Hongaarsche liberaal veel eigenaardigs. Daar is in hem geen vonk van den hartstocht dien Kossuth bezielde, maar wel geslepenheid en bedaardheid.... Zijn geheele staatkunde is die van den Mirabeau der laatste dagen - men pleegt haar het verraad van Mirabeau te heeten. Zij is een poging om de omwenteling te stichten en te bevestigen, te organiseeren en onder de gestelde, geregelde machten te plaatsen. Mirabeau bezweek in dien arbeid; hij miste, bij alle genialiteit en ongebondenheid in de keuze der middelen, den koelen, berekenenden takt. Hij was te zeer titan geweest, om nu schepper te kunnen zijn. Deák heeft hetzelfde beproefd, en wat in 1848 mislukte, is hem, naar de uiterlijkheid der feiten althans, in 1867 gelukt. Met von Beust en Andrassy heeft hij het nieuwe konstitutioneele Hongarije geschapen en het keizerrijk der Habsburgers in twee stukken gescheurd. Waarlijk, hij had wel de eer verdiend als paladijn des koningrijks dezen nieuwen Hongaarschen koning te kronen. Voor beiden had de kroon van St. Stefanus een nieuwe beteekenis. Deák heeft de ridderlijke Magyaren, die eerder het spel der zwaarden hadden gekozen, aan het spel des woords gewend. Den byzantijnschen trek in zijn karakter heeft hij tot den hoofdtrek der jongere Hongaarsche staatkunde gemaakt’. Den 28en Juni 1873 hield Deák in den Landdag een rede, waaruit Schaepman 's leiders heele liberale politiek te voorschijn haalt: De scheiding van Kerk en Staat moet worden ingevoerd met het minst mogelijke geweld en de meest mogelijke verdraagzaamheid. ...‘Toch is haat tegen de Kerk de levendige tocht dezer rede. De sluipende, voorzichtige staatsmacht is hartstochtelijk geworden, en in den geslepen Byzantijner ontwaakte de barbaar’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 557]
| |
De toestand in het dubbelrijk werd er niet beter op: een ‘rampzalig dualisme. Men heeft daar neigingen tot Pruisen en heftigen tegenzin tegen alles wat Pruisisch is; schaamtelooze pogingen tot Kerkvervolging en een zekeren eerbied voor kerkelijke rechten; strevingen naar een verhuizen over de Leitha en een verleggen van het zwaartepunt naar Budapest, te gelijk met het vaste besluit om de eens verworven plaats in Duitschland nimmer op te geven. Men wil zich voegen en passen in nieuwe omstandigheden en niets vergeten van al het vroegere. Het merkwaardigste van alles is, dat men bij de pogingen om de oude kracht te hernieuwen, om de Apostolische Majesteit en het recht op de Duitsche keizerskroon te bestendigen, steeds tot de middelen, die juist het tegenovergestelde bewerken, zijn toevlucht neemt’Ga naar voetnoot1). |
|