Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
LXXXIII.
| |
[pagina 552]
| |
‘die Katholiken im Deutschen Reiche, Entwurf zu einem politischen Programm’. ‘Vrijheid, Gezag en Kerk’ was den Doctor zoo dierbaar als een Evangelietekst. Hoe dikwijls hebben zijn jongens te Rijsenburg dat boekje hooren roemen als een blijvende school voor de levenspractijk. In de Tijd heet het nu: ‘Al de idealen van vrijheid, gelijkheid, broederschap, die de nieuwe tijd u belooft, maar niet brengt in verwarring en ellende, oproer en burgerkrijg - al die idealen kunt gij vinden en tot volle werkelijkheid brengen aan de hand van Christus. Met Hem en door Hem alles, zonder Hem niets. Ziedaar de grondtoon van het geheele betoog. De Kerk is de beschermster der vrijheid en tevens van het gezag; zij is de waarborg tegen de Revolutie en ook tegen het Absolutisme; zij erkent alle rechten van den Staat en ontkent geen enkele harer plichten; met wat de tijdgeest goed en waars heeft, is zij nooit of nergens in strijd. Tegenover het huichelend en tyranniek Liberalisme is dit geschrift een der warmste en beste apologieën die ooit werden geschreven.... Maar - en dit is een grief, die Schaepman, na veel ondervinding in de werkdadige politiek, terugnemen zal - het valt tevens niet te ontkennen, dat de historische beteekenis der nieuwere leuzen wel wat uit het oog wordt verloren, dat de ideale strekking de geschiedenis der Revolutie laat liggen. In de neiging om de wereld, de maatschappij tot orde en vrede terug te voeren, wordt de toegevendheid, het mede-doogen der Kerk soms op een zware proef gesteld, en het geschiedt zelfs, dat het katholiek rechtsbewustzijn wordt geschokt, wanneer praktijken, die de Kerk ‘wegens het heil der zielen’ en om niet meerderen te doen verloren gaan, lijdende zou dulden, tot beginselen van Staatsrecht worden verheven. De gebreken waren er, maar het waren de gebreken van een edelmoedig en warm hart. Waren de begrippen soms minder helder, het doel dat hier gezocht werd, was de wereld terug te voeren tot Christus. ‘Met het liberaal-katholicisme, dat onbeschaamd genoeg den bisschop van Mentz onder zijn voorstanders en belijders rekende, had hij niets gemeen. Zijn geheel streven was tegen deze richting gekant. Hij heeft op sommige punten gedwaald; hij heeft misschien bij zijn verklaring van Syllabus en Encycliek te veel rekening gehouden met bestaande toestanden en aan | |
[pagina 553]
| |
het formeele recht, de wet, te grooten invloed gelaten - dit alles was niet in staat zijn gehoorzaamheid, zijn volmaakte onderwerping aan het gezag der Kerk te verminderen. Hij heeft nooit den Staat gesteld boven de Kerk, nooit Centralisatie of Absolutisme voorgestaan. Als alle echte idealisten meende hij, dat door de liefde alles kon worden gewonnen; dat die liefde soms zwakheid werd, het recht te kort deed of liever de rechtsbegrippen minder streng en scherp uitsprak, was de dwaling zijner menschelijkheid’. ‘Reeds in het begin zijner loopbaan had de bisschop van Mentz getoond een open oog te hebben voor de groote maatschappelijke vraagstukken van onzen tijd. De gevaren der arbeidersbeweging waren hem niet ontgaan, de oorzaken had hij ernstig gezocht, ook op de middelen ter genezing of ter vermindering der ellende en der duizenden kwalen was hij bedacht geweest. Zijn in 1864 verschenen geschrift “Die Arbeitersfrage und das Christentum” was een ernstige, doorwrochte studie van het geweldige vraagstuk. Het was tevens weder een apologie van het Christendom, van de Kerk. Aan een koele, strenge kritiek werden de theorieën van Schultze-Delitsch en Lassalle onderworpen; het goede in de bijzonderheden werd niet ontkend, de algemeene beginselen werden streng afgekeurd. Het oordeel over het industrialisme onzer dagen werd niet teruggehouden en de zedelijke oorzaken der arbeidersbeweging traden hier op den voorgrond. Aan dit geschrift dankt de katholieke sociale partij in Duitschland haar ontstaan. Beter programma viel waarlijk niet te kiezen: het rustte op de onsterfelijke beginselen der naastenliefde, zelfverloochening en offervaardigheid.’ Ook aan Ketteler's ‘Entwurf zu einem politischen Programm’ zal Schaepman bij 't samenstellen van zijn eigen ‘proeve’ heel wat verplichting hebben: ‘Dit programma omvat ieder staats-gebied. Het zou niet alleen dienen als staatkundig gedenkschrift, maar tevens als vereenigingspunt voor alle Duitsche katholieken. Het handelt zoowel over de wetgeving op constitueerend gebied, als over de belastingen en het vraagstuk der arbeiders. Het hield vast aan de historische grondslagen en hield tegelijkertijd op de meest vrijzinnige wijze rekening met de behoeften en de vormen van den nieuweren tijd. Het was een daad uit plichtsgevoel voortgesproten, want de schrijver | |
[pagina 554]
| |
wist maar àl te zeer, dat de rechtvaardigheid het veld had moeten ruimen en het onrecht zijn zegevierenden loop begon. De schrijver echter had zijn plicht gedaan en gewaarschuwd: niemand, ook de machtigste keizer en het machtigste rijk vermag een anderen grond te leggen als welke gelegd is: Christus de Heer. Dit goddelijk Woord zal ook blijken waar te zijn in het Duitsche Rijk’. De Doctor nam zich voor nog meer over Ketteler te schrijven, maar de steeds drukker politieke arbeid in zijn eigen land - het werd al meer waarschijnlijk dat hij eerlang zou optreden met een officieele rol - verdaagde de uitvoering van dit plan zooals van veel andere. Eindelijk op 't laatst van 1879 kreeg Onze Wachter toch Schaepman's ‘Bisschop van Mentz’, een artikel, gehaald uit de pas verschenen ‘Briefe von und an Wilhelm Emmanuel Freiherrn von Ketteler, Bischof von Mainz’; vertaalde fragmenten, saamgeschakeld door een korte levensschets. Enkel Ketteler's jeugdjaren, zijn leven vóor zijn priesterwijding worden hier geschetst, natuurlijk met het noodige gewicht op het eigenaardige der roeping. 't Gevangen-zetten van Clemens August, aartsbisschop van Keulen, slachtoffer van Pruisisch geweld, maakte Wilhelm von Ketteler tot een man Gods: Hij nam ontslag uit zijn staatsdienst en kwam als dertigjarige op 't Seminarie. Tot daar de Wachter-bijdrage, met belofte van vervolg. Het vervolg kwam niet, en zoo bleef het portret onvoltooid, of liever heelemaal achterwege, want Ketteler is eerst Ketteler geworden in zijn bisschoppelijk ambt en in de groote sociale politiek. - Voor al 't ontbrekende moeten we ons troosten met de volgende karakteristiek uit de eerste bladzijden: ‘Een man met een gemoed zoo eerlijk en helder als dat van een kind, zoo vast en zoo rustig als slechts jaren van zelfbeheersching en oefening in deugd het kunnen maken; met een geest, die in de gehoorzaamheid des geloofs, het leven en de levenswet vond, die scherp, doordringend, snel en veelomvattend geen enkele der menschelijke strevingen verachtte, waar zij iets beters najaagden dan de zelfvoldoening der ijdelheid.... Een echte ‘Löwe der Schlacht’, als de onsterfelijke ridders van St. Jan, heerlijk gedoscht in de vreesbarende rusting des Kruizes;... maar ook hij, een zoon van edelen stam, diende de kranken en laafde | |
[pagina 555]
| |
de lijdenden; want ook in hem waren beide: kracht en nederigheid. Bovenal echter was in hem een heerlijke, levende liefde, die in zijn strijd voor de waarheid onbluschbare geestdrift werd, maar die hem tegenover de slachtoffers der dwaling vervulde met een mateloos teeder medelijden en over geheel zijn leven den eigenaardigen toon werpt der christelijke poëzie’Ga naar voetnoot1). Later ook - en des te hartelijker naarmate Schaepman zelf meer macht gunde aan den Staat - kwam Mgr. von Ketteler's naam telkens weer uit zijn pen. Met welk een doordieping deze bisschop de politiek van Bismarck peilde, beschrijft Schaepman in de Inleiding bij het 4de deel Menschen en BoekenGa naar voetnoot2). |
|