Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
LXXXII.
| |
[pagina 547]
| |
nationaal-liberalen - en voor de buitenlandsche in 't luwen van den Kulturkampf en de oplossing der Oostersche kwestie. Het heulen met de liberalen kon Schaepman niet luchten. Maar niet zoodra zag hij dat Bismarck die futlooze partij slechts minachtend gebruikte, of Schaepman erkende Bismarck's ‘staat-kunde’ ook in dezen, en niet langer schrikte hij voor den schaamteloozen Real-politiker terug, te minder daar hij wist dat Bismarck, in zijn innigste persoonlijkheid, een christen-geloover was gebleven. Had hij, dien Schaepman moest voorstellen als zijnde ten slotte een revolutionnair, niet bij denzelfden Stahl die Groen's leermeester was, zijn stevigste staatkundige denkbeelden opgedaan, en in de eerste plaats het Koningdom bij Gods genade? Dat deze staatkunde nu in de hedendaagsche werkelijkheid Blut und Eisen heette was bar genoeg; en waarop Bismarck's geloof in feite neerkwam wist Schaepman maar al te goed; hij zegde het ook, maar op een wijze zoo vergoelijkend dat ze op rekening van het heele protestantisme kwam te staan: ‘Bij het langzaam maar daarom des te zekerder en krachtiger ontwaken van het bewustzijn moest het Bismarck klaarder en scherper voor de ziel treden dat zijn geloof in laatsten grond rustte op hem-zelf - wat wist zijn Bijbelgeloof van een andere rots? - en bij het klimmen en uitzetten der kracht week het oude geloof en verdween, maakte de oude belijdenis plaats voor de nieuwe, die de volle uitdrukking werd voor de eigen kracht’Ga naar voetnoot1) kracht die toch waarlijk zich op een eenige wijze had ontplooid: in het voorbereiden, stichten, ordenen, regeeren van het machtigste moderne rijk, naar een eigen ontwerp, tegen centralisten en particularisten, ja tegen Koning en Kroonprins in. In grillige zigzaglijn ging Schaepman's gezindheid jegens Bismarck op 't stuk van Kulturkampf en buitenlandsche politiek, een politiek waardoor ten slotte heel Europa en heel de beschaafde wereld draaide om den vinger van den Rijkskanselier. Eigenlijk de eenige macht die zich nu wezenlijk meten mocht met de macht van 't Vatikaan, en een macht die eindigde met haar aardsche evenknie te erkennen, toen de drager daarvan Leo XIII werd. Want niet zoodra was de Kulturkampf verzacht, of de verhouding tusschen Kerk en Staat werd door Paus en Kanselier zóo gericht naar verzoening, dank zij vooral de bemoeiingen | |
[pagina 548]
| |
van Kopp, den lateren Aartsbisschop van Breslau, dat het kwam tusschen de beide grooten tot persoonlijke vriendschapsbetuiging en dat Schaepman zijn Bismarck-portret met loover en bloemen omstrengelen mocht. Maar dat is voor later zorg. Want in '75 was de bewondering voor Bismarck nog eene van onheilspellend gemengden aard; getuige het Wachter-artikel: ‘Het Proces von Arnim’. Geruchtmakend proces inderdaad, waarbij de Kanselier eenige stukken terugvorderde van den vroegeren gezant, eerst Bismarck's handlanger, daarna Bismarck's vijand, nu eindelijk zijn slachtoffer. Het heele artikel is er om te bewijzen hoe slim Bismarck alweer is geweest in 't krijgen der Fransche milliarden, hoe onnoozel Thiers en hoe nietig von Arnim, die eenvoudig komt dienst doen als een meer in de rij der bewijzen ‘Qui mange du Pape en meurt’. Steeds meer helt de evolutie naar den kant der waardeering: ‘Boven de Staatsmannen onzer dagen staat hij door éene eigenschap, dat is, hij weet steeds het kernpunt van iedere zaak, van iedere verwikkeling te ontdekken. Ook heeft hij steeds het rechte wapen gereed. Niets verrast hem ... Waar anderen zoeken en aarzelen, daar vindt hij. Want dit éene is hem bekend: hij weet dat de wetten onzer dagelijksche geschiedenis zeer eenvoudig zijn en meestal ook vrij openbaar, vrij kennelijk. Waar anderen een fijn en lang spel spelen, daar werpt hij zijn beste kaarten op tafel. Het was zoo eenvoudig en het is ons nu zoo helder dat Thiers de belangen van Duitschland bevorderde. Maar hij wist het, toen allen meenden dat de kleine president hem zeer verbitterde. Zoo is het steeds geweest’. Echter blijven de restricties niet uit: ‘Men heeft geen recht om deze staatkunde eerlijk en groot te heeten. Eerlijk en openhartig is zij niet, zij is brutaal..... (Die staatkunde) rust alleen op de kennis van onzen tijd en van ons geslacht. De slotsom van deze kennis is: verachting .... Hoe zou het anders? Heeft hij niet den eenigen, die nog meent zijn heer te zijn, van stap tot stap gevoerd? Al de punten zijn aan te wijzen: De monarch door wettige afstamming en erfrecht wil den roover niet als monarch erkennen, en toch het geschiedt. De man van plicht en eergevoel wil zijn woord aan Oostenrijk niet breken, en toch het geschiedt. De bloedverwant wil zijn bloedverwant niet onttronen, en toch het geschiedt. De Koning bij de genade Gods met het suum cuique | |
[pagina 549]
| |
wil rechtvaardig blijven en geen vervolging loslaten, en toch het geschiedt. Als men het hoogste zoo heeft zien dalen wat zal men dan gelooven van het andere? Men zegt dat von Arnim aan den Keizer depêches zou hebben ter hand gesteld, waarin Bismarck zich op zeer oneerbiedigen toon over zijn heer en meester uitliet; wie zal ontkennen dat hij daartoe het recht heeft.... Waarlijk hij heeft het recht zijn geheele omgeving te verachten. Maar hij zelve is daarom des te verachtelijker. Voor ieder die nog een andere kracht in de geschiedenis aanneemt dan de kracht der meerdere sluwheid door de zegepraal gekroond is hij verachtelijk.... Het jammerlijkst is dat zoo weinigen het recht hebben behouden om dezen man te verachten....’Ga naar voetnoot1) En het slot van deze beschouwing, sidderend van ontzag en afschuw, komt uit op een vonnis dat weinig minder dan profetisch klinkt: ‘Hij groot, hij de man, die allen had bedrogen en op het einde zelve als een bedrogene verdween?’ Intusschen had Schaepman bij zijn persoonlijke kennismaking met Windthorst te MiddachtenGa naar voetnoot2) weeral wat milder leeren vonnissen en meer leeren bewonderen aan den kanselier, en 'k zou mij zeer moeten bedriegen, of het artikel in de Tijd: ‘Verleden en rieden’Ga naar voetnoot3), draagt sporen van het heuglijk gesprek: ‘In de laatste dagen heeft het aan beschouwingen over hem niet ontbroken. Men heeft meedoogenloos al zijn zwakheden en gebreken ten toon gesteld, zijn geheimen aan het licht gebracht, zijn spel geopenbaard. Men zegt dat zijn einde - het einde zijner heerschappij - nadert. Nu is het hier niet de vraag of hij morgen of heden nog door de Voorzienigheid kan worden weggeslingerd; het is de vraag, hoelang de menschheid nog met hem als factor in haar geschiedenis rekening heeft te houden. Geweldig is zijn kracht en hij staat zeer vast. Geen ander staatsman kan aan deze openbaringen, deze kuiperijen, deze aanslagen, weerstand bieden. Indien een minister, die van tyrannie jegens zijn souverein wordt beschuldigd - en dat niet op losse verdenkingen, maar op degelijke feiten, - niet onmiddellijk ten gronde gaat, dan is hij noodzakelijk. Het is zeker dat al deze aanvallen, ook nu zij overwonnen worden, Bismarck | |
[pagina 550]
| |
verzwakken, maar op de eerste plaats geven zij het bewijs zijner kracht. De wereld zal nog lang met Bismarck hebben te rekenen. Want hij is in Pruisen onmisbaar. Vooreerst omdat hij een toestand heeft geschapen die niet op eenmaal te veranderen valt, en waarin ook bij het wegvallen zijner persoonlijkheid, zijn geest en zijn stelsel zullen blijven leven. Maar vooral is hij onmisbaar omdat hij geheel met het verleden van Pruisen's staatkunde samenhangt’. 't Is overigens het jaar waarin de Kulturkampf tot stilstand komt en waarin de Duitsche katholieken niet slechts in 't Centrum toonen wat ze kunnen en durven; het Görres-Gesellschaft wordt gesticht, Janssen begint de ‘Geschichte des deutschen Volks’ en Stolberg zet de heele denkende Duitsche wereld in beroering met zijn ‘Selbstbiographie’. Schaepman voelde zich inderdaad optimistisch gestemd. Enkel in 1877-'78, toen de Doctor vreesde dat de kanselier de Oostersche kwestie naar den wensch van Rusland zou laten oplossen, kwam weer een zakkingGa naar voetnoot1). Maar als Bismarck aan 't jeremieeren slaat over zijn ziekte en over den last, dien men een zieken man durft aandoen, loopt het verkeerd. De gezonde Rijsenburgsche reus kan den jichtigen, kreunenden reus uit Varzin niet luchten: ‘De kanselier is geworden een huistyran, de geweldige tot een grommer, de forsche strijder tot een nijdigerd.... De hooge treurspelbrozen zijn afgelegd en Achilles loopt op sloffen. Götz von Berlichingen wordt krukkerig en Franz von Sickingen lijdt aan vapeurs. De teekenen waren sinds lang zichtbaar. ‘Een serie van praatjens over de onaangenaamheden, den goedmoedigsten der menschen aangedaan. Een reeks van weeklachten over 's mans gezondheid. Daarmee begint iedere redevoering, daarmee eindigt ze, daarmee is ze op alle plaatsen gespekt. Zijn mede-ministers plagen hem, Lasker plaagt hem, Miguel plaagt hem, Virchow plaagt hem, Schorlemer-Alst plaagt hem, Windthorst plaagt hem, de nationaal-liberalen plagen hem, de Fortschrittler plagen hem, het Centrum plaagt hem, en hij is toch zoo ziek, o zoo ziek! Wat heeft hij gedaan, om dit geplaag te verdienen? En tusschen | |
[pagina 551]
| |
dit snateren en snikken door balt hij nog eens de vuist, en rekt zijn pijnlijke leden nog eens uit om zich in de oude grootheid te toonen.... En op eenmaal heet het weer: Ik ben zoo ziek, o zoo ziek! Hu, hu, hu!... Het grootsche spel eindigt met een neuralgie.... De vorst der wereld gaat ten onder tusschen twee oppassers, die van den grooten kanselier niets anders weten, dan dat hij een lastige, een onhandelbaar lastige zieke is’. De grootste grief van Schaepman tegen Bismarck's politiek in se - afgezien van haar anti-Roomsche strekking - was wel dat de kanselier zoo luttel geloofde aan - en zoo weinig rekening hield met - de macht der ideeën. Zeer zelden in zijn leven immers heeft deze realiteitsman beseft dat ook ideeën realiteiten zijn. Afkeer, haat, angst, nieuwsgierige studie, ontzag in 't begrijpen en afkeer in 't vermoeden, groeiende eerbied voor 't steeds machtiger zich openbarend genie, bewondering voor 't reuzige der verschijning en humoristisch terugblikken op vroegeren schrik voor 't satanische er van: dit zijn ongeveer de chronologische stadia van Schaepman's geesteshouding jegens Bismarck. - De laatste zullen terloops wel opdoemen. |
|