Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 534]
| |
LXXX.
| |
[pagina 535]
| |
die toen in Tijd en Wachter, in privaat gezelschap en op lezing hoogtij vierde in haar eersten vollen roes. 't Was in diezelfde jaren dat Schaepman's anti-liberalisme tot zijn hoogtepunt klom onder de stuwing van de binnenlandsche politiek eenerzijds, en anderzijds onder den invloed van zijn te stelselmatig opgedreven boekenstudie in zijn Rijsenburgsche omgeving. De eenige man onder zijn Hollandsche vrienden, dien hij boven zich voelde, Potgieter, was nu dood; het gezelschap van andere grooten, Alberdingk en Nuyens, was geen oefenschool voor de deugd van nederigheid; Nuyens vooral was in den Schaepman-cultus een toonbeeld van uitbundigheid. 't Was trouwens de periode van 't schitterendste romantisme in Schaepman's denkleven, maar daarmee mocht hebben gepaard gegaan in zijn gemoedsleven wat ruimer grootmoedigheid, waar 't zijn minderen en onderhoorigen betrof. In zijn colleges kon hij vreeselijk uitvallen om nietigheden, en losbreken in satirische welsprekendheid, om 't übermenschlich plezier, de slaven te zien beven en sidderen. Verbeeld u, dat hij buiten 't seminarie den deemoedigen groet van zijn jongens niet altijd verkoos op te merken. Dat was de keerzijde van het geestesverkeer met de grootsten, in zijn drukste scheppingsperiode van busten en koppen. In 't gezellig gedrang der Atlassen die aardbollen torsen, zag hij op 't fysieke bolletje de kleinen niet meer. Om wille van het hoogste weten raakte hij 't volste en beste leven soms even kwijt. Gelukkig waren zijn geliefde grooten ook weer daar om hem uit zijn ijdele dwaling op te helpen; in de eerste plaats Görres en Ketteler. Bij Görres heeft inderdaad Schaepman veel geleerd: ‘Hier is die bekendheid met wat helden en grooten, denken, gevoelen. Evenmin ontbreekt hem die wonderbare wetenschap van het geheele leven in zijn laagten en zijn hoogten, zijn hel en zijn paradijs. Zijn blik is niet beperkt tot de koele, korte berekeningen van het heden; hij kent historie en, wien bevreemdt het nog, ook de toekomst sluit hem haar vergezichten open; evenals Isaïas houdt hij de bazuin van zegepraal en wraakgericht.’ Het heele leven van Görres leven we mee, in de beproeving van den Zwitserschen balling, in de eerherstelling van den Münchener hoogleeraar, maar altijd in de volle karakter-heerlijkheid van een der zelfstandigste mannen der 19e eeuw. | |
[pagina 536]
| |
Uit zijn boeken verschijnt ons beurt om beurt: Görres en de algemeene geschiedenis. Het bleef immers zijn droom eenmaal een wereldgeschiedenis te schrijven. Görres en de aesthetiek der bouwkunst. ‘Het doet den kleinen mensch goed onder de hooge beuken van den Keulschen Dom zich te voelen groeien en ontwikkelen tot een ongekende hoogheid; de adel van het Christendom ontwaakt in het schepsel van stof, dat tot stof zal wederkeeren, en men voelt zich groot, niet vernederd, in het huis van den God, die zich door zijn schepsel laat toezingen: “Mijn ziel maakt groot den Heer!” Wij worden en vergaan, heet het, maar een blik op den gevel van Straatsburg-Munster, boodschapt onze zielen de onvergankelijkheid, de eeuwige vastheid, en, al wordt alles niet voltooid wat wij willen, naar boven wijst toch de ranke spits. Zoo leert Görres u de monumenten zien, maar hij leert u meer. Om deze zetelplaatsen Gods verzamelt hij, als op een Meiveld om den keizersstoel, de geheele geschiedenis, hij doet de steenen spreken en ieder in zijn eigen taal, hij doet ze getuigen van 't verleden en de lessen der toekomst liggen in hun woord. Hij bevolkt weer met de verschillende geslachten de wijde beuken, en is de kunst de gemeenschap met God door de schoonheid, Görres weet den monumentalen bouw van den Katholieken Dom te maken tot het levende beeld der katholieke gemeenschap, de eenheid die geen tijden kent’. Görres en de mystiek: ‘Hij stelde de mannen der rede tegenover de duizend raadselen des levens en gaf hun dan, als zij de handen wrongen in radeloosheid, den grondslag en het wezen van dat alles te aanschouwen in 'smenschen zonde en de menschwording van het Woord’. Görres en de staatkunde: En hier gaat Schaepman op in zijn lyriek aan Görres' ‘Athanasius’, ‘de grootste daad van zijn leven’. - ‘Görres heeft gezegd, dat Duitschland alleen tot rust zal komen door het katholicisme, en op dit oogenblik roepen zelfs de straatsteenen het uit’. Met het ‘leven’ van Görres dat toen reeds bestond, dat nl. van Galland, had Schaepman geen vrede. 't Was te dor-oppervlakkig. 't Latere van Sepp voldeed hem beter natuurlijk, maar geestdriftig vooral was hij voor Thoemes' artikel in 't Staats-lexikon. ‘De aanhef is van een schoonheid, waardig om in het marmer te worden gehouwen..., dat is een reeks | |
[pagina 537]
| |
van majestueuser beteekenis dan de reeks veldslagen op het voetstuk van Goeben's standbeeld, dat te Coblenz, waar Görres geen standbeeld heeft, er aan herinnert hoe het Pruisische Duitschland zijn grootste zonen ... vergeet’Ga naar voetnoot1). Toch heeft Hello ons lumineuser nog dan de jonge Schaepman verklaard, hoe asceet Görres het gewicht van de gansche Europeesche staatkunde torsen kon, en naar Napoleon's woord, tot vijfde grootmacht groeide. En onlangs nog, Januari 1914, gaf P. von Groote in ‘Hochland’ een korte studie over Görres' ‘Rheinische Merkur’, waaraan de Rijsenburger zijn oude hart zou hebben verjongd. |
|