Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
LXXVI.
| |
[pagina 526]
| |
Eigenlijk een bakkeleien tusschen pastoor en dominee, maar van minder banaal allooi. J.H. Gunning had over Schiller's Taucher geschreven, en in de ballade gezien een belijdenis van Schiller's zieleleven, van zijn scepticisme.... 't Ware jammer voor de ballade, meent Schaepman, want dan hadden we hier geen mooie sage meer, maar een pijnlijke philosophie. Pijnlijk naar heur inhoud, pijnlijk ook naar 't symbool: Duiker en zee, goed; maar waarheen met beker en koning en koningsdochter? Maar Gunning brengt het in zijn verklaring stilletjes weg zoover, dat hij onder den sceptieker Schiller een onbewust christen ontdekt. 't Kan wel, zegt Schaepman, maar waarom brengt Schiller het niet verder dan tot dat onbewuste? - Omdat hij als denker uit het protestantisme is gekweekt. Ware hij in 't katholicisme opgegroeid, hij zoo waarschijnlijk bewust christen gebleven zijn. Ziedaar, zoowel aan Schaepman als aan Gunning blijkt de waarheid van Schaepman's eigen woord: ‘Het lied des dichters wordt in zekeren zin een algemeen eigendom. Ieder hoort daarin wat hem het liefste is’. Den kern van zijn pleidooi haalt de Doctor niet uit de erkende Schiller-biografen van toen: noch uit Kuno Fischer, noch uit Julian Schmidt, noch uit Kuhn (dien hij, naar zijn nota's het zeggen, wel had gelezen), maar uit Macaulay's ‘Essay on Milton’, waar het heel: ‘Truth indeed is essential te poetry, but it is the truth of madness’. Dat beteekent voor Schaepman: ‘In zijn hoogste vervoering spreekt de dichter katholieke waarheid’. ‘Er behoort in onze dagen cooed toe om het uit te spreken, dat de waarheid, die Christus is, tot het wezen der poëzie behoort’. - En de groote dichters, die geen Christenen zijn? Wel, van hen joist is Friedrich Schiller het type. En Schiller komt bewijzen, dat het genie in zijn hoogste inspiratie onder de heerschappij van de Waarheid komt, en dan woorden spreekt, door een hoogere macht op zijn lippen gebracht. Tot die woorden rekent Schaepman de bekende verzen uit ‘Maria Stuart’: Die Kirche ist 's, die heilige, die hohe,
Die zu dem Himmel uns die Leiter baut,
Die allgemeine, die Kathol'sche heiszt sie,
Denn nur der Glaube Aller stärkt den Glauben.
| |
[pagina 527]
| |
Hij die dit stuk over Schiller stelde verdient niets anders dan bewondering èn als stylist èn als idealistisch denker, bijna had ik gezegd, als mystisch droomer. Maar het geldt hier een stuk polemiseerende letterkundige kritiek, en het is nu eenmaal zoo, tot de kritiek behoort een zekere dosis nuchtere gezindheid, die we noemen objectiviteit. Nu, onderhavige kritiek is de kritiek van een dichter zoo hoog in stemming, dat hij zelf onder 't uitzingen van deze poëzie in proza in het teeken van Macaulay's uitspraak komt te staan. Er hoeft immers geen oogenblikje overweging, om in te zien dat we in deze verzen van Schiller niet hebben te doen met den zoo persoonlijk lyrischen dichter van elders, maar met den dramatist. Geen hoogere kracht heeft Schiller hier tot een veelbeduidende bekentenis genoopt, maar de treurspel-dichter heeft eenvoudig, naar de eischen van zijn vak, zijn Roomsche heldin haar eigen karakter gegeven, en ze volgens haar katholieke overtuiging doen spreken. Ging men met die thesis der ‘truth of madness’ b.v. Shakespeare bestudeeren, dan vond men ze duizendmaal met zichzelf in strijd. Oak buiten het theater kan bij mijn weten Schaepman's theorie niet veel aanvangen met Schiller. Met Kantiaansche berusting toont hij zich in zijn werk hoe langer zoo meer aan zijn puntdicht getrouw: Welche Religion ich bekenne? Keine von allen
Die du mir nennst. - Und warum keine? - Aus ReligionGa naar voetnoot1).
Eén ding is verwonderlijk. De periode in Schiller's leven, die Schaepman hier in der waarheid te pas kon komen, werd overgeslagen. De tijd van Schiller's ommekeer, toen de twijfel hem inderdaad scherpe smartkreten ontrukte. Duidelijk vooral zijn die te hooren in zijn ‘Philosofische Briefe’ van Julius aan Rafaël. En als men toch in parallel met zijn Selbstbekenntnisse, Schiller in zijn drama's betrappen wil, dan zal men behooren te gaan naar von Posa, waar deze zegt tot don Carlos: .... Sagen Sie
Ihm, dasz er für die Träume seiner Jugend
Soll Achtung tragen, wean er Mann sein wurde,
Nicht öffnen soll deco tödtenden Insekte
Gerühmter besserer Vernunft das Herz
Der zarten Götterblume...Ga naar voetnoot2).
| |
[pagina 528]
| |
Door eigen schuld heeft de man veel geleden. Ook voor hem was het woord van Fichte waar: ‘Ons philosofisch stelsel is meestal niets anders dan de geschiedenis van ons hart’. Hij meende de rust die hij zocht in 't rationalisme van Kant te vinden. Toen het einde naderde, voelde hij wel dat die kritiseerende leer voor zijn gefolterde ziel niets anders dan een kunstmatige slaapdrank was geweest.... Maar bij die ontgoocheling is 't gebleven. En Schaepman's opstel is een schitterende stijl-en-gedachtespeling, om den tekst van Macaulay en om een bladzijde uit eater Kleutgen's ‘Ideate und ihre wahre Verwirklichung’Ga naar voetnoot1); maar een bijdrage tot de echte psychologie van Schiller is het niet. Hoewel de Doctor trouw de Duitsche letterkunde volgde en steeds teksten onthield van allerlei dichters en schrijvers, die dan bij gelegenheid opdoken in zijn speeches en opstellen, heeft hij maar zelden afzonderlijke studies aan Duitsche meesters gewijd, zelfs niet aan zijn lieveling Eichendorff, over wien het heette in 't Elout-interview: ‘Joseph Eichendorff heb ik veel gelezen; een zeer bekwaam schrijver, maar minder bekend, omdat hij katholiek is’. |
|