Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 520]
| |
LXXV.
| |
[pagina 521]
| |
als industrieel, en koos zijn woonplaats te Manchester en te Birmingham. Hij was rustig en bezadigd, practisch bovenal. Waar hij algemeene beginselen uitsprak, daar waren de algemeenheden zelve dadelijk in cijfers en feiten om te zetten. Zoo drong hij verder: de industrie werd groot en machtig. Spoedig was zij invloedrijk genoeg om ook een plaats op staatkundig gebied to kunnen vorderen. Dat werd niet geweigerd. Birmingham en Manchester gaven naam en beteekenis aan eene richting, eene school. Deze school is nu machtig genoeg om de ziel van Engeland's regeering te zijn.... De industriecle en sociale vorm van den nieuweren Engelschen geest, spreekt zich zoowel in de binnen- als buitenlandsche staatkunde uit. Allereerst diem men op te merken, hoe de Revolutie, in al hare vormeri, steeds met een speculatie op het rechtvaardigheidsgevoel aanvangt. De revolutie nl., zoolang zij liberalisme blijft en nog groeien moet. Later, als zij eenmaal de macht in harden heeft, houdt dit lonkjes toewerpen aan de Justitia spoedig op. Zoo heeft dat liberalisme in verschillende Staten van Engeland de Katholieke Kerk van menig onrechtvaardigen band ontdaan. Zoo heeft het liberalisme Gladstone gebruikt.... Men ging echter verder en steeds verder. Over geheel het sociaal gebied strekten de hervormingsplannen zich uit. Zuiver staatkundig als sommige der voorgestelde maatregelen mochten schijnen, geen enkele was er, die niet op eene of andere wijze met maatschappelijke vraagstukken verbonden was. Hier zij het genoeg te wijzen op de maatschappelijke beteekenis der school. In de buitenlandsche politiek is het Engelsch liberalisme boven alles industrieel. Waar de industrie niet meer is en zijn wil dan de hoogst mogelijke vermeerdering der stoffelijke welvaart door stoffelijke middelen; waar de stof niet alleen middel is, maar oorzaak en doel in 't geheel, daar neemt zij alle zedelijke begrippen en gevoelens weg en stelt daarvoor het egoïsme in de plaats.... De eerste en laatste vraag is: “Wat winner wij?” Het is on verschillig ten opzichte van alle middelen; is de revolutie de beste waar, dan: leve de revolutie! Is de orde voor 't oogenblik verkieslijk, de orde rijst aan de beurs. Of het éene kwaad is en het andere goed, is een nuttelooze vraag. Voor de industrie geldt slechts dit: Waarmee is het best en het snelst geld te maken? | |
[pagina 522]
| |
Deze industrieele politiek heeft Engeland sinds jaren gevolgd. Men kept de feiten, eineelijk breken de gevolgen los.... Men gaat er in Engeland groot op, dat Voltaire op Engelschen bodem tot den echten Voltaire is gevormd. In zijn verblijf to Londen en elders, in zijn verkeer met de vrijgeesten legt men het keerpunt van zijn leven. Alles fraai en goed, zoolang Voltaire zelf zich niet weder in Engeland vertoont. Maar als zijn geest, zijn geslacht eenmaal ook te Dover aan wal stapt, of men dan nog groot zal gaan op dien zoon der Engelsche vrijheid? Lang heeft de hechte, statige bouw van het Britsche koningrijk weerstand geboden aan moedwil en lichtzinnigheid. Maar als straks de cooker zijn werk begint, dan zal het blijken, dat menig weggeworpen steep een hoeksteen was, en dat de stapels goud geen borstwering zijn tegen den geweldigen vloed’Ga naar voetnoot1). Stuart Mill was de staathuishoudkundige van dit Engeland. En vooral uit Stuart Mill diepte Schaepman toen zijn kennis der Engelsche toestanden op. De man zelf was de eerlijkheid in persoon, toch vond Schaepman hem niet sympathiek; vooral hierom: Mill's geleerdheid had Mill's leven versmacht. De leer van het ‘Utilitarianisme’ was ‘een wijsbegeerte zonder levenstroost’, En Schaepman neemt de gelegenheid te baat van 't verschijnen der ‘Autobiography’, om over Stuart Mill zijn meening te zeggen. 't Spreekt van zelf, dat de echte wijsgeer der ‘ervaring’ hem ten slotte al evenmin bevallen kon als de pseudo- in Opzoomer's persoon. Maar tegen Mill redeneert hij, tegen Opzoomer niet.Ga naar voetnoot2) En Schaepman's relaas over de Autobiography is eigenlijk een antithesis tusschen Boëtius en Mill: Boëtius in zijn kerker beleed een wijsbegeerte die hem gelukkig maakte. Mill, die 't geluk zich ten levensdoel stelde, achterhaalde 't nooit, Deze laatste bewering is eigenlijk zwakke gedeelte van Schaepman's betoog. Om uit te maken of de Engelsche meester al dan niet gelukkig was, bekijkt Schaepman Mill's portret. Ik weet niet hoe 't een ander gaat, maar Mill's gelaat evenmin als | |
[pagina 523]
| |
Mill's leven, zegt me zulke stellige dingen als de Doctor daarin ter illustratie van zijn thesis te vinden vermocht. Maar treffend is de kunst waarmee Stuart Mill's theorieën worden ontleed; weeral een voorstelling naar het pakkenddramatische toe van deze leer, zoo bij uitstek nuchter-positief: ‘De strijd, door Boëtius gestreden is niet ongemeen. Voor iederen denker komt eenmaal de ure, waarop zijn wereld hem ontzinkt, waarop hij zichzelven verliest. Dan moet hij die wereld, dan moet hij zichzelven heroveren, en welzalig hij die aan de hand der wijsheid over de gapende afgronden van het nihilisme heen weer den voet mag zetten op den vasten grond van waarheid en geloof’Ga naar voetnoot1). Onder den dwang van zijn vader heeft John zijn jeugd ‘verblokt’; geen kwestie van hart, nergens, nooit. Over zijn moeder vernemen wij geen woord. Op een van zijn moede dagen rees voor den jongen staathuishoudkundige de vraag: ‘Indien eens al uwe levensplannen werden verwezenlijkt, indien eens meeningen en instellingen op dit oogenblik zelve naar uwe wenschen werden veranderd, zou dit voor u eene groote vreugde zijn, een groot geluk?’ - ‘Neen!’ was 't antwoord. En toch bouwde hij zijn stelsels. Met Bentham en zijn vader legde hij de waarde ‘van alle beginselen en daden in het aangename of onaangename door ons begrip daaraan gehecht’. Ons gevoel van geluk bestaat in de samenvoeging, de koppeling van een load met het begrip van genot. Opvoeding en ervaring beide behooren ons die koppeling aan te geven.... Zoo verhief zich de mensch zelve als de schepper van zijn leven, zijn levenswet, zijn levensgeluk.... Evenals hij op het gebied der waarheid geen enkele noodzakelijke waarheid had te erkennen, evenals char alles afhing van zijn waarneming, zijn ervaring, zijn bevinding, zoo was het ook hier. Alles hing of van en ging op in den mensch. ‘Maar de geest van ontleding was in Mill ontwaakt.... Die verbindingen van genot of lijden met deze of gene daden, waren zij niet geheel willekeurig, niet zuiver toevallig zelfs? De vraag alleen verdreef den geheelen geluksdroom. Uit den aard der dingen zelve kwamen deze koppelingen niet voort. Alleen bij zuiver physieke of organische daden bestond een noodzakelijke | |
[pagina 524]
| |
verbinding tusschen de daad en het teweeggebrachte gevoel. Mill was genoeg man des geestes om te weten dat echter op dit gebied het geluk noch te zoeken noch te vinden is....’ Toen werd het een ijveren meer dan ooit in de wetenschap, in de wijsbegeerte, in de maatschappijleer. ‘Indien het hem gelukte aan zijn leven een doel te stellen wat niet zijn eigen geluk was, dan zou hij zijn geluk verwerven. Wel bleef dat eigen geluk het hoogste doel van 't leven, maar om het te veroveren moest men streven naar iets anders. Langs een zijweg moest men er toe komen: “a kind of flank march” heeft men zeer juist dezen levensregel genoemd’. Na een leven van inspanning als weinigen hebben volbracht, kwam John tot het besef der waarheid van vaders woord: ‘Op zijn best is het menschelijk leven een armzalig ding’. - ‘Welk een strijd en welk een oplossing! - De eeuwige dorst naar het oneindige folterde deze menschenziel en hij verstond het niet. De hand van God klopte aan dit menschenbart; het hoorde het teeken niet, het wist niet wat daar geschiedde.... Ziehier een man, die door zijn tegenstanders zelve als onbaatzuchtig is en wordt geprezen en die toch onder het wicht der zelfzucht bezwijkt. Want het egoïsme blijft, het ik is het eerste en laatste, het hoogste. Maar het bewustzijn van dat ik most verdwijnen, het beboort onbewust te zijn. Het in die onbewustbeid te laten, het daarin zoo sterk mogelijk te binden is de groote levenswijsbeid. Het leven wordt een voortdurend zelfbedrog.... Stuart Mill beroemt er zich op, dat hij uit dezen levensstrijd éen deugd als buit had meegedragen: de verdraagzaamheid’. In elk stelsel is waarheid, nu eens minder, dan weer meer. Dit is ‘een masker voor de eigenliefde, die zich zelve in het bezit der meeste waant.... Een laatste blinddoek over het oog des menschen, om hem te beletten des daags de zon te zien; een blinddoek, die hem des nachts wordt afgenomen: dan zijn daar grootere en kleinere sterren, maar geene zon. Verdraagzaamheid!’ De studie van Mill heeft Schaepman's dichterschap en zijn geestdrift voor geen greintje gekoeld. En om zich van Mill voorgoed af te maken, grijpt hij weer naar Boëtius, en vertaalt in verzen het zegelied van het leven over het lijden, vrij navolgend wat hij leest in de Consolations Philosophise, Lib. II, Metr. VIII. | |
[pagina 525]
| |
Potgieter vond veel behagen in Schaepman's opstel, maar had bedenkingen van intiemen aard: ‘A. Langel in de Revue des deux Mondes, mijn goede vriend Schaepman in de Wachter, ze hebben (Stuart Mill's) weinig vroolijke stemming, zijn doorgaand leed daaraan toegeschreven, dat hij tengevolge zijner opvoeding (zijner organisatie, zou Schneevogt hebben gezegd) voor religieuse indrukken ontoegankelijk bleek. Het is mogelijk dat zij juist zien, maar dat er desondanks in dien logischen denker toch een dweper school, zijne afgoderij voor Mrs. Taylor bewijst het.... Langel gaat verre genoeg hare zege toe te schrijven aan de abnegatie, waarmede zij hem, waarmede zij zichzelve als Mrs. Taylor bedwong. Schaepman waagt er zich als priester niet aan die snaar te tokkelen. Hoe vrij hij zich als hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis aan het Seminarie te Rijsenburg, ondanks zijne wijding tot priester, geloove en gedrage, doet hij wijs er zich van te onthouden’Ga naar voetnoot1). Potgieter besefte waarschijnlijk niet dat een priester, van den biechtstoel uit, heel wat dieper in de wereld peilen kan dan hij zelf het vermocht! - Ook over zijn geliefden Walter Scott wou Schaepman schrijven. Sinds het eeuwfeest van Augustus 1871 liep hij met het plan. 't Feestcomiteit van Edinburgh had als vertegenwoordiger van Nederland Nicolaas Beets genoodigd. En boven alle vreemde sprekers had Hildebrand succes met een rede, door Chantepie in zijn mooi leven van Beets overgedrukt. Zulk een faam gaf Schaepman de por. Om Scott's leven te doordiepen, getroostte hij zich de zeven bundels van Lockhart.... Maar tot schrijven kwam het niet. |
|