Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 514]
| |
schien dan Disraëli, was deze veel ernstiger, door en door vrome man, oud-makker van Newman en als karakter zijner waardig. Toen hij 23 jaar oud naar 't Lagerhuis werd afgevaardigd (1832) was hij Tory volbloed, en vond hij den tijd om, ondanks zijn drukte als onder-staatssecretaris der Koloniën, zich bezig te houden met de kerkelijke beweging. Uit die jaren immers dagteekenen zijn The State in its relations with the Church, en Church principles considered in their results. Daarin pleit hij voor kerkelijke onafhankelijkheid en voor een Staat, gebouwd op godsdienstige basis. Maar telkens bracht zijn gedragslijn verrassingen; nu eens voelde hij zich tot de Roomschen geneigd, dan weer stootte hij ze ver van zich af. Met 1851 keerde de politieke Gladstone zich bepaald heelemaal om; de tory werd een radicale whig, en gewaardigde zich enkel als hoofdreden dit op te geven: ‘De staatsman heeft wel altijd eer en plicht als leidslieden te volgen, maar hij bestaat niet voor zich alleen; hij is om het land, om het volk, en naar den wensch en den eisch van het volk heeft hij te handelen’Ga naar voetnoot1). Sedert 1859 schitterde Gladstone in verschillende ministeries als schatkanselier. En ook als zoodanig had hij Schaepman's bewondering: ‘Voor hem, den man der harde werkelijkheid, van het verterend leven, behielden de groote vragen van geest en hart de oude aantrekkelijkheid. De meester op het schaakbord van het Staatsbudget, die de dorre reeksen millioenen niet alleen wist te bezielen, maar tevens geen penny over 't hoofd zag, bleef zich steeds vermeien in Ilias en Odyssee, bleef belang stellen in zijn ouden Homerus en gaf in rhytmische vertaling de statige, weergalooze Grieksche harmonie terug’Ga naar voetnoot2). Maar vooral om wat hij voor Ierland sinds jaar en dag deed, was Gladstone dierbaar aan Schaepman: ‘Na O'ConnellGa naar voetnoot3) heeft niemand in zoo hooge mate de geestdrift der zonen van het groene Erin opgewekt. Toch is er scheiding gekomen. De Engelschman wilde wederom iets voor “Patty” doen, maar “Patty” wilde het niet | |
[pagina 515]
| |
aannemen, hij mocht niet, St. Patrick verbood het; en St. Patrick bovenal.... ‘Het ondragelijke juk der Staatskerk van logen en tyrannie to gelijk, werd door Gladstone gebroken; zijne hand bracht betere verhoudingen tusschen pachter en landeigenaar.... Eindelijk zou hij meer geven dan men had durven hopen. Gladstone zou het vraagstuk regelen van het hooger onderwijs in Ierland. Hij had getracht een compromis te vinden. Terwijl hij op vele punten van minder belang aan de eischen der katholieke bevolking voldeed, trof hij haar, wat het hoofdpunt aanging, op de meest gevoelige wijze. Het katholieke Ierland verkreeg een Universiteit, waarin het stelsel van het gemengd onderwijs heerschen zou....Ga naar voetnoot1) In het katholieke Ierland zou de neutrale school, van boven af te beginners, met de Universiteiten worden ingevoerd. De Iersche bisschoppen dienden hunne bezwaren in bij het Parlement in het Ministerie. Maar Gladstone bleef onwrikbaar, hij wilde het neutraal karakter zijner Universiteit handhaven, en hij viel’Ga naar voetnoot2). ‘Zoolang het volk in zijn normalen toestand verkeert en niet op weg is naar de Commune, verwerpt het de godsdienstlooze school’Ga naar voetnoot3). De houding der Iersche bisschoppen was klaarblijkelijk door Rome ingegeven. Dat vergaf Gladstone aan de onfeilbaarheid niet. Hij trad uit de werkdadige politiek om den strijd aan te vatten tegen 't Vatikaan, en om Döllinger de hand te reiken. Op 't papier begon het in 1874 met ‘The Vatican Decrees in their Bearing on Civil Allegiance’. - ‘Gladestone als bestrijder van het Ultramontanisme, was een onverwachte verschijning; daarom juichte het Pruisisch, Belgisch, Hollandsch liberaal volkjen hem toe..., terwijl de Engelsche pers den ex-premier niet onduidelijk liet vernemen, dat hij dwaze dingen had begonnen’Ga naar voetnoot4). ‘Het schotschrift tegen Rome en den Paus kwam van denzelfden man, die twee jaar te voren (dus twee jaar na de afkondiging | |
[pagina 516]
| |
der Onfeilbaarheid) optrad te Liverpool met een rede tegen Strauss en tegen het vrije denken onzer dagen, en met zijn hoop op een hereeniging van alle Christenen, een hoop die hij vestigde op het éene geloof in God en den Verlosser’Ga naar voetnoot1). Daar kwamen antwoorden op Gladstone's aanval, - en vele. Maar ‘van de vele uitstekende mannen, die den ongelukkigen aanval van Gladstone - vooral om zijnentwil - afweerden, werden alleen die genoemd, welke vriend en vijand als de uitstekendsten huldigen: Manning en Newman’Ga naar voetnoot2). Inderdaad, de eerste schreef zijn ‘Vatican Decrees in their bearing on Civil Allegiance’, weerleggend al de beschuldigingen tegen Paus en Roomsche Hof, en de tweede zijn ‘Letter te the Duke of Norfolk’ een vernietiging van Gladstone's verdachtmakingen over de onderdanentrouw der katholieken. Het antwoord van Gladstone was een nieuw schotschrift met een nieuw scheldwoord tot titel: ‘Vaticanism’, waarin hij nochtans voor Newman's betoog zijn beweringen terugtrok. Maar tegenover Manning en anderen werd hij al bitsiger, denkelijk ook onder den indruk van Lord Ripon's bekeering dank zijnewman's werken, en opnieuw verzamelde hij verwijt en verweer in ‘Rome and the newest Fashions in the Religion’, straks aangedikt met een artikel in de Church Quarterly Review: ‘Italy and her Church’. Allang zat Schaepman te roeren; nu sprong hij op. ‘Ik zit voor 't oogenblik weer in Gladstone, wat minder poëtisch is, maar wat mij zeer aangrijpt. Voor dien Engelschen minister had ik een snort van vereering, die vooral na een rede tegen 't oud en nieuw geloof van Strauss hoog was geklommen. Daar wordt de man apeens een nabauwer van de ellendigste Pruissische kanselarijpraatjens. Het is en blijft waar: ridderschap en ridderlijkheid behooren toch alleen in de Kerk. Daarbuiten vindt men wel menschen met paarden en lansen en schilden en blazoenen, maar edellui niet’Ga naar voetnoot3). Na zoo'n briefje kon Thijm voorspellen dat de Wachter-lezers aldra weer iets moois zouden krijgen. 't Kwam inderdaad, in de laatste aflevering van 't volgend jaar: ‘Zelfbedrog of IJdel- | |
[pagina 517]
| |
heid’, de rijkste en tevens de krachtigste, de scherpste en tevens de warmste, de schranderste en tevens de vormfijnste polemiek, door Schaepman in de '70-er jaren geleverd. En wat treedt de Credo-pugno-man hier ook menschelijk-mooi te voorschijn! De liefde voor zijn Kerk en de eerbied voor den hater van wat hem 't liefste is op aarde, heeft hier zijn hart en zijn geest en zijn karakter en zijn gemoed alles doen geven wat ze in 't heerlijkste samenstreven, met het meest beraden overleg en en den zorgzaamsten ijver geven konden. Gladstone spelt vóor alles de staatsmansles aan Italië. Pas op, je kunt niet te zeer tegen Rome op je hoede wezen. Eens of morgen komen haar kuiperijen tot een opstand, die je rechtmatig bezit van je huidige hoof dstad in gevaar brengt. - Nooit kun je de Curie genoeg in 't oog houden: want haar geknoei om de vereldlijke heerschappij te heroveren, sluimert nooit. In een voorbeeldig logisch gehouden betoog, speelsch-boeiend en toch wetenschappelijk-gedrongen, in al zijn ernst van zelfbewust kunnen en durven tegenover den vijand, die even zelfbewust kan en durft, niet belemmerd uit eerbied voor den hoogstaanden staatsman om de hoogere opgolvingen van 't eigen gemoed te laten komen tot haar recht, bewijst de Doctor, dat de schrijver van ‘Italy and her Church’, niet weet wat ‘Italy’ is en evenmin weet wat ‘the Church’ is. Tegenover het ongeloovig of bijgeloovig Italië, dat elke toerist op veertien dagen leert kennen, met zijn Baedeker in de hand, zet Schaepman zijn Italië, zooals hij het heeft gezien, twee jaren lang: ‘Zijn grond is doorweekt met het bloed der martelaren, zijn lucht trilt nog van het woord der belijders. Daar is geen stad of haar forum is voor de oogen des geloofs bevolkt met een purperen schaar van bloedgetuigen, en iedere burcht en ieder dorp, dat in het volle zonnelicht schittert door het donkere groen der olijven of met zijn witte gekanteelde muren den rotstop omkroont, kan er groot op gaan, dat zijn naam onsterfelijk is door de verbinding met dien van een heilige. De verhevenste idealen van geloof en liefde vonden in Italië hun eigenaardig woord, den passenden worm, de orde, waarin zij zich zouden vertoonen en bewegen. En als Gladstone zegt: zij hadden Dagon in hun midden en vreesden hem niet, dan zeggen wij, dat het Italië der laatste honderd jaren, dat de Godskracht der Apostelen, den cooed der belijders en de geest- | |
[pagina 518]
| |
drift der martelaren, tegelijk zag verschijnen in drie mannen, drie Pausen, in ieder op zijne wijze, in Pius VI, Pius VII en Pius IX, meer dan voldingende reden heeft om te vreezen voor de gerechtigheid Gods. In het optreden van iederen Noé ligt een profecie van den zondvloed, in het optreden zijner bespotters, ligt de zekerheid dat die zondvloed komt’Ga naar voetnoot1). Maar Gladston e legt het groote gewicht van zijn stuk op de wereldlijke souvereiniteit. Dat ziet Schaepman vóor alles en dat zegt hij weerom op zijn eigen wijze: ‘Het doel van zijn geheele betoog is immers om den Italiaanschen staatsmannen de oogen te openen voor de gevaren, die hun politiek van de Vrije Kerk en den Vrijen Staat in de toekomst voor het bestaan van het Koninkrijk Italië baren moet. En terecht: de waarheid heeft op den duur geen vaster bondgenoot dan den volksgeest, en de Kerk en het volk zijn, de eene door de genade, de andere door de natuur, de onsterfelijke factoren der wereldgeschiedenis’Ga naar voetnoot2). Maar na zijn verklaring van wat volgens hem Italië is, blijft Schaepman nog schuldig zijn verklaring over de Curie. ‘Ieder vijand der Roomsche Kerk heeft den strijd aangebonden niet tegen het Katholicisme, maar tegen de Curie. Want het moet erkend worden: tegen het Katholicisme voert bijna niemand krijg. Daar zijn zelfs onder onze tegenstanders enkelen, die vol genadige goedheid wel willen toegeven, dat het in het Katholicisme niet alles logen is en hoovaardij en begeerlijkheid des vleesches. Wij hebben in onze onfeilbaarheid, onze gehoorzaamheid, onze maagdelijke standen wel niet de waarheid, de nederigheid en de reine deugd van het protestantisme, maar wij hebben toch iets; geen helder middaglicht, maar een flauwe, flauwe schemering. Wat echter onze ellende is en onze vloek, wat ons van de doffe schemering zal voeren tot den eeuwigen nacht, dat is de Curie. “De Curie is de school van 't scepticisme dat geheel de Italiaansche maatschappij doordrong, zegt Gladstone.” Onder scepticisme zal wel niets anders worden verstaan, dan de eigenaardige schakeering van het ongeloof, die met veel spot en weinig geest het geloof ter zijde zet en zich niet meer daarom bekommert; het scepticisme | |
[pagina 519]
| |
dat zich van de hoogste levensvragen afmaakt met: ben je gek? Daar is hier toch geen spraak van die eindeloos treurige zielekwaal, waarbij het harte jammert naar het geloof en de geest door twijfel wordt verteerd? Men heeft hier te doen met iets zeer banaals, zeer ordinairs, zeer oppervlakkigs, dat in zijn nobelsten vorm niets anders te zien geeft, dan een ijskoude onverschilligheid, die gaarne zeer aristocratisch zou schijnen.’ Sla nu maar zelf blz. 122 van den 3en bundel Menschen en Boeken op, waar Schaepman zijn eigen kennis van de Curie zet nevens het booren-zeggens-praatje van Gladsfone. Verder wordt al zeer weinig aan lyrisme gedaan, en bladzijden worden kalmpjes volgestopt met weerleggingen van Gladstone's inzichten - met bewijzen, gehaald uit de rechtsleer en de geschiedenis der rechtspractijk - met voorliefde uit Schulte, omdat hier een mooie slag kan worden geslagen tegen Schulte zelf, die in 1856 zoo stevig doceerde, dat het regeeringsstelsel van de Kerk een model was, en die sedert 1871 heeft ontdekt, dat de pauselijke souvereiniteit een jammerlijke dwingelandij moet heeten.... Ook in later jaren bield Schaepman Gladstone in 't oog. Mjnder in de TijdGa naar voetnoot1), dan wel in het Centrum, zooals blijken zal. Schaepman was overleden, toen in 1903 een boek verscheen, dat hem boven vele zou bebben behaagd: een boek van James Bryce, ‘Studies in contemporary Biography’, waarin Disraëli en Gladstone treffend neven mekaar worden gezet. Beiden zijn groot: Disraëli is en blijft de geniale stichter van 't Engelsch imperialisme; maar Gladstone, met zijn zin voor het recht, zijn vroom geweten, zijn zedelijke geestdrift, werd een staatsman, zooals weinig eeuwen er een konden aanwijzen. En onverholen gaat Bryce's liefde naar ‘the great old man’. 't Gevoelen van den ouderen Schaepman jegens de beide Engelsche grooten, was nagenoeg dat van Bryce. Ondanks alles stond hij als innig-religieuse natuur in veel onmiddellijker sympathie met den ernstig-vromen Gladstone dan met den luchtig-sceptischen Disraëli. |
|