Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
LXXI.
| |
[pagina 507]
| |
‘Een wonder gevoel stroomt uit een volmaakt kunstwerk in de ziel. Noem het harmonie, noem het welbehagen, noem het genot, noem het rust, de aanschouwing van een der koninklijke openbaringen der koninklijke schoonheid brengt het gewone leven tot stilstand, wekt het hooger leven op. Wij aanschouwen.... Het oog heeft eindelijk alles gevonden wat zijn bewerktuiging eischt. Rust is misschien het woord dat het best de eerste gewaarwording der ziel teekent, maar even plotseling gaat een steeds stijgende bewondering uit haar binnenste op. Geen ontroering, geen schok, geen mengeling van verwarde klanken, die tocht van bewondering is als de lang aanhoudende, steeds in kracht toenemende trilling der zuivere gouden snaar. Lang trilt ze na, die snaar, lang nog nadat de oogzenuw de weelderige trilling heeft vergeten en weer aan de duizend soubresauts van het gewone zien is gewoon geraakt’Ga naar voetnoot1). ‘De kunst, het schoone leven, gehoorzaamt aan dezelfde wet (als het gewone leven). Zonder harmonie bestaat zij niet. Noem die harmonie het samensmelten van gedachte en uitdrukking, noem ze evenredigheid, noem ze de juiste verdeeling van licht en schaduw, de geregelde opvolging der verschillende lijnen, de aaneengeschakelde plans, de namen verschillen, de zaak is éen. Vrucht van langen strijd is deze harmonie. De strijd vangt aan met het worstelen der individualiteit tegen de school, met het lijdend strijden der idee tegen de afbeelding. De overwinning wordt alleen behaald door de vrije, bewuste en gewilde onderwerping. Heerendienst moet de kunstenaar oefenen - of geen kunstenaar zijn’Ga naar voetnoot2). ‘De historie-schildering is daarom zoo groot, omdat ze in het vaste feit den kunstenaar een regel voor zijn idee en haar uitdrukking geeft. De historie geeft het feit, de kunstenaar het leven. Symbolische schildering is alleen daar mogelijk, waar de idee met de mogelijkheid der stoffelijke uitvoering rekening houdt. Dit niet alleen, ook de idee behoort in haar eigen symbolischen vorm wetten te volgen, de wetten van het feit. De hoogste en meest ware symboliek ligt immers in de feiten; zij is het | |
[pagina 508]
| |
schitterende, maar lichte en doorschijnende kleed. door de poëzie rondom hen geworpen. Schept de geest zelve zijn symbolen, dan omkleedt hij zijn gedachten met stoffelijke, aan de buitenwereld ontleende hulsels en bindt zich aan dezer vorm en eisch’Ga naar voetnoot1). Dat is geen uitspraak van een hyper-fijngevoelend modern decadent. Dat is de bare gezonde zin, die ook in de hoogste kunstzaken zijn zegje verlangt. Maria Viola, die in haar tachtiger-geschooldheid, met haar prachtige gaven van zien en zeggen een heel anderen kant dan Schaepman is uitgegaan, en waar ze den Doctor bij toeval ontmoette, nooit tot een slaafsch saluut was geneigd, ontleedde van Schaepman's veelzijdigheid althans het éene facet van zijn kunstinzicht met kalm-wijsgeerigen zin: ‘Geen kunstgeleerde, geen scherpzinnig-geschoold lezer van der schoonheid fijnste en innigste schrift - maar een groot-toegeruste, een levensgretige mensch, warm-voelend en diep-ontvankelijk voor al wat aan menschelijks tot hem kwam. ...Deze liefde tot het volkseigene, dit mannelijk en onvervaard meevoelen met wat in verleden en heden de rijkdom en de eigenheid is van ons ras, deed hem wijd openstaan en hartstochtelijk genot vinden in een kunst, die met haar stralende kleurentaal daarvan het luidst en juichends getuigde. Levenslust en schoonheidsliefde waren van oudsher Roomsche deugd: in Schaepman wiezen ze tot de bezielende vlam, wier gloed van menschelijkheid, door geen dood te dempen, de Roomsche geestdrift wakker houdt in alle werkers van goeden wil’Ga naar voetnoot2). Dan verder, teekeningen of zooiets van Schaepman bestaan inderdaad niet. De crayonneeringen die hij vroeger en later te Rome maakte, zijn alle spoorloos verdwenen - heeft hij zeker met opzet verscheurd. Maar hier past een verklaring, die ik geef om 't geen ze waard is: Schilder A. van Everdingen, onlangs hoogbejaard overleden, een waardig naamgenoot der beide groote landschapschilders uit de 17e eeuw, had veel omgang met den jeugdigen Doctor, en wist allerlei op te halen van den technischen schildersblik, die in die bijziende oogen stak. Meer dan éen schilderij heeft Van Everdingen op Schaepman's wensch gewijzigd. Zoo werd op het weidelandschap met grazende koeien, dat bij pastoor Van Heukelum hing, het heele voorplan omgewerkt. | |
[pagina 509]
| |
Van Everdingen's artisten-volgzaamheid werd met verzen beloond, de eenige, die de dichter op een Hollandsch kunstprodukt heeft gemaakt: In 1875 stond Schaepman symbolischgezind vóor Van Everdingen's ‘Zonsopgang’: ...De neevlen trillen
De sluier gloeit,
Nu gouden luister
Door 't zilver vloeit....
Kunt gij herhalen
Hoe 't u verging
Toen 't eerst uw ziele
Dien luister ving?
Toen door de neevlen
Van iedren dag
Uw ziel de schoonheid
Verrijzen zag?
Hoe trilde, als de aarde
Bij d'eersten straal
Uw ziel bij 't naadren
Van 't ideaal...Ga naar voetnoot1).
|
|