Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 467]
| |
[pagina 468]
| |
naar Hilversum, bij de Thijm's. Meest per spoor, over Utrecht; dat ging gauwer natuurlijk, maar 't uitzicht was minder. Daarom liefst per koets, door de heerlijke Utrechtsche heide- en heuvellandschappen. Zoo dat schikken kon voor Herman des Amorie, die sedert 1875 in de Kamer zat, kwam ook deze dan over naar zijn trouwen Thijm, want alles wat eenigszins mocht liet hij liggen om 't buitenkansje met den jongeren en grooteren Herman weer eens samen te zijn. Heerlijk ... als ons oog het bruin en paars der heide
Half droomend volgde, of onder 't looverdak
De geest van onzen dichter ons verbeidde,
Die 'tzelfde woord op onze lippen sprak;
Of als uw scherts uit ongeslepen steenen
De vonken sloeg van dartelenden spot,
En 's levens hooge vragen soms verdwenen
Voor 's levens jong en kinderlijk genot...Ga naar voetnoot1).
Toch had de jongste der Thijm's, zoowel als 't heele gezelschap, meer oog en oor voor Schaepman dan voor Van der Hoeven. Van dezen immers liet A.J. ons geen teekening, terwijl Schaepman met voorliefde behandeld werd. ‘Hij vervulde de vertrekken met den patchouli-geur die van zijn soutane opwaarts steeg. Hem onderscheidde steeds van andere, althans van andere Hollandsche, Roomsche geestelijken, eene zekere wereldschheid van allure, eene gesoigneerdheid van handen, tanden, halsboord en manchetten, die u aanstonds in hem een bijzonder mensch deed zien en een celebriteit vermoeden. Hij | |
[pagina 469]
| |
was een uitmuntend causeur; op visites, aan diners, op avondjes, stak als 't ware zijn redenaarsgave, waarvan hij “le grand jeu” later in 's lands vergaderzaal zoude vertoonen, zich beminnelijk en hoffelijk in het gracieuze kostuum der vernuftige causerie. Hem stonden daarbij eene niet boersche, doch elegante, bonhommie, een fonkelende geestigheid, en een bij Roomsche geestelijken uiterst zeldzame, universeele, ook letterkundige, ook modern-letterkundige, belezenheid ten dienste’Ga naar voetnoot1). Maar ook de kindervriend kwam telkens te voorschijn, en ‘hij speelde walvischje met Thijm's jongsten zoon. Schaepman ging op den grond liggen en het zoontje mocht op zijn rug paardje rijden’Ga naar voetnoot2). Nu en dan kwam 't hooge gezelschap over naar Hilversumdorp. Daar woonde sedert den dood van haar man Mevr. Royer, in een dorpsheerenhuis. ‘Van haar weelderig Haagsch ameublement had zij nog veel behouden.... 't Was een bijzonder eigenaardig bejaard vrouwtje. Haar leven lang had zij verkeerd met de Vlaamsche kennissen van haar man, en met de Haagsche vrienden van hare familie. Haar aard was daardoor gevormd uit bestanddeelen van burgerlijk-deftige Haagsche voornaamheid en ronde Vlaamsche jovialiteit’Ga naar voetnoot3). Mevrouw Royer, in tegenstelling met haar ideaal-gezinden man, was altijd zeer positief geweest en had steeds gezorgd dat het proza van 't leven goed in 't gelid stond. Royer beeldhouwde, en zij verkocht. Nooit werd iets gelost onder den prijs. Zoo had ze er zich warmpjes ingezet, en nu kon ze een leven voeren naar heur zin, zonder zich in 't minst te bezeeren. Haar gelukkige oude dagen waren de dagen van receptie: Familiën met ‘equipage’, of, nog liever mannen met genie. Daarmee geurde ze dan heel Hilversum vol. Onder de ‘genies’ prijkten natuurlijk in de eerste rij haar lieve ‘Joopie’ Thijm, en haar even groote gunsteling Doctor Schaepman. 't Was haar een kermis, telkens als ze met die beiden kon uitpakken. En dan werd er gekermist ook: Een maaltijd op zijn Vlaamsch, waarbij dan ook aanzaten al de getuigen die binnen 't bereik van Mevrouw Royer ter bewondering van Joopie | |
[pagina 470]
| |
en Schaep konden opgeroepen worden: ‘Amsterdamsche kennissen, dikwijls enkele Vlaamsche vriendinnen en dan eenige lokale gewichtige personen uit het dorp: de pastoor en een zijner kapelaans, een kerkschilder met een alleraardigst celebriteitenvoorkomen, en zoo meer’Ga naar voetnoot1). In de geestelijke beteekenis, in de zedelijke en stoffelijke waarde van de Vlaamsche beweging, thans misschien het heerlijkst cultuur-verschijnsel van West-Europa, heeft Schaepman zich nooit bijzonder diep ingewerkt. Het intellectueele Vlaanderen lag wel een beetje buiten zijn anders toch zoo ruimen geestelijken gezichteinder. Maar Vlaamschgezind was hij aan tafel bij Mevrouw Royer, om de besten te beschamen. Hier kon hij zijn levens-recreatie haar vrijen gang laten gaan en tevens naar behooren het etiquette getrouw zijn. ‘De burgerlijkweelderige Vlaamsche dischbegrippen schrijven (immers) voor dat men zijn buurman of buurvrouw aan tafel eene zoo groot mogelijke hoeveelheid spijs en drank moet toevoegen. Men heeft, naar die ideeën, iemand, nadat zijn portie verorberd is, niet alleen bij de tweede ronde te engageeren zich nogmaals van hetzelfde gerecht te bedienen, maar als hij bedankt en hoffelijk doch formeel weigert, heeft men dat zoo al niet als overdreven bescheidenheid, dan toch als een onderschatting zijner gastrische krachten te beschouwen en, desnoods tegen wil en dank, de spijzen op zijn bord te leggen’....Ga naar voetnoot2) Wat Alberdingk in de tafelkunst naar Vlaamsche begrippen te kort schoot, maakte Schaepman weer goed. En was Joopie voor de gastvrouw steeds een teleurstelling, de ‘Doctor’ was haar altijd een troost. |
|