Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
LIX.
| |
[pagina 460]
| |
Aanvang Juni 1880 kwamen de katholieken van allerlei richting saam. En de oude graaf Alfred de Falloux, de eenig overgeblevene van het schitterend geslacht der liberaal-katholieken nam de eerste 't woord: ‘In naam van het verleden kom ik, voor zooveel ik het vermag, het heden bemoedigen en de toekomst begroeten, hoe hard men die ook voor ons moge maken. Ik kom in naam van onze dappere en dierbare dooden, en ik gevoel dat zij mijn optreden niet wraken; ik kom in naam van pater Lacordaire; in naam van Berryer en van de Montalembert; de hand drukken van den hertog de Broglie en van den heer Lamy; van den heer Chesnelong en van graaf Albert de Mun’. Chesnelong jubelde 't uit na de Falloux' rede: ‘Al de vragen over de leer zijn nu opgelost en beslist door het hoog gezag, dat gezag, 'twelk naar het woord van den hertog Pasquier ons hooger doet staan, wanneer wij daarvoor buigen. En wat onze gedragslijn betreft, onze tegenstanders hebben ons vereenigd tot een gemeenschappelijke tegenweer door hun aanval tegen dat, waaraan wij met gelijken eerbied en gelijke liefde hangen. Als zonen der Kerk en trotsch op dien naam, zoo staan wij allen bezield met dezen geest van vereeniging en eenheid, die de band onzer zielen is en onze hoogste kracht, die op dit oogenblik zoo heerlijk en zoo vertroostend uitblinkt in onze bisschoppen, onze seculiere geestelijken en in de vervolgden van den dag, onze religieuse orden’. Aan 't slot van het lange verslag krijgen we Schaepman's eigen meening: ‘Het optreden van de Falloux in den grooten strijd voor de vrijheid en het recht der Kerk, is een heuglijk feit. Met fijnen tact en tegelijk met groote openhartigheid heeft Chesnelong er op gewezen dat de strijd over de beginselen geëindigd is. Aan de Falloux bleef de erkentenis zijner dwalingen gespaard, zijn optreden zelf was zulk een belijdenis. Hij kwam getuigen, dat het werk der goede trouw te gronde was gegaan, dat de strijd tegen de Kerk was gebleven, maar ook de kracht der Kerk. Ook hij heeft gebogen voor dat groote gezag en is daardoor weder groot geworden. Dat is reeds een winst te meer in dezen strijd, dien de Kerk | |
[pagina 461]
| |
sinds het Vaticaansch Concilie te strijden heeft. In Duitschland heeft het de Kulturkampf, het Staats-Katholicisme en het Universiteits-Katholicisme gedood, in Frankrijk zal de worsteling het liberaal-Katholicisme vernietigen. Dat is een groote, een onbetwistbare winst’Ga naar voetnoot1). En overkijkt men nu het leeuwen-aandeel, dat de Tijd-redacteur in zijn rubriek over buitenlandsche toestanden aan Frankrijk gunde, hoewel deze redacteur voor zijn eigen onderricht liever Engeland en Duitschland bestudeerde, dan vindt men toch een verklaring, die overigens eenmaal door hemzelf werd gegeven: ‘Frankrijk is voor ieder onzer, in meerdere of mindere mate het land onzer illusiën. De Maistre heeft onbetwistbaar gelijk als hij zegt dat Frankrijk nooit door kracht van wapenen kon veroveren, maar steeds heerschte door de openbare meening.... Alle meeningen vonden in Frankrijk haar hoogste en beste uitdrukking. De wetenschap mocht al behooren aan Duitschland, die wetenschap was toch in het eind die der boeken en der enkelen - maar de wetenschap van het leven vond haar wieg en haar zetel bij het volk, welks geest zich beurtelings bewoog op de machtige, breede pennen van den adelaar en op de duizendkleurige wiekjes van den vlinder, dartelende boven den bloemenkelk. Frankrijk's geschiedenis was het Pantheon, waarin ieder zijn goden vond, zijn helden, zijn heiligen...’Ga naar voetnoot2). |
|