Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 435]
| |
't actueele de belangstellende aandacht sinds lang niet meer spitst, nu de hartstochten zijn gestild, waar doorheen men telkens weer 't vernuftige vuurwerk van den dagbladschrijver te bewonderen kreeg, nu enkel nog bleef een smaken, bij kalm overleg, van een weergalooze kunst in 't inkleeden der geschiedenis-van-dag-tot-dag, staat men verbijsterd bij 't groote graf van Thiers over 't lichtzinnige van Veuillot's journalisten-bedrijf. In Schaepman's artikelen vindt men meer sporen van maëstro's doen dan men in 't onderhavige wenschen zou. En legt men nevens de Tijd-beschouwingen de Wachter-studie bij Thiers' overlijden, dan eerst krijgt men een zonderlingen indruk; Thiers, de bedenkelijk-middelmatige geschiedschrijver, wordt, ondanks allerlei voorbehoud, toch opgezet; Thiers, de grootste Fransche politicus der jaren '70, wordt bedolven onder spot en blaam.... Het Wachter-stuk houdt zich vooral met Thiers den historicus bezig: ‘Thiers behoorde heel en al tot den nieuweren tijd. Al zijn herinneringen uit het verleden droegen de Jacobijnenmuts.’ Over de jeugd van den kleinen advocaat, die over zoo'n mooi stel kruiwagens beschikte, dank zij den ‘Constitutionnel’, waarin hij zijn jonge journalisten-vaardigheid ontwikkelde voor de liberaal-konstitutionneele school van ‘le roi règne et ne gouverne pas’ - glipt Schaepman heen. Des te langer blijft hij staan bij de statige rij bundels ‘Histoire de la Révolution française’, en ‘Histoire du Consulat et de l'Empire’: ‘Het volle beeld van het geheele leven dier dagen, met al de vraagstukken die het opwierp, oploste met al de oplossingen die het dan aannam, dan verstiet; van het leven op de slagvelden en in de kabinetten, in de bureaux van financiën en onder de tent van den generalen staf. De clubs en de paleizen, de vergaderzaal en de gevangenissen alle worden hier opnieuw bevolkt. De stijl is eer die van een rhetor dan van een kalm, klassiek gevormd historieschrijver als zijn vriend Mignet. Daar is soms een pathos in dat niet altijd aan vrije vlucht of verheven geestdrift doet denken. Toch sleept het boek u mede en betoovert en beheerscht den lezer, die zich aan den stroom van woorden en ideeën overgeeft.... Want het is een gevaarlijk boek. Voor den man die het schreef was de geschiedenis niet een wereldgericht. De feiten, die zich daar voor zijn oogen ontwikkelden, waren niet onderworpen aan een hoogere orde, een | |
[pagina 436]
| |
Wet en een Rechter, die eenmaal het oordeel zou spreken over alle daders, maar die nu reeds den maatstaf voor die daden in der menschheid eigen hand gegeven had. Voor hem stond het menschelijk geweten niet hoog, ontzettend hoog boven al de wisselingen en verwarringen van het leven, voor hem waren daar geen eeuwige beginselen, de Sinaïs, van wier hoogten de heilige Wet wordt verkondigd of de Ararats, op wier top de ark van het menschdom bij den stijgenden zondvloed rust. Voor hem was het feit een feit, en dat het bestond gaf het zijn beteekenis en zijn recht. Hij bewoog zich te midden van de gebeurtenissen der revolutie, van de Bastille tot aan Waterloo, volkomen onverschillig, neen, karakterloos en gewetenloos. Het heeft al den schijn eener vlijmende ironie, maar de Revolutie, die de vrijmaking heet en de verlossing van den mensch, maakte haar eersten historieschrijver tot haar dienaar en dreef hem als haar slaaf. De geschiedenis van Thiers is het evangelie van het liberalisme in zijn doctrinaire en conventioneele vormen.... Niet een omwenteling heeft dit boek geschapen, geen barricaden opgeworpen, geen roode vlag ontplooid, maar het heeft een geheel geslacht opgevoed en in merg en been met de Revolutie doordrongen. Het is het leerboek voor alle wetgevers en hervormers in Frankrijk, en het kweekt tevens hun leerlingen, hun volgers en hun bestrijders ook’.Ga naar voetnoot1) Dat is waarlijk te veel eer voor den man die als geschiedschrijver door Carlyle werd veroordeeld met éen zet: ‘as far as possible from meriting his high reputation’. Als jong dagbladschrijver reeds had hij zijn aandeel in 't bewerken der Juli-dagen: oproer, vlucht van Karel X, verheffing van Louis-Philippe. Al dadelijk werd hij afgevaardigde, en in 1832 veroverde hij zijn eerste ministers-portefeuille. De minister was een weergaloos werker en durver: ‘Op ieder gebied heeft deze man zich bewogen. Hij heeft de hertogin de Berry van een verrader gekocht, het oproer te Parijs en te Lyon bedwongen, het koninkrijk België helpen stichten, de geldmiddelen geregeld, bescherming verzekerd aan handel en nijverheid, hij heeft de pers gebreideld in September 1835, na | |
[pagina 437]
| |
den aanslag van Fieschi; hij heeft den Europeeschen oorlog uitgetart, de erfelijkheid van de pairie verzekerd, een tegemoetkoming verzocht voor den hertog van Aumale, het lijk van Napoleon I onder den koepel der Invaliden doen bijzetten, Parijs omgeven met een gordel van vestingen, hij heeft met Guizot gearbeid en hem bestreden, de Université verdedigd, de Jezuieten gelasterd, de revolutie in Napels en Galicië aangemoedigd, den Sonderbund veroordeeld; hij is medespeler bij alle Europeesche en Fransche partijen, hij is overal zichtbaar, zijn stem overal hoorbaar, maar evenmin als de geschiedschrijver der Revolutie zich boven zijn stof wist te verheffen, staat de staatsman boven zijn tijd’.Ga naar voetnoot1) Onder den derden Napoleon was alles ineens uit. In naam der bedreigde maatschappelijke orde werd Thiers verbannen. Toen Thiers terugkeerde verbande hij zichzelf naar zijn studiecel. Gerijpt keerde Thiers in de Kamer terug. Bijzonder mooi teekent Schaepman den redenaar. Men weet dat Thiers vooreerst de lyrische voordracht beproefde; maar men schaterde, en voortaan was Thiers de man van 't sobere woord, als dusdanig de grootste in de toenmalige Fransche Kamer: ‘Die kleine man, die gemeenzaam wist te zijn in de fijnste vormen, stoutmoedig op de meest eenvoudige wijze, die frischheid wist te paren aan zakelijkheid, die over ideeën en woorden met dezelfde onuitputtelijkheid beschikte, die het klaarste licht deed schijnen over de verwardste verhoudingen, die den Gordiaanschen knoop losmaakte en ontrafelde met geduldige vingeren, vlugger nog dan Alexanders zwaard. Zijn rede was de triomf van het gezond verstand. Daar was geen hooge vlucht.... Daar waren geen vergezichten eindeloos diep, daar waren geen stormen de wereld jagende om haar as, geen orkanen, haar heffende uit haar hengsels; daar was kalmte en klaarheid, een alles doordringend licht, een alles doorstroomend leven. Leven overal; de gevolgen der misgrepen groeiden in dat woord en woekerden verder en grepen om zich, en omsponnen het geheel, maakten alles machteloos; de werkingen der ordelijke vrijheid sproten uit en tierden en schoten welig op; de millioenen werden in zijn handen levende krachten, vol vruchtbaarheid of vol verderf.... Alles wat hij zeide scheen | |
[pagina 438]
| |
zoo weinig, zoo onbeduidend, zoo klein, zoo eenvoudig, maar met weergalooze snelheid groeiden al die kleine dingen aan, naar een vaste orde en een onverstoorbare wet, groeiden verder en hooger; vlochten zich aan en om en door elkander, en op 't einde stond de tegenstander weerloos ingesloten, niet binnen een muur van graniet, maar in een wal van levend hout, ondoordringbaar en onuitroeibaar, die bij iedere poging ter ontsnapping, op iedere plek waar de doorbreking werd beproefd, zich vaster sloot en een nieuwen kring vormde om den gevangene’Ga naar voetnoot1). Guizot en Chateaubriand wisten wat er schortte aan Thiers en zegden 't heel duidelijk. Hun grieven schijnt Schaepman wel wat te zeer op de rekening van politieken naijver te hebben gezet. Had hij beter geloofd in de goede trouw van beider oordeel, zijn eigen beeld van den jongen Thiers ware dichter bij de werkelijkheid gebleven. Hachelijker intusschen staat het met de Tijd-artikelen, waarin de ècht-groote Thiers krimpt tot een kleinen. Aanvankelijk gaat het goed, nl. als Thiers, ondanks zijn ziekte, in September-October 1871, zijn Europeesche bedelreis doet.... ‘Hij bleek de eenige man van daden te midden van de redenaars en schreeuwers; hij riep niet van “verraad” of “overwinning”; hij zag den toestand scherp onder de oogen, met een helder hoofd, al was het met een brekend hart’Ga naar voetnoot2). Thiers' arbeid zou zijn bekroning vinden in de bestendiging van de Republiek. Dat was het verkeerde, volgens Rome, dat steeds droomde van 't herstel der monarchie. Wat Rome dacht, dacht de jonge Doctor ook. Van 't oogenblik af, toen Thiers, de eenige man in wien 't Fransche volk vertrouwen stelde, tot president, werd verkozen voor drie jaren, was de vrijzinnig-denkende en -handelende republikein in zijn staatkunst veroordeeld, bij Schaepman zoo wel als bij Veuillot. Over Thiers' groote daden, over alles wat hem plaatst boven al de Fransche staatkundigen van dien tijd, rept Schaepman geen woord: niets over de redding van Belfort, niets over 't neerslaan van de Commune; niets over het mirakel der vijf milliarden als gestampt uit den bodem; niets over de Duitsche ontruiming van 't land; niets over de herinrichting der Fran- | |
[pagina 439]
| |
sche, zoozeer gedunde legerkorpsen; niets over de bereddering van 't staatshuishouden door toepassing van gezonde physiocratische beginselen. Over dit alles - een reuzenarbeid - niets dan terloops een woordje in 't Wachter-stuk na den dood van Thiers. ‘Thiers was en bleef partijman’....Ga naar voetnoot1) Wie was hier de partijman: òf Thiers òf Schaepman zelf? Op dien toon en in dien smaak gaat -het voort in de Tijd: ‘de Boodschap en de Toestand’Ga naar voetnoot2), ‘Een beslissend Oogenblik’Ga naar voetnoot(3), ‘de Oplossing der Crisis’Ga naar voetnoot4). Eng en min vanwege Thiers was zijn wanhopig pogen en drijven om clericalen en monarchisten in hun werking machteloos en onvruchtbaar te maken. En dit verklaart natuurlijk veel in de houding van Veuillot en Schaepman. Nadat Thiers' verzoening van Boodschap en Verdrag van Bordeaux in Schaepman's ooren heeft geklonken, luidt het in de Tijd:Ga naar voetnoot5) ‘De “kleine” man heeft op de bevalligste wijze ter wereld al zijn tegeustanders van de been geholpen, zonder éen schop te geven; hij heeft ze duizelig gepraat en ze vielen neer. Uren lang heeft hij in de Nationale Vergadering verstoppertje gespeeld. Men zag hem dàn op de hoogten der uiterste rechterzijde, dàn in de laagten der centrums. Straks dartelde hij tusschen de banken der rechterzijde heen, en zat op eenmaal in de armen van zijn dierbaren vriend Jules Favre geklemd. Het was een spel dat allen vermoeide, behalve den ouden springer; telkens toch zag men hem weer neerduikelen in zijn presidentieelen zetel, schaterend van pret, dat hij zich zoo vlug kon bewegen, en toch altijd op het kussen wist te zijn en te blijven ook’. In ‘Begin van het Einde’Ga naar voetnoot6) acht Schaepman Thiers' rijk uit. ‘Het begin van het einde niet alleen voor Thiers, maar voor al de halfheden, al de middengroepen, al de ordelijken en behouders zonder waarheid en recht. “Roep de republiek uit!” | |
[pagina 440]
| |
zoo raadt men hem. De raad is overbodig. Men zal de republiek wel uitroepen zonder u. Geen republiek des behouds, geen amfibie, geen tusschending. Maar een republiek der revolutie, die geen tinten, geen schakeeringen kent, slechts éene kleur, de bloedroode’. Vier dagen na dit artikel in de Tijd was alles reeds afgespeeld. Den 24en Mei 1873 viel Thiers onder de eensgezinde stemming der monarchisten. Van stonde af aan vermaakte zich Thiers inderdaad met nijdig-kleine politiek. Hij bracht het in zijn heulen met de wanorde aldra zoo ver dat hij 't ministerie-De Broglie en het Orleanisme naar omlaag haalde, en dat hij het Mac-Mahon en Buffet onhebbelijk lastig maakte. Na den dood van Thiers werd zijn schim door den Tijd-redacteur nog niet met rust gelaten. In 1879 keerde hij zich zelfs tegen ‘Mevrouw de weduwe Thiers’Ga naar voetnoot1), en wierp hij haar bij 't gedenkteeken van haar man voor de voeten dat ook zij zoo mateloos ijdel was. 't Verkeer met Veuillot en de lezing van l' Univers hebben den jongen Nederlander onschatbare diensten bewezen. Maar in Schaepman's arbeid over Thiers ziet men de keerzijde van 't Veuillotisme, en beter dan waar ook is hier na te gaan in welk opzicht Schaepman's politieke rechtvaardigheidszin er onder Veuillot's hoede niet was op vooruitgegaan. |
|