Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XLIX.
| |
[pagina 425]
| |
vlokje, dan weer is 't een dreigend orkaan - maar ook dit moet er zijn, want uit het tempeest wordt onze dorrende aarde met nieuw leven gedrenktGa naar voetnoot1). Meer poëzie dan in 't versje zelf steekt in den speelschen brief, waarmee 't naar Alberdingk was gegaan: ‘Vindt gij ook niet eenige gelijkenis tusschen de wolken en de fantasie? In dampen opgestegen van de aarde drijven ze in het licht der zon, lieflijke beelden, belichaamd, helder, rein, doorschitterd van zonnegoud! Straks worden 't toornige onweerswolken - ook de fantasie toornt. Als het onweer de aarde, zoo foltert zij soms het hart. Straks echter komt de heerlijke regen; is de poëzie - kind der aarde en kind des hemels als de wolken - niet altijd vol van lieflijken troost? Daar hebt gij de gedachte van een very little poem; of het exquisite is, blijft aan u te beoordeelen. Het motief is rijker dan de uitvoering; dit was, dunkt mij, een eisch van 't sujet; er moest iets onvolkomens, iets zwevends in zijn.Ga naar voetnoot2) Gij moet het weten of Ge 't opneemt. Ik heb de gewoonte om uit het spoorwegraampje altijd naar de wolken te kijken: Ik neem wel boeken mee op reis, maar ik lees in de wolken. Een dwaasheid. “Qu'y faire!” Een mooier stukje dan “Fantasie” had Schaepman enkele weken te voren gemaakt. De bekende lezing van zijn Kuilenburgschen vriend Prof. van Meurs “de Luchtballon” zou in 2den druk verschijnen. Schaepman wou een vers ter inleiding schrijven. Maar 't kwam niet. Al de rest was reeds af, en de ballon gereed om zonder een salvo van Schaepman de lucht in te gaan. Dat mocht niet. In der haast dichtte Schaepman “Naar Omhoog” een van zijn beste kleine verzen. In zijn eigen inleiding schreef de geestige Van Meurs: “Wijl ik vergezeld word door mijn hooggeschatten vriend Dr. Schaepman ('t is de eerste keer dat een dichter zich in den luchtballon waagt), vlei ik mij dat deze tweede reis nog voorspoediger wezen zal dan de voorgaande. Al gaat het nog zoo hoog, geen vrees voor val: Ik ken de kracht der wiek die me ondersteunen zal.” Het ging inderdaad hoog, maar forschig en vast en toch rhythmisch gezwind: | |
[pagina 426]
| |
De vleugelen gerept en de boeien geslaakt. Da Costa.
Naar omhoog, klopt het hart in de manlijke borst,
Naar omhoog, bruischt het dartelend bloed,
Deze onze aard is te klein en de kracht wordt vermorst,
Die in diepten der duisternis wroet;
Naar omhoog, naar omhoog, naar het rijk van het licht,
Waar het leven in lichtstralen lacht,
Waar geen schaduw meer heerscht, waar geen zonne meer zwicht
Onder 't loodzware kleed van den nacht!
Naar omhoog, zingt de stem van geheel de natuur
In der Alpen ontzaggelijk lied,
In de ruischende rijzende vlamme van 't vuur
Die al kringlend de luchten doorschiet;
Naar omhoog, zingt de golf met haar parelend schuim
Uit de donkere kolken der zee,
Naar omhoog geurt de bloem met haar wuivende pluim
En de Zefier stoeit streelend: Kom mee!
Ook de mensch schiet al juichend zijn vleugelen aan;
Naar omhoog is zijn levensparool,
Hoe wenkt hem al lachend en lichtend de baan,
Aan heur eind blinkt de schoonste aureool;
Op het spoor van den aadlaar ter zonne gestreefd,
Met de vlerken al klepprend ontplooid,
En in machtige vlucht naar de hoogten gezweefd,
Waar het leven zijn goudstralen strooit!
“Naar omhoog”, roept de ziel, - “te vergeefs”, roept het stof,
Als met sarrenden, drukkenden lach,
Aan mijn boei blijft gij vast, vloek het lot dat u trof
En beproef wat uw waanzin vermag! -
Voelt de ziel nog de kracht, die zich vleugelen schept,
Nu ze trilt in heur doodende cel,
Aan den aadlaar gelijk, die zijn slagpennen rept
Achter tralies - ten spot en ten spel?
O, daar hoog in het blauw wenkt de rotstop, de horst,
Dien hij eenmaal, al spelend, ontvloog;
O, daar ginds wacht de lucht op heur machtigen vorst,
Wacht de zon op een groet van zijn oog!
Maar de bouten zijn sterker dan slagpen en klauw
Die in 't machteloos schudden versleet,
En de blauwgouden lucht wordt zoo dof en zoo grauw,
En het hart gloeit zoo valsch en zoo wreed!
| |
[pagina 427]
| |
O, daar hoog in de lucht straalt de vlammende zon,
Die 't mysterie des levens omsluit,
De zetel der wijsheid, der eeuwigheid bron,
Door geen dood in heur strooming gestuit!
En daar komt uit de ziel een verscheurende klacht,
Maar de kreet wordt een juichtoon, een lied -
Want op eenmaal daar gloeit als een wondere kracht,
En de ziel voelt haar slavenboei niet.
Want een godlijke hand bindt haar vleugelen aan,
De vleuglen van liefde en geloof,
Nu omhoog op de heilige, veilige baan
Uit der aarde onherbergzame kloof;
Nu omhoog naar de zon, nu omhoog naar het licht.
Naar het leven vol levensgenot,
Dat geen oog heeft gezien, dat geen lied heeft gedicht -
Naar het leven bij God en in God!
Zulke verzen waren uitspanning. Nu kwam weer de poëzie van het ander soort, die naar Geel's bepaling: poëzie is arbeid. Een nieuwe tijdzang was in wording. Den 9n Januari 1873 was te Chislehurst, in ballingschap, de derde Napoleon gestorven. Een pakkend slot op het treurspel van een leven, dat er inderdaad een was geweest naar Schaepman's dichtershart: het leven van een groote, tragische figuur. Had Schaepman zich ooit geroepen gevoeld tot het drama, ditmaal zou hij zijn roeping hebben volbracht. Maar 't geduld en de tijd om een groot onderwerp lang te dragen, om zijn diepste wezen door de kunstaandoening onverdeeld te laten inbeslagnemen dagen en weken lang, om zich te vereenzamen in de hooge meditatie-kalmte, waarin de groote bewogenheid der dichtkoorts zich neervleit in de soberstrenge techniek van een treurspel, had deze drukst-levende onder de Roomsche Nederlanders nooit meer sedert den “vollen doop van Rome's gouden zon.” Veertien dagen na 't krantenbericht van den dood was Napoleon’ af. Een gedicht in vijf zangen, dat ik toch haast wilde noemen een drama in vijf bedrijven. Want de heele voorraad tot dramatiseering is aanwezig: Motief in oorzaak, verloop en gevolg; logische schikking; psychologische verrassing; pakkende verbeelding; forsche karakterbeiteling; meesleepend passiegeweld; en aureoleerend boven alles de levensidee in haar overweldigende beteekenis van tijdelijkheid opgaande in eeuwigheid. Pathos en | |
[pagina 428]
| |
ethos in heerlijke harmonie. Daarbij nog de paulo minora, eigendeels aan hem zelf, deels aan die literatuurjaren: storende slordigheid in 't misbruik van ‘spel’ en ‘echo’ en ‘lot’, romantische theaterbehendigheid, verbluffende logomachia, inslaande zetten van rhetorische Kraftsprache ten nadeele van zuivere plastiek. Dat drama moest dan geheeten hebben: Het Sterfbed van Napoleon. De ex-keizer, door de ziekte langzaam tot zijn uiterste gebracht, slaapt den slaap die straks de doodslaap zal zijn. En zijn heele leven gaat hem in gezichten voorbij. Om het gedicht te begrijpen en te genieten, als 't behoort, moet men 't leven van dezen Bonaparte in zijn detailleering voor zich hebben, en zich dan ook herinneren hoe Schaepman dit leven bezag. Uit Napoleon's biografie moet men het volgende weten: Louis Napoleon was de zoon van Louis Bonaparte, ex-koning van Holland, hoewel kwatongen beweerden dat admiraal Verhuell zijn vader was. In 's-Hage stond deze inderdaad op àl te goeden voet bij de koningin, Hortense de Beauharnais. Na Waterloo moest Hortense Frederik Willem III en zijn beide zoons herbergen op 't kasteel de St. Leu. Daar speelden samen hun kinderspelen de overwinnaar en de overwonnene van Sedan. Enkele dagen nadien week Hortense met haar zoon naar Zwitserland uit. Hij kreeg zijn opleiding aan de artillerieschool te Arenenberg.... De meren
Zoo lauw, zoo blauw, zoo klaar
Weerkaatsen weder de Alp, en langs hun golven scheren
De meeuwen paar aan paar.
Hij werd officier in 't bondsleger. Straks telden de Italiaansche carbonari hem in hun rangen, en hij nam deel aan de liberale opruiingen in de Kerkelijke Staten omstreeks 1830. Van toen af trachtte Louis Napoleon zijn natuurlijke gevoeligheid te bergen onder een schijn van onaandoenlijkheid. Zijn moeder sprak hem steeds van zijn groote rol in de toekomst; beiden droomden inderdaad het grootste. Door den dood van den hertog van Reichstadt ‘roi de Rome’ werd de zoon van Hortense in 1832 hoofd van de familie Bonaparte, en drager der Napoleontische aanspraken op het keizerrijk. Dat bleef bij hem niet platonisch. In 1836 waagde hij een eersten aanval tegen 't koninkrijk van 1830, in den aard van 't geen zijn oom komend uit Elba had verricht. In 1839 schreef hij zijn | |
[pagina 429]
| |
Idées napoléonniennes. Tweede waagstuk te Boulogne den 15n December 1840, juist op den dag toen de asch van Napoleon in de Invaliden werd neergezet. Ditmaal veroordeelde de ‘Chambre des Pairs’ Bonaparte tot levenslange gevangenschap. Hij werd vastgezet op de vesting Ham, waar hij zich troostte in zijn verlatenheid met het gezelschap van Alexandrine Vergeot, ‘la belle sabotière’ of Melle Badinguet. Toch studeerde hij veel op zijn ‘université de Ham’ zooals hij 't noemde. Hij schreef er ‘Fragments historiques’, ‘Analyse de la question du sacre’ en ‘Extinction du Paupérisme’. In 1848 ontsnapte hij uit zijn gevangenschap in 't kostuum van metselaar Badinguet. Hij schuilde te Londen en bleef er zitten tot de revolutie van 1848. Hij leidde daar een losbandig leven. Na den val van Louis Philippe haastte zich Bonaparte naar Frankrijk. Bladen door zijn vrienden gesticht waren sinds maanden voor hem ijverig in de weer. In Juli '48 werd hij gekozen tot lid van de Assemblée Constituante door vier departementen te gelijk. Zeer behendig om de aandacht der Republikeinen van zich af te weren, nam hij ontslag. In September '48 werd hij weer herkozen, ditmaal door vijf departementen. Nu nam hij zitting in de Constituante. Het oordeel over hem was van den aanvang af zeer verschillend. Hij sprak weinig, maar zag scherp toe, en zijn gewoonte was, niet te laten blijken dat hij zich met zijn omgeving bezig hield. Steeds keek hij de lucht in. Met het oog op het presidentschap van de Republiek legde hij het er op aan Katholieken en Monarchisten, Legitimisten en Orleanisten te winnen voor zich. Inderdaad kwamen de partijen naar malkander toe, en onder de leiding van Thiers en Montalembert werd ‘le parti de l'ordre’ gesticht. Bonaparte had den steun der Katholieken onder voorwaarde dat hij ijveren zou voor de herstelling van 's Pausen wereldlijke macht en voor de vrijheid van onderwijs. Den 10n December 1848 was 't verkiezing voor 't Presidentschap. Lamartine behaalde 8000 stemmen, Ledru-Rollin 400.000; Cavaignac 1.500.000 en Louis Napoleon 5.500.000. Nevens le parti de l'ordre hadden meest al de landbouwers en werklieden gestemd voor ‘le neveu du grand Empereur’. Zoo kwam Bonaparte op 't Elyseum. Alle titels liet hij zich welgevallen. ‘Prince’, ‘altesse’, ‘monsieur’, ‘monseigneur’, ‘citoyen’. Maar voor zichzelf was hij Napoleon. | |
[pagina 430]
| |
Wat storm van tochten in die letters saamgedrongen,
Waarin de zege lacht;
Wat geestdrift en wat schrik, wat vloek op duizend tongen,
Maar bovenal wat kracht!
Daar rijst hij op, die naam - het wonderbaar gehalte
Verraadt zich in den vorm,
Een trotsche titan in een nietige gestalte,
In de enge borst een storm.
Daar rijst hij in den gloed der stralende legende
Die 't licht der waarheid dooft,
En der gerechtigheid wier blik zich toornend wendde
Een huldeblijk ontrooft.
Aanschouw hem op zijn rots, een balling, een geboeide
Vergeten en vergaan, -
De glorie om zijn hoofd, die eens Euroop doorgloeide
Verlicht den oceaan!....
De geschiedenis van den President is voortaan de geschiedenis van heel Frankrijk Het kansspel rijst en daalt met sidderende schokken,
Met sprongen alpenhoog....
In 1852 gold de sprong het keizerschap. Een wolk van glorie waarin duizend glansen weemlen
Werpt op zijn aangezicht
Een gouden weerschijn, als langs 't blauwe veld der heemlen
Het zomerzonnelicht.
Het ‘Ave Caesar’ dreunt.... En de geschiedenis draagt zijn diadeem steeds voort op haar woelige getijden: zijn schitterende hofhouding, zijn huwelijk, het ballingschap der grooten, het Persdecreet, roem van welstand en weelde binnen, roem van oorlog en vrede buiten, Orsini-bom, eenheid van Italië, Mexico, groeiende oppositie in de Fransche Kamers. De heele internationale politiek het oog op den Franschen keizer gericht: Hoe staarde soms Euroop, of om de breede lippen
Geen enkle trilling ging,
Of 't borstig wenkbrauwpaar geen enklen straal liet glippen
Waaraan een wereld hing.
Zoowaar, nu is Napoleon III gegroeid tot Napolon I. - Daar doemt in 't ver verleden
Een wel bekend gelaat; -
Weer heeft hij voor het eerst de keizerszaal betreden,
Een knaapje in 't los gewaad.
| |
[pagina 431]
| |
Daar wenkt hem weer de hand, die de aarde kon doen beven,
Hoe vriendlijk wenkt ze hem, -
En vroolijk klinkt zijn naam - wat teere tonen zweven
Door des gebieders stem;
Hij nadert vrank en vrij, wordt op de knie getrokken, -
Weer streelt die hand zijn hoofd,
Hoe koozend speelt ze met zijn lange, bruine lokken,
De hand, die kronen rooft. -
Beiden, zoowel de IIIe als de Ie, hebben 't uur der wrake verdiend. En het komt: Dat uur, waarin de draf des gouden gloriebekers
Hem door de lippen ging.
Het zoo tragische 4e bedrijf is aan gang: De gestalte van 't onteerde Frankrijk verschijnt: Haar glorie is verbleekt, haar krone is stuk gesmeten,
De roovers deelden 't goud
En uit haar pantser smeedt de boef een slavenketen....
Waarachtig nu siddert de man van steen, en 't komt tot een vreeselijken dialoog tusschen hem en zijn rijk: Weer heeft het uit zijn mond: ‘Ik gaf u lust en weelde’,
- ‘Mijn eer, mijn eer, mijn eer’.
Na 't geslagen Frankrijk het ontrouw Italië, Italia una, thans in Drieverbond met Duitschland en Oostenrijk: ‘Mij dacht, gij waart nu arm, 'k heb d' ander dus genomen:
Een Pruisisch soldenier.
Kom neem mijn afscheidskus, die delge ons beider zonden’.
Daar buigt zich 't dartel wicht,
En striemt hem met den staf van bloemen rijk omwonden
Een slag door 't aangezicht.
Vijfde bedrijf: Een derde gestalte treedt op voor de verglazende oogen. 't Is de Kerk.... Mijn kind, mijn lijdend kind, heb îk door u geleden,
‘Voor u droeg ik mijn leed!’
Toen was 't als boog een zachte, een nauw geziene beving
Nog langs zijn trekken heen.
Zijn lippen fluistren stil; maar was 't de bee: ‘vergeving’,
Die haar te ontzweven scheen? -
Een lachjen als van hope en vrede straalde in de oogen,
Maar was 't geen lach van spot? -
Het masker om 't gelaat blijft hard en onbewogen,
Een raadsel blijft zijn lot....
| |
[pagina 432]
| |
Bleek schijnt de morgenzon en werpt haar flauwe stralen
Op 't bleek en vaal gelaat,
Zoo marmerbleek en koud, dat zelfs geen ademhalen
Het leven meer verraadt. -
Strak ligt de harde plooi der vastgesloten lippen;
Tot in der graven schoot
Nam hij het raadsel mee, dat nooit zijn mond niet glippen:
Een sfinx tot in den dood.
Schaepman's Napoleon is een sensatie-stuk op hooger reliëf Het meest onmiddellijk inslaande van al zijn gedichten. Na de korte aanhalingen zal een ieder beseffen dat de diepe tragiek, die zoo massief in dezen dichter aanwezig was, slechts in losse lijnen werd uitgewerkt. Als opvatting, en als uitvoering ook, is ‘Napoleon’ een van Schaepman's meest zelfstandige praestaties. Wel herkent men al dadelijk weer aan woord en gebaar den vaardigen scholier van Hugo, maar 't zijn slechts uiterlijkheden; de inspiratie is veel meer persoonlijk Schaepmanniaansch dan b.v. in ‘Parijs’.Ga naar voetnoot1) Voor de psychologie van den ‘sfinx’ vond Schaepman in zijn eigen Nederlandsch een kostbare bijdrage: de studie door zijn bewonderden Broere geplaatst in De Katholiek van 1859.Ga naar voetnoot2) Dat is inderdaad reeds Napoleon, zooals dichter Schaepman hem doorgrondde. Hij mocht dan ook wel even van Broere's opstel hebben gerept, al was 't maar om er uit te halen een paar zinnetjes als deze: ‘De huidige Napoleon is zooveel te raadselachtiger, dewijl hij, niet als de eerste uit een materialistische maar pantheïstische beweging ontstaan, een veel rustiger, minder geweldige politiek moet volgen, zich meer aan den tijd kan aansluiten en ook de militaire Napoleontische traditiën moet vereenigen met de ideeën der van den eersten Napoleon zoo verachte ideologen. Een Napoleon-ideoloog kan wel niet anders dan raadselachtig wezen.... Bij zijn troonbestijging zou hij gezegd hebben, dat hij de fout van zijn oom zou vermijden, en noch met den Paus noch met Engeland breken.... Er zijn inderdaad | |
[pagina 433]
| |
twee groote wereldmachten: de Katholieke Kerk en de Revolutie;.... deze wordt door Engeland op het vasteland steeds begunstigd.... Altijd heeft dan ook Napoleon III te gelijk èn de Katholieken èn de Revolutie geleid, en terwijl hij in 't zoo Katholieke Bretagne een bijzonder moedige en zelfs teedere godsvrucht vertoonde, werden te Parijs ridderorden uitgedeeld aan al de bekende vrijdenkers en ongodisten’. Op Lichtmis, drie weken na Napoleon's dood, las de dichter zijn werk voor te Rotterdam. ‘Mijn lezing die de zeer onverdiende en mij in 't begin niet weinig beangstigende onderscheiding genoot door Mgr. Borret te worden bijgewoond, is goed afgeloopen. Het stuk is naar mijn bescheiden meening beter poëem dan “Parijs”. Gij zult het den 14n Februari in Recht voor Allen kunnen hooren. - Men verzoekt mij uit 's-Hage, daar in “Oefening kweekt Kennis” te komen lezen. Gij kent het gezelschap. Houdt het zijn vergaderingen in het gebouw of op de zaal der loge? Als priester ben ik verplicht het “scandalum pusillorum” te eerbiedigen, en men kon van zekere zijde soms goedvinden om mij een crime te maken uit het eten van druiven die voor anderen “te zuur” zijn. Descurets noemt “la jalousie” als de ondeugd der clergé. Maar hoe het zij, plicht is plicht, en ik mag niet froisseeren. Licht mij daarom, bid ik u, een weinig in.’Ga naar voetnoot1) Alberdingk moet hebben ontraden, want Schaepman zegde af. In Recht voor Allen las hij, zoowel als de week te voren te Utrecht in intiemen kring bij Juffrouw van Berkel. Ising en Beets hoorden hem daar. ‘Ising heeft mij goed behandeld, maar 't is jammer dat hij altijd een toontjen Ultramontanen-haat klinken laat. Beets sprak van het “alles bekronende slot”Ga naar voetnoot2). De heeren brachten waarschijnlijk eenige exemplaren mee, want intusschen was “Napoleon” van de pers gekomen. Voor de eerste maal niet bij Van Langenhuysen. Ditmaal bij den Utrechtschen Beijers. Op de lezing in Recht voor Allen maakte Schaepman persoonlijk kennis met Charles Boissevain. Van toen af schijnt hij aan Boissevain's oordeel te hebben gehecht. “Wil mij een genoegen doen, zeg dan aan Mr. Boissevain, dat ik in den 2en | |
[pagina 434]
| |
druk eenige veranderingen gemaakt heb. De Carbonari-episode heeft mij altijd min bevallen. Nu heb ik ze anders bewerkt”Ga naar voetnoot1). Alberdingk zal zeer zijn ingenomen geweest met ‘Napoleon’, althans met den 2en druk, die al dadelijk verscheen. Thijm's welgevallen blijkt immers uit Schaepman's antwoord: “Het is twee uur in den nacht, maar ik wil toch deze proef en copie niet heenzenden zonder u eerst te danken voor uwen laatsten met zijn overgulle waardeering. “Le génie est là”; want zooveel edelmoedigheid en zoovéel bewonderingsvaardigheid voor minderen is niet ieder door God verleend. God zij dank dat ik u kennen mocht. Il y a quelque chose de plus haut que l'esprit, c'est le coeur’. ‘Napoleon’ is onder al de gedichten van Schaepman datgene wat het meest onder andersdenkenden is verspreid geraakt. Thans is 't gedicht aan zijn 5en druk. De bijval langs den overkant lag ongetwijfeld veel aan Beijers zelf, die er in zijn rationalistische kringen voor zorgde dat zijn uitgaven aftrek vonden. ‘Beijers is een flinke jongen, die mij goed behandelt en goed betaalt. Daarbij is hij actiever dan de boekhandelaars onzer kleur. Maar deze zijn dan ook kinderen des lichts, en gij kent het evangelie.....’Ga naar voetnoot2) Zoo schreef de plaaggeest aan Thijm-Van Langenhuysen. En in de pers alle lof, ook in de anti-clerikale. De Spectator ‘bejegende Schaepman's gedicht met een eerbiedigen groet’.Ga naar voetnoot3) De Arnhemsche Courant bracht ‘hulde aan de poëtische kracht en de gespierde dictie’.Ga naar voetnoot4) |
|