Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XLIII.
| |
[pagina 400]
| |
geraakt, en Schaepman's eerbied was lang geen blinde vereering. Zoo waren zijn drie stukken èn lyrisch-geestdriftig èn strengcritisch èn speelsch-satirisch, al naar 't paste; en zoo werden ook Schaepman's bladzijden over Hugo wellicht het beste wat toentertijde bij ons over ‘le Maître’ werd gezegd, ofschoon Huet, Pierson, Quack, Ten Brink, Boissevain en meer anderen spraken. Geen van die allen heeft met den dichter meegevoeld en meegedacht, ook tegen hem in, als de jonge Schaepman. De romantische periode der Fransche letterkunde is den Doctor steeds lief geweest. Lief vooral om dien bloei van genieën, die elkander verdrongen en toch elk zoo hoog en mooi hun eigen plaats vonden. Nog in 1894 luidt het: ‘Indien men eens alles ten einde mocht brengen wat men wenschte! In een volgenden bundel (“Menschen en Boeken”) hoop ik mijn stukken over Victor Hugo te verzamelen; indien ik eens naast dezen Lamartine en de Musset plaatsen kon! In de studie over “l'Année terrible” krijgen we een ontleding van Hugo's dichterschap:Ga naar voetnoot1) “Hij was meester over de twee vormen die het scherpst en het schoonst de geheimen van wereld en leven teruggeven in het woord: hij beheerschte de vergelijking en de tegenstelling....” Maar Hugo verstikte zijn genie in zijn grootheids-waanzin. ‘Het bewustzijn van zijn eigen goddelijkheid trilt in iederen regel. Hij is Frankrijk, Parijs, de wereld, de menschheid. Hiermede gaat het kruipen voor de triomfeerende demagogie gepaard. Want deze man, deze groote historische verschijning, likt de voeten van wie zijn ijdelheid koestert’. Maar veel wordt weer goed gemaakt door ‘dat blonde kopjen, dat kinderkopjen, altijd spelend door de droomen van Victor Hugo’. Bij de ontleding van ‘Quatre-vingt-treize’ komt dezelfde verzoening. Zoo pas klonk de veroordeeling: ‘Van de eerste bladzijde tot de laatste is dit boek een steeds tot onstuimiger vervoering steigerende lofzang der Revolutie ter eer’. En toch: ‘Die blonde kinderkopjens knikken ons toe, en met een traan in de lachende oogen vragen ze aan tijdgenoot en nakomeling een zachter vonnis voor dezen man. Jeanne en Gros-Alain, Georgette | |
[pagina 401]
| |
en René-Jean en zoovele anderen pleiten voor hem met hun zoeten glimlach of hun stamelend woord. En al blijft de rechtvaardigheid het strenger vonnis handhaven, daar rijst toch een bede op in ons hart, dat de hand dezer kleinen tot het kribjen van den menschgeworden God den genius moge terugvoeren, die het verleerde een kind Gods te zijn’Ga naar voetnoot1). Maar Hugo dwaalt steeds verder af. In 1878 zakt hij tot ‘1e Pape’. Toornen kan Schaepman niet; bij zooveel onzin moet de onderstelling rijzen: Victor Hugo zal een zwaren droom hebben gehad, veel zwaarder nog dan dien, welken hij zelf den Paus toedicht. Met oolijke ironie wordt ons de inhoud van ‘1e Pape’ meegedeeldGa naar voetnoot2). In dien droom waar de heele ‘humanité profonde’ mee gemoeid is, voelt de Paus in een opwelling van medelijden met het arme, goedzakkige menschdom, ‘zich genoopt zijn onfeilbaarheid weg te werpen. Dit geschiedt in een alleenspraak, die, in alle oprechtheid, meer onbegrijpelijks bevat dan het mysterie van den door Gods kracht onfeilbaren Petrus.’ En dan, die taal zelve! ‘In de handen van Victor Hugo werd het kristalheldere Fransch een gasachtige massa, en de doorschijnende vloed, die hier als het lied van Villon een dartele beek gelijk door bosch en weide huppelde, die straks in Corneille's verzen als een machtige waterval neerbruischte en donderde, of in Racine's koren als uit Versaille's fonteinen naar boven schoot, die in het meer van Lamartine den blauwen hemel weerkaatste, scheen nu, in nevelen opgegaan, over land en water, langs berg en dal te zweven’. ‘In de drie duizend verzen van “le Pape” vieren al de ondichterlijke gebreken van Victor Hugo hun saturnaliën. De slaven zijn dronken. De bevolkte eenzaamheden en de oneindige afgronden, en de diepzinnige donders en de God “respirable aux hommes”, al deze dingen die men uit de latere periode van Victor Hugo genoegzaam kent, dwarrelen door elkaar.... De dichter zelf is geworden “un formidable vent démuselé”.... Bij 't verschijnen der verdere werken van Hugo deed Schaepman er het zwijgen toe. Toch, bij gelegenheid van zijn pennetwist met Van Deyssel over het tooneel, geeft de Doctor een drietal bladzijden, die | |
[pagina 402]
| |
ons bewijzen, hoe trouw hij ook al de rest had gevolgd, bewonderend, waar te bewonderen viel: ‘Kent gij iets schooners dan “Le Cimetière d'Eylau”, dan “l'Aigle du Casque”, dan “Le Cid”? Toch rijzen drie werelden van schoonheid bij het eenvoudig noemen dier dorre titels. Hebt gij “Les quatre vents de l'Esprit” opengeslagen? Hoort gij niet altijd door dat roerend-fraaie refrein in het lied van den balling? Hebt gij u aan “Le Livre épique” gewaagd en den spookachtigen rit mede gemaakt dier drie standbeelden, om eindelijk bij de guillotine stand te houden en dat weergaloos gesprek te hooren tusschen den Roi-Martyr en zijn voorzaten?’ Maar nog duidelijker bewijst de Doctor dat hij zich over de teleurstellingen bij Hugo thans wreken wil op het zwakker gedeelte van diens arbeid. Teekenend vindt hij het, dat Sainte Beuve nooit een woord heeft verloren over Hugo's tooneelwerk: ‘Het is een der fijnste kattenstreken van dezen cynieken en epicuristischen scepticus, die, bij alle scherpte van vernuft en helderheid van geest, ook somtijds met groote waardigheid wist te zwijgen. ‘Behalve Hernani, heeft geen enkel der stukken van Victor Hugo een blijvenden indruk gemaakt’Ga naar voetnoot1). In diezelfde polemiek, verder gericht tegen Pauwels Foreestier, protesteert E.L.C. uit al zijn kracht tegen het ‘Charlemagne de l'art’, waarmee Thijm Hugo's tachtigsten verjaardag zooeven had begroet. Bij Hugo's dood laat Schaepman zijn pen rusten. Evenmin neemt hij ze op bij 't verschijnen der nagelaten werken. Maar toen de Doctor, bij gelegenheid van de Fransche wereldtentoonstelling in 1889, alweer Parijs doorkuierde, bleef hij staan in den Jardin der Tuileries vóor ‘le Panorama du Siècle’ 1789-1889. ‘Aan het marmeren voetstuk staat éen man; voor Frankrijk de verpersoonlijking van geheel deze eeuw, de eeuw als omvattend in den duur van zijn leven, de eeuw als nabeeldend in de diepten en hoogten van zijn levenslot, de eeuw met haar oceaan van hemelbestormende golven en grondelooze afgronden, in zijn ziel dragend en in zijn lied openbarend, éen man: Victor Hugo. | |
[pagina 403]
| |
‘Bij dezen oproep van de Fransche meesters voel ik de trilling die de ontmoeting met al het waarachtig groote en schoone mij door het hart jaagt.... In dezen dichter zingt de heele 19e eeuw: ‘Naar alle vier hoeken der wereld schetteren Hugo's koperen trompetten de legende van den grooten keizer uit. Wat aan de Bourbons van den ouden stam in deze eeuw herinnert, heeft de gouden veder van het enfant-génie op het lelieblanke perkament neergeschreven. Het koninklijke in de dagen van het burgerkoningschap straalt om het hoofd van den titanischen baanbreker, die in de letteren de omwenteling heeft doen zegepralen, als hij straks ook op de barricaden de vrijheid en den broederzin tot werkelijkheid dwingen wil. Wat de vlammen der Commune ook verteren, hoe in bloed en rook de heugenis aan het tweede keizerrijk ook onderga, “les Châtiments” blijven leven. Frankrijk wordt verslagen, Frankrijk ligt vernederd, Frankrijk valt - hier is de dichter die het weergalooze lijden in een wonder heldendicht te zamen vat: “l'Année terrible”, een heldendicht dat gesmeed is als een zwaard der wrake, een nieuw zwaard dat het oude heldenzwaard, onteerd en weggeworpen “par la main d'un bandit” moet vervangen Zoo tot het einde, als Frankrijk herrijst, als het leven weer klopt in het onsterfelijk hart, dan gaat lijnrecht als de leeuweriksvlucht, maar met den machtigen vleugelslag van den koningsarend, de hooge hymne ten hemel, die uit Frankrijk's zonnen-oogen den vrede over de wereld en de menschheid stralen laat’Ga naar voetnoot1). Herhaaldelijk heeft Schaepman later over Victor Hugo gelezen en geïmproviseerd. Uit de dagbladrelazen blijkt dat hij verder niet veel verkondigde wat hier ter aanvulling zou dienen bijgevoegd. |
|