Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XXXIX.
| |
[pagina 370]
| |
geweest. Maar aan zulk een uitslag van 't Concilie en aan zulk een ‘Centrum’ had hij zich toch niet verwacht.... De liberate en protestantsche burgerij zag sinds lang met leede oogen hoe het Katholicisme in Duitschland sedert 1848 was vooruitgegaan: Pers, universiteit, bourgeoisie, spanden roerend saam tegen ‘die Hydra des Ultramontanismus’ met haar venijnkoppen ‘Quanta Cura’, Syllabus, Concilie, Onfeilbaarheid. Alle voorzichtige katholieken schoolden voorzichtig tot tegenweer saam. Als gevolg op 'tgeen er te Soest was beslist, kwam het einde '70 in 't Abgeordtenenhaus tot de ‘Fraktion des Zentrums,’ ‘für Aufrechterhaltung und organische Fortentwiklung verfassungsmäszigen Rechts im allgemeinen und ins besondere für die Freiheit und Selbstständigkeit der Kirche und ihrer Institutionen.’ Het Centrum begon met 48 leden. Onder hen was nu ook Windthorst, straks de geniale leider. Ook in de pers versterkten de katholieken hun kracht. Den 1n Januari 1871 begon te Berlijn de Germania te verschijnen. In Februari '71 daagde te Versailles een deputatie op van Rijnlandsch-Westfaalsche en Silezische Malthezerridders. Bismarck ontving ze stijf, de keizer voorkomend. Ook naar zijn woord, was er te Rome geweld en onrecht gepleegd. Den 3n Maart hadden de verkiezingen in 't nieuwe Duitschland plaats. Bismarck en de Reichstag moesten nu samen een Grondwet makenGa naar voetnoot1). Maar pas was de Reichstag bijeen, toen ook daar een ‘Fraktion des Zentrums’ zich vormde, den 21n Maart, en wel ten getale van 67 leden. Beide frakties zagen klaar in de nieuw geschapen toestanden, lieten hun betiteling ‘katholisch’ varen, en droegen van stonde af aan een zuiver staatkundig karakter. Dienzelf den 21n Maart sprak de keizer zijn troonrede uit: Het woord over Rome luidde: non-interventie. In 't adres van antwoord op de troonrede laschte Von Bennigsen een zinnetje dat beduiden moest: ‘Wij trekken ons den Paus niet verder aan’. Dat werd door het Centrum bestreden; 't baatte niet; evenmin slaagde 't Centrum er in artikel 15 en 18 der Pruisische Grondwet, die de kerkelijke vrijheid zoo grootmoedig | |
[pagina 371]
| |
waarborgden, in de Grondwet van 't Keizerrijk over te brengen. 't Centrum stemde dan ook tegen 't Adres. ‘Mannen als Ketteler hoopten dat een christelijke geest de geest dezer Rijkswet wezen zou: Hoe dan ook, Pruissen had tot nu toe geen bond op leven en dood met de Revolutie gesloten. Al had het den Revolutionnair buiten de grenzen gevierd en hem de hand gereikt, al had het met zijn hulp gestolen en geroofd, de binnenlandsche politiek voerde geen strijd tegen Gods recht en wet. Veeleer was hare kracht tegen de ontkenning van Gods heerschappij ook op het gebied der staatkunde gericht. Niet liberaal moest de geest heeten, die de Duitsche heirscharen in den reuzenstrijd tegen Frankrijk bezielde; het was een vaderlandsche, een christelijke geest; christenbloed was het dat op de slagvelden vloeide; en had dan ook de schoolmeester recht op een goed deel der overwinningseere, deze schoolmeester was geen liberale fraseur, maar een christen’Ga naar voetnoot1). Bismarck zijnerzijds moest in het Centrum ‘de mobilisatie zien eener partij tegen den Staat.... Toch warm hare beginselen waar en rechtvaardig.... Het karakter van den Bondsstaat zou behouden blijven; iedere Staat van het Duitsche Rijk zou zijn innerlijke zelfstandigheid behouden; iedere poging tot centralisatie zou worden bestreden.... Godsdienst, zedelijkheid en recht zijn de grondvesten van den Staat, luidde het bij de katholieken; daarom zouden de rechten, aan de verschillende godsdienstige vereenigingen toegekend, gewaarborgd en verdedigd worden tegen de aanvallen der wetgevende macht. Met geweldigen toorn heeft de Rijkskanselier deze beginselen aan den hoop der wereld prijsgegeven. Geen enkel woord was hem te ruw tegen deze mannen, en de kanselier van het Duitsche Rijk nam als een Straszenbube het slijk op’Ga naar voetnoot2). Men vond een fijn middeltje tegen het Centrum en zijn beginselen. ‘De verkiezing van enkele leden der fractie werd onderzocht en ongeldig verklaard. Kon men de parlementaire geboorte van de leden der fractie aantasten als oneerlijk en bevlekt, kon men ze verwerpen als ongeldig, dan werd het geloof aan de zedelijke beginselen ijdel, daar het geloof aan de zedelijk- | |
[pagina 372]
| |
heid der personen voor dezen ondubbelzinnigen toets bezweken was’Ga naar voetnoot1). ‘Maar de kiezers bleven ook bij herhaalde keuze pal staan bij hun eerst verkozenen, en de zedelijke indruk van het debat gaf den protestantschen afgevaardigde von Blankenberg terug in het scherpe woord: “Als wij zoo voortgaan, kunnen wij wel met hetzelfde recht zeggen: Zoolang in de katholieke Kerk nog de biecht, zoolang nog het Episcopaat bestaat, zoolang kunnen wij het aan deze gevaarlijke vereeniging niet toestaan, dat bare leden leden zijn van dit Huis”Ga naar voetnoot2) Ook bij den Paus trachtte Bismarck het Centrum verdacht te maken: Den 17n April '71 zond hij Graf Taufkirchen naar de Curie, om zich te beklagen over de kwaadwilligheid der fraktie tegenover het nieuwe Rijk. Taufkirchen antwoordde den 21en, dat hij kardinaal Antonelli had gesproken, en dat deze de houding van het Centrum in den Reichstag afkeurde als “taktlos und unzeitgemäsz”. Maar Bismarck wou meer. Straks ging klagen over in dreigen; en dreigen in plegen. Den 8en Juni werd in 't Kultus-ministerium de Katholische Abteilung, die sedert 1841 bestond, opgeheven. Antonelli bleef kalm. Daardoor voelde Bismarck zich getergd, en het booge woord werd gesproken: Wij moeten ons met alle middelen die ons ten dienste staan verdedigen tegen de katholieke Kerk en de haar beheerschende partij. De handschoen was geworpen.... De eerste daad der wetgeving was het opnemen van de Beiersche “Lex Lutzeana” in het algemeen Strafwetboek van het Duitsche rijk; daardoor werd verboden de bestrijding van het oud-katholicisme op de Roomsche predikstoelen. In dat land van vrijheid en beschaving mag de apostaat spreken, lasteren, verguizen, vloeken, salvo numine Imperatorum - geef den Keizer alles en handel met God zooals gij wilt.... Laat von Ketteler optreden, en zaken zeggen, geen woorden; Stettin en Spandaw zijn ruim genoeg. “Met de Lex Lutzeana, de kroningswet der apostasie, knoopt Pruisen weer aan zijn eersten vader, aan den apostaat Albrecht van Brandenburg vast”.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 373]
| |
Bisschop Ketteler, die ook in den Reichstag zetelde, zag van stonde af aan duidelijk waar het heenging. Hij legde dan ook zijn mandaat neer en schreef in Maart '72 zijn brochure “Die Centrumsfraction auf dem ersten Deutschen Reichstage”. 't Is “de ernst van Tacitus, de mannelijke ernst die niet weeklaagt en toch weent, die geen verbittering verraadt, maar lucht geeft aan den toorn van een rechtvaardige, de ernst die het gewicht der feiten voelt ea voelen doet. De blik van den man die ons hier de eerste bladzijden der nieuwe rijksgeschiedenis ontrolt, is tot de kern der feiten doorgedrongen. Met onverbiddelijke gestrengheid worden de valsche hulsels weggetrokken en de naaktheid en dorheid der nieuwe stichting getoond”. Den 22en Januari 1872 ontving de bureaucraat Dr. Falk zijn benoeming tot kultusminister. Hij was de incarnatie van liberalisme en staatskerkelijkheid, de man die de Duitsche nationaalkerk bouwen zou; ook heette hij al dadelijk allerwegen “Bannerträger im Kampf gegen Rom”. De lucht rook naar vervolging... Sinds Juli 1870 heeft men gejubeld en gekrijscht van onzen naderenden dood. O, daar zou scheuring komen in de Kerk, en de Kerk zou door de Kerk zelve worden verteerd. Ja, het was uit met dat verleden van twintig eeuwen; de geschiedenis had eindelijk haar zwaard ontbloot. De schreeuwers mogen de bende tellen die ze op ons veroverden. Hun slijk is met zoo en zooveel slijk vermeerderd, en wij zijn reiner en krachtiger dan ooit. Men weet het. Uit de catakomben heeft men ons gesleurd naar den praetor, en van den praetor heeft men ons gezweept naar het renpark tusschen de wilde dieren, naar de mijnen onder de aarde. Geslagen, gefolterd, gebrand, geschonden, gedood. Uit de catakomben, uit de mijnen, uit de bedding der zeeën en rivieren zijn wij opgestaan, in eeuwige jeugd en ongebroken kracht, met den zegekreet op de lippen: Gevallen zijn de goden!
En gebleven is onze God!
De Heer die zijn volk nam op adelaarsvleugelen en het wegvoerde uit Egypte, is machtiger dan de bastaard-adelaars, die gestolen kronen dragen en een scepter voeren door de gunst van het gemeen’.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 374]
| |
Nog diezelfde maand Februari begon het: De bureaus van Berlijn tegen de Kerk van Rome. Bisschop Krementz, van Ermeland, had twee leeraars middelbaar onderwijs in zijn bisdom geëxcommuniceerd wijl ze weigerden de leer der Onfeilbaarheid te erkennen. De Minister vond de daad van den bisschop weder-rechtelijk en dwong de katholieke leerlingen tot het bijwonen der lessen. Maar door 't Huis der Abgeordneten werd de Minister genoodzaakt dien dwang op te heffen. Den 11en Maart 1872 verzocht Dr. Falk den bisschop zijn censuur in te trekken. Geen antwoord. Den 21en Mei nieuw verzoek. Evenmin antwoord. Den 25en September werden den bisschop de staatstoelagen onttrokken. Te Keulen gebeurde ongeveer 't zelfde met hetzelfde gevolg. Den 11en Maart eveneens werd de reeks dwangwetten ingeleid door Falck's inspectiewet op het onderwijs: ‘Die Aufsicht über alle öffentlichen und Privat- Unterrichts- und Erziehungsanstalten steht dem Staate zu’. Achter Falck stond natuurlijk Bismarck en wat Schaepman in 's Kanzeliers inzichten leest zegt hij in ‘Nieuwe Veroveringsplannen’.Ga naar voetnoot1) Steeds werd scherper aangepunt. Vooral de volgende gebeurtenis wekte verbittering beiderzijds. Tot gezant van het Duitsche Rijk bij den Paus werd benoemd kardinaal prins Hohenlohe, brooder van den Beierschen Minister-president en van den hertog van Ratibor. Antonelli wees die benoeming af den 2en Mei 1872. Hij kon een kardinaal der H. Roomsche Kerk onmogelijk toelaten zoo gewichtig en zoo kiesch een ambt te aanvaarden. In den Reichstag van 14 Mei 1872 verklaarde Bismarck: ‘Seien Sie auszer Sorge, nach Canossa gehen wir nicht, weder körperlich noch geistig’. Het Duitsche gezantschap bleef voorloopig onbezet, en den 4en December 1874 werd het opgeheven. Inmiddels, den 24en Juni '72, had de Paus gesproken: ‘Wij hebben hier met een vervolging te doen die, van langer hand voorbereid, thans is uitgebroken; de eerste minister zelf heeft zich aan de spits gesteld. Laat ons vast in vertrouwen en eendracht samen staan. Wie weet, aldra komt misschien het steentje los dat den voet van den kolossus verplettert’. Na deze rede ging de Kulturkampf een verbijsterend snellen gang. | |
[pagina 375]
| |
Den 15en Juli 1872 werd het ‘Reichsgesetz betreffend den Orden der Gesellschaft Jesu’ uitgevaardigd. Den 25en Mei 1873 deelden in de verbanning de Redemptoristen, Lazaristen, Priesters van den H. Geest en ‘Dames du Sacré-Coeur’. Bij 't volk zoowel als bij den clerus heerschte hevige ontroering. Onder voorzitterschap van vrijheer Von Loë werd den 8en Juli 1872 het ‘Verein der Deutschen Katholiken’ gesticht, weldra geheeten het ‘Mainzer-Verein’. De regeeringsmaatregelen kwamen straks uit op de omverwerping van het Pruisisch kerkelijk recht in den Staat. Verdrongen mekaar: ‘Gesetz betr. die Vorbildung und Anstellung der Geistlichen; Gesetz betr. die kirchliche Disziplinargewalt und die Errichtung des Königlichen Gerichtshof für kirchliche Angelegenheiten; Gesetz betr. den Austritt aus der Kirche’. In Mei 1873 waren al die wetten klaar. De bisschoppen in een gezamenlijk schrijven aan de geloovigen raadden zoowel als de mannen van 't Centrum tot ‘passiven Widerstand’. Staatstoezicht over de scholen werd genegeerd, en de scholen werden gesloten. Geen enkel katholiek geestelijke bood zich voor 't Kulturexamen aan. Honderden werden vervolgd voor het toedienen der Sacramenten. De aartsbisschop van Keulen en de bisschop van Paderborn werden beboet. ‘Een nieuwe wet is de wet geworden van dezen heerscher, een wet waarin voor God slechts plaats is als Pruisisch onderdaan, waarin de Christus als Koning des Christendoms alleen erkend wordt door de genade van Z.M. Het is werkelijk fraai. Ziehier een wetgeving, waarvan men waarlijk niet zeggen kan: “Otez l'épiderme et vous verrez le barbare”. Neen, alles is Europeesch fijn en wettelijk. Van knoetslagen, van vestingstraf, van verbannen geen spraak. Alleen boete. Boete van duizenden en duizenden thalers, niets meer. Wij zijn sinds Judas zeer vooruitgegaan. Men wordt niet meer betaald voor het verraad van den Godmensch, men moet verraden of men betaalt boete. Naar het voorbeeld der Romeinen en Joden wilde men nog altijd de Kerk van Christus kruisigen. Wij zijn wijzer geworden, verstikken is beter, en maakt minder gedruisch.... De Staat doet niets anders dan zijn recht handhaven, geen vervolging, maar alleen een regeling der verhoudingen, geen bloed, maar geld. Zonder beven heeft de Kerk den strijd aanvaard. De bis- | |
[pagina 376]
| |
schoppen verwerpen die wetten in den naam van het goddelijk en menschelijk recht. Is de Christus God, dan staat het Christendom boven den Staat, zoo heeft de wereld van Constantijn af als waarheid erkend, als levensbeginsel gehuldigd.... En de bisschoppen verwerpen die wetten, zeggende: Men moet God meer gehoorzamen dan den mensch. Zij spreken “non possumus”, en zij werpen zich terug in de sterkte Gods.... Wie is Gode gelijk?’Ga naar voetnoot1) Zoo zal 't steeds voortgaan in de Tijd-artikelen over den Kulturkampf. De botsing tusschen de beide stelsels: den ‘politiestaat’ en den ‘rechtsstaat’, het absolutisme van Hegel door Bismarck verwerkelijkt, de christelijke staatsleer van St. Thomas en van den Syllabus door Schaepman gehandhaafd. Den 6n December 1873 werd van de katholieke bisschoppen de eed aan den koning gevorderd: onvoorwaardelijke erkenning van de staatsmacht, zonder vermelding van eenig uitstaan met den Paus. Over de weigering van al de bisschoppen kon de Regeering zich enkel troosten met Reinkens. Een uitgelezen slachtoffer der Meiwetten was graaf Ledochowski, aartsbisschop van Posen. Gedurende twee jaar werd hij gevangen gehouden. Andere bisschoppen ook werden vastgezet: Dr. Eberhard, bisschop van Trier, Dr. Melchers, aartsbisschop van Keulen, Mgr. Janiszowski, wijbisschop van Posen, Mgr. Cybichowski, wijbisschop van Gnesen. Niet enkel Bismarck, maar ook de keizer zelf moest het bij Schaepman ontgelden. Tegenover het ‘Gulielmus I, Imperator, triumphator’, griffelt de Doctor in het marmeren blad: ‘Inimicus Dei, persecutor Ecclesiae’Ga naar voetnoot2). 't Kon moeilijk anders, of Schaepman moest in zijn verontwaardiging, te midden dier uitspattingen van 't brutale geweld, gepleegd onder de officieele hoede van Willem I, den trouw geloovigen christen-keizer mede verantwoordelijk stellen. Een enkele maal zelfs wordt het vanwege den Tijd-redacteur tegenover den persoonlijk den Roomschen niet zoo kwalijk gezinden vorst een verguizing van bedenkelijken aard. In Schaepman's ‘Pruissische Lyriek’ heet het naar aanleiding van 's keizers bezoek aan koning Victor Emmanuel: ‘Het kan niet anders of deze beide mannen, Wilhelm I en | |
[pagina 377]
| |
Victor Emmanuel I, beiden de glorievolle stichters van waarachtige nationale eenheden, beiden de bevredigers van sinds eeuwen onvoldane volksstrevingen, hadden elkander veel te zeggen. Welk een voldoening moet het voor beiden geweest zijn, in elkanders hoofd en in elkanders hart dezelfde grootsche gedachten, dezelfde heilige lusten te ontdekken’Ga naar voetnoot1). Intusschen won het katholiek leven der bevolking steeds meer aan ernst en diepte. Dat had zijn onmiskenbaar uitwerksel ook in de politiek. In 1874 steeg het Centrum tot 91 leden. Einde '73 telde de Centrum-pers 120 dagbladen in Pruisen. Bismarck zag heel duidelijk, dat met een zoo broos ding als 't oud-Katholicisme geen protestantsch-nationale, heel Duitschland omvattende Kerk viel te stichten. Zijn gunsten gingen dan ook overstelpend naar de liberalen. En weerkeerig ‘de nationaal-liberale partij is de gewilligste, gehoorzaamste, meest slaafsche en meest kruipende dienaresse van den ijzeren prins.... Met die van den Fortschritt is deze partij in Landtag en Reichstag de benedenzoom van Bismarck's kurassiersmantel; zij volgt hem door slijk en stof’Ga naar voetnoot2). Maar door alles heen ziet Schaepman von Bismarck's grootheid groeien, een satanische grootheid. ‘De meester van Europa staat op dit oogenblik in volle licht.... De levensstrijd, die om hem woedt, is het meesterstuk zijner staatkunde. Zoo heeft hij het gewild, opdat hij zou kunnen heerschen. Deze man is geen gewone eerzuchtige. Daar gloeide in zijn hoofd de scheppingskracht, alleen eigen aan de machtigste geesten; hij wilde een tijdvak vormen waarvan hij alleen de uitdrukking zou wezen en de geest, een geschiedenis scheppen die slechts zou leven door zijn leven, en die eenmaal geen anderen naam zou dragen dan zijn naam. ... Nu is al de felheid van zijn haat openbaar. Nu heeft hij eindelijk de kans gevonden om haar te vervolgen, die hem steeds weerstond, die hem niet wil haten, maar durft trotseeren. Tot dienaren van zijn haat maakte hij alle machten der wereld.... De organen van den machtigen drijver tegen de Kerk van God overstelpen Europa met valsche oorkonden en valsche | |
[pagina 378]
| |
berichten, met schaamtelooze eischen en dreigende waarschuwingen.... Zijn “Reptilien” heerschen. “Ik ben de meest en felst gehate man ter wereld”, heeft hij gezegd. Toen meende hij, in zijn trots, dat de zonen der Katholieke Kerk hem haatten. Daarin ging zijn trots te ver.... Zij hebben medelijden met den prins von Bismarck, die zoo groot is, en toch sterven moet, sterven voor eeuwig, indien hij niet met gebogen hoofd terugkeert tot de Kerk. Dat weten zij, en zij weten dat ook hij het weet. “Neen, gij Caesar onzer stervende eeuw en onzer verrottende beschaving, ook gij moogt niet grootgaan op het bewustzijn dat de Kerk u haat.... Niet de martelaren, die uw krijgsknechten daar binnen voeren in het Coliseum, haten u. Zij zijn machtiger dan gij, zij kunnen voor u bidden. Maar weet gij wie u haten? de roofdieren die gij mest met der martelaren bloed; de zwaardvechters die gij beloont, de beulen die gij overlaadt met eere.... Caesar, bedenk het. Uw Sertorius is gereed, niet door de barbaren zal uw rijk vergaan, maar door de slaven”Ga naar voetnoot1). Men acht het onverklaarbaar dat deze man, zoo scherpzinnig en zoo vèrziende, niet geaarzeld heeft in zijn strijd tegen de Kerk. Wist hij dan niet dat de Kerk nog nimmer bezweek? De Rijkskanselier is geen liberaal hoogleeraar, die in zijn hoog-zalige denkersweelde waant dat zijn boek het Krupp-kanon zal zijn, waarvoor de muren der Kerk bezwijken. Neen, hij weet zeer goed dat de Kerk nooit bezwijken zal. Daarom heeft hij juist de Kerk aan de Revolutie ten prooi gewezen, omdat de Revolutie dus eindeloos bezig kan blijven, en nooit zijn rijk deren zal. Hij weet zeer goed dat Falk en von Lutz en Lasser en Friedberg en Reinkens nimmer iets zullen vermogen tegen dezen wonderbaren bouw, uit levende steenen opgetrokken en door den éenen, levenden geest Gods saamgehouden. En omdat hij dit weet en daarbij zonneklaar ziet dat zijn rijk vol is van verdelgende elementen, heeft hij al deze elementen gekeerd tegen de Kerk. De belijdenis van Christus is geworden tot een “casus belli”.... Deze man is een staand gevaar voor den vrede van Europa. Een gevaar, vreeselijker dan het losgebroken socialisme. Dit heeft utopieën, barricaden en benden; deze heeft wetten, vestingen en bataljons’Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 379]
| |
In 1874 was een nieuwe reeks wetten gereed om de ‘Maigesetze’ nog te verscherpen: De wet ter beperking van het kerkelijk huwelijk, het ‘Gesetz über die Verwaltung erledigter Katholischer Bistümer’, het ‘Gesetz wegen Deklaration und Ergänzung des Gesetzes über die Vorbildung und Anstellung der Geistlichen’. Dit waren Pruisische wetten. Maar ook de Reichstag werd weer in beweging gezet. Nu kwam het tot den meest tyrannieken maatregel van den heelen Kulturkampf: het ‘Reichsacht-’ of ‘Priesterausweisungsgesetz’, waarbij men den priesters, door 't gerecht uit hun ambt ontzet, bepaalde gewesten aanwees tot verder verblijf. Meest al de bisschoppen werden ‘afgezet’; degenen die niet gevangen genomen werden, vertrokken naar den vreemde. In de plaats van gevangenen, afgezetten en afwezigen, traden staatsambtenaren op, zoogenaamde ‘Vermögensbischöfe’. Toen schreven de Pruisische bisschoppen dien heerlijken zendbrief, in een Tijd-artikel door Schaepman's lyrisch proza bezongen: ‘Het is de levende taal van het leven. Daarom heeft men hier niet te doen met een menschelijk meesterstuk.... Dit woord is altijd het eigendom geweest van Christus' belijders. Steeds hebben zij het gekend, van de Apostelen af, de ongeletterde mannen die spraken als koningen, tot deze opvolgers der Apostelen roe, wier woord den storm beheerscht en tot zwijgen dwingt, want God wil dat dit woord worde gehoord en verstaan’Ga naar voetnoot1). Tijdens de ziekte van von Bismarck, die heil zocht in de baden, wijdt hem Schaepman een Tijd-artikel: ‘Een zieke’Ga naar voetnoot2), uitkomend op de bewering, dat het Rijk zieker is dan de Rijkskanselier. Heel Europa trouwens is er ellendig aan toe. Dat wordt beschreven in ‘De Redding en de Redders’Ga naar voetnoot3). ‘Ziedaar. Pruisen heeft een wet op de opleiding der geestelijken, een wet op de benoeming der geestelijken, een wet op de afzetting der geestelijken. Welnu? de geestelijken worden niet opgevoed volgens de wet en zij zijn toch priesters. De geestelijken worden niet benoemd volgens de wet, maar zij zijn toch benoemd en blijven het. Maar eindelijk dan de afzetting. De aarts- | |
[pagina 380]
| |
bisschop is afgezet; de Regeering erkent den aartsbisschop niet meer. Maar het is God, die de bisschoppen maakt. Maar het volk blijft zijn aartsbisschop trouw in lijden en sterven. Het ontvangt alleen zijn priesters. Nu zijn naam op de kanselarijen geschrapt is, staat zijn waardigheid des te dieper in de harten van het volk gegrift. En men kan nu krachtens de wet aan de kapittels het bevel doen toekomen, een nieuwen bestierder van het bisdom, ja een nieuwen bisschop te kiezen. Och, laat alles denzelfden weg gaan. De bisschoppen hebben geweigerd te buigen en de kapittels buigen evenmin. Het is steeds dezelfde gang. Op zedelijk gebied gaat men van het misdadige tot het geweldige, van het geweldige tot het verachtelijke, van het verachtelijke tot het bespottelijke, van het bespottelijke tot het walgelijke. Uiterlijk gaat men van de boete tot den openbaren verkoop, van den verkoop tot de gevangenis, van de gevangenis tot de afzetting, van de afzetting tot de interneering, van de interneering tot de ballingschap, van de ballingschap tot den dood. Verder kan men niet, en men heeft niets gewonnen. Niets. Het is onmogelijk de oude Caesars te evenaren, onmogelijk China en Japan te overtreffen. Beiden zijn machteloos tegenover de Kerk. Het is zeer mogelijk in zedelijke verstomping en geraffineerde barbaarschheid aan China en Japan gelijk te worden, maar men zal ze ook gelijk worden door het gedwongen bewijs der onverwinnelijkheid van het Christendom. Maar in Pruissen is men nog slechts tot de verbanning gekomen. De geheele vervolging is een deurwaarders werk. Deurwaarderij van het begin tot het eind. Invordering van boeten, veiling van boedels, beteekenis van vonnissen, altijd deurwaarderij. Het schild van den Rijksadelaar is in waarheid een deurwaarderspenning en de Rijkskanselier is de aartsdeurwaarder’Ga naar voetnoot1). ... ‘In Laurahütte is een gesperrter kapelaan. Een ijverig politieagent vermoedt dat hij toch katechismus geeft in de kerk. De deur is gesloten. Hij kan niets zien. Fluks wipt de man naar de ramen en gluurt naar binnen. Daar, ja, daar is de gesperrte kapelaan. Das Reich ist in Gefahr. De politieman verstopt zich | |
[pagina 381]
| |
en als de kleinen de kerk verlaten, vraagt hij hun naar hun naam, en “wie heeft je van morgen geleerd, liefje?” - De man moest immers getuigen hebben, en hij was slimmer dan de Joodsche raad en de hoogepriesters. Deze ouden dachten er niet aan, om de kleinen, door Jesus gezegend, op te roepen als getuigen tegen Hem. Wij zijn vooruitgegaan in Pruissen. De ouders van Laurahütte bewonderden den politieagent niet. Zij verzetten er zich tegen dat men hunne kinderen zoo aanhield en zoo ondervroeg. En toch was alles zoo reichstreu wat de politieman deed. De ouders maakten oproer; dat spreekt vanzelf. De pastoor en de kapelaan stookten 't vuurtje, - dat spreekt vanzelf. De ultramontanen waren weder reichsfeindlich geweest. Kan het anders? Zoo vervolgt men in het klein. En het ras dat aldus handelt, spreekt nog van het zwarte ongedierte, en gaat groot op zijn goede manieren’Ga naar voetnoot1). ...“Zoo is het dan liberaal in Pruisen, te willen wat de Rijkskanselier wil, te denken wat de Rijkskanselier denkt, te gelooven wat de Rijkskanselier voorschrijft. Men is daar verheven boven het geloof aan den onfeilbaren Paus, men heeft den onfeilbaren kanselier’Ga naar voetnoot2). ’Deze beulsjongetjes toonen aan de menschen hoe aardig het is, als zulk een ultramontaan wordt opgepakt. Zij maken den haat tot een levensbestanddeel van geheel een volk, en dooden daarin den laatsten menschelijken trek, den eerbied voor het lijden. Allen weten dat de ultramontanen niets anders zijn dan een hoop lomp, ongeleerd, ongeletterd volk. De katholieken hebben geen Bildung en alle Gebildeten onder hen zijn oud-katholiek. Telken dage, telker ure bijna, komt deze opmerking terug. Volslagen gemis aan Bildung is de eigenaardige trek van den ultramontaan. Bildung: dat is geen beschaving, geen wetenschap, geen geleerdheid; dat is geen fraaie vorm, geen sierlijkheid van beweging, geen geestige scherts; dat is geen opvoeding, geen natuur; Bildung, dat is de aanbidding van den Rijkskanselier. Men mag grof zijn en onbeschoft, men mag dwaasheden zeggen en onbetamelijkheden, maar zegt men ze tegen Rome en kruipt men voor den Rijkskanselier, dan heeft men Bildung. Maar men heete Reichensperger of Jörg, men hebbe | |
[pagina 382]
| |
eene eereplaats gewonnen onder de mannen der wetenschap of de mannen der kunst, men zij ultramontaan - en men heeft geen Bildung meer’Ga naar voetnoot1). Nog een lesje voor Bismarck in zijn kerkvervolging haalt Schaepman uit den ouden Aesopus in zijn artikel ‘De Jacht op het Hert’Ga naar voetnoot2), en even eenige dagen later heeft hij het in ‘Een Toonbeeld’Ga naar voetnoot3), over Bismarck den Farizeeër. Den 26n Mei 1874 stierf de groote politieke leider, Herman von Mallinckrodt. Nu trad steeds meer Windthorst naar 't voorplan. Hij, die in de staatkunde Bismarck's evenknie zou blijken en zijn meerdere in levenskennis en behendigheid. Kuhlman's aanslag op Bismarck werd op een allerdolste wijze - in beiderlei zin - tegen de Roomschen uitgespeeld. En sedert dien 13n Juli 1874 verzwaarde de vervolging nog. Toch kon reeds op 't einde van datzelfde jaar Schaepman zijn ‘Fiasco’ schrijven. ‘Het is onloochenbaar, de groote speler heeft fiasco gemaakt...’Ga naar voetnoot4). Niemand wist het eigenlijk beter dan Bismarck zelf. Daarover zijn thans alle Duitsche geschiedschrijvers en alle Bismarck-biografen het eens. Maar voor de meesten ligt de oorzaak der mislukking niet zoozeer bij Bismarck als bij Falck. Bij Bismarck immers worden geen flaters aanvaard. Den 5n Februari 1875 sprak de Paus, en verklaarde al de Duitsche Kulturkampfwetten nietig, daar zij rechtstreeks ingaan tegen de goddelijke zending der Kerk. Op zijn eigen lyrische wijze ontleedt Schaepman de Encycliek in zijn Tijd-artikel ‘De Paus en den Caesar’ Ga naar voetnoot5), en neven 's Pausen uitspraak legt hij 't antwoord van de Pruisische regeering in dato 5 Maart. ‘Gij hebt een wanhopigen strijd begonnen, gij, almachtige Staat, gij veelhoofdige Caesar, gij geharnaste God.... Denk aan Herodes en het Kind.... Daar zijn bijna drie en een halve eeuw voorbijgegaan, sinds uw Apostel, uw Luther, het opnam voor de wereldlijke macht tegen de geestelijke. Hoe trotsch en hoe verheffend klonk | |
[pagina 383]
| |
het: “Nun helfe uns Gott und gebe uns der Posaune eine womit die Mauern Jericho's umgeworfen wurden, auf dasz wir diese strohenen und papiernen Mauern auch umblasen....” De muren van Rome, die muren van papier en stroo vallen niet.... De Kerk bleef boven den Staat, het gezag boven den Bijbel alleen, de Paus boven het Concilie.... Iedere stoot in uw bazuin is een vermindering van uw kracht’. ‘Verzamel vrij al uw haat en al uw woede, zet vrij al uw longen uit en uw borst, drijf een storm van hartstocht door uw koper - het baat u niets. Ook in het klateren uwer tonen hooren wij het woord der onvergankelijkheid: “Non praevalebunt”. De Duitsche katholieke bladen namen 's Pausen schrijven over; ze werden in koor beboet. Nu volgde, in blinde woede, de derde reeks wetten: het “Sperrgesetz” of “Brotkorbgesetz” van 22 April 1875Ga naar voetnoot1); het “Ordensgesetz” van 31 Mei '75, waarbij alle Orden en Kongregatiën binnen de zes maanden uit Pruisisch grondgebied moesten heen zijn, en waarbij hun goederen in Staats-Verwahrung und Verwaltung werden gelegd. Enkel werden uitgezonderd de Orden die “sich ausschlieszlich der Krankenpflege widmen”; het “Gesetz über die Vermögensverwaltung in den Katholischen Kirchengemeinden”, waarbij de kerkgoederen werden gesekulariseerd den 20n Juni 1875. Het katholieke volk en de katholieke geestelijkheid bleef zoo standvastig als ooit. “De opmerking werd weleens gemaakt, dat de strijd onzer dagen, zooveel als die zich in de Kerkvervolging in Pruissen vertoont, wat te dichterlijk wordt opgevat.... Zooveel heldenmoed in 't belijden, zooveel volharding in 't bestrijden, zooveel kalmte onder de verdrukking, zooveel fierheid bij de vernedering, zooveel bovenmenschelijke kracht bij lichaams- en zielelijden als door onze broeders in Pruissen werd vertoond, móest ons verheffen boven het alledaagsche. Men dacht aan een soort van idealen haat, die tegenover zooveel ideale liefde moest staan. Wij hadden beter moeten weten. Ideale haat is grof materialisme. De haat van Judas is gelijk aan dertig zilverlingen, die der | |
[pagina 384]
| |
Farizeeërs aan de menigte welke hun offerblok voorbijloopt en den Nazarener volgt. Pilatus haat de ongenade des keizers en de soldaten des Kruisbergs denken in hun haat aan de kleederen en den dobbelsteen. Zoo is het steeds geweest. Iedere ideale ondeugd is der slang gelijk. Zij gaat op haar buik en eet stof alle dagen haars levens”Ga naar voetnoot1). De veroordeelingen en de boeten hoopten zich op. Kardinaal-aartsbisschop Ledochowski moest 98,400 M. betalen; de bisschop van Hildesheim 87,600 M.; de bisschop van Kulm 20,000 M. De schoolstrijd in den Kulturkampf bereikte zijn hoogtepunt door het rescript van Falk, in dato 18 Februari 1876, waarbij niet enkel Staatstoezicht over het godsdienstonderwijs werd bevestigd, maar waarbij de godsdienst enkel mocht worden aangeleerd door degenen, die van Staatswege daartoe werden aangesteld. De jaren 1876, '77, '78 waren kalmer. In '76 werden enkel een paar Kulturwetten verscherpt, in '77 werden geen nieuwe knevelarijen bedacht, hetgeen niet beduidt dat de vroegere ongebruikt bleven liggen. De Kulturkampf gaat rustig, zegt men. Maar wat wil men toch. Verlangde men dat de katholieken straten en pleinen zouden vullen met weebeklag? Godlof, zij zijn te fier om medelijden te bedelen.... Niet aan de toeschouwers richten zij hun klachten. Zij klagen hun lijden aan God. En de Vader hoort dat gebed. Hij hoort het en Hij zal hen oordeelen’Ga naar voetnoot2). Zoo ging het voort tot in 1878, tot na den dood van Paus Pius. |
|