Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XXXVIII.
| |||||||
[pagina 364]
| |||||||
Reinkens was eenmaal fabriekwerker in Aken. In 1857, 36 jaar oud, werd hij professor in de Kerkgeschiedenis te Breslau. In '60 begon hij te schrijven; in onrustbarend liberalen trant. Tien jaar nadien, onder 't Vatikaansch Concilie, verscheen zijn ‘Papst and Papsttum nach der Zeichnung des hl. Bernard’. Om wille van dit boek liep Reinkens vanwege zijn bisschop een suspendeering op; in 1872 kwam het tot excommunicatie. En thans: ‘Over zijn hoofd klonk het gebed der Kerk, dat de apostelen en leeraren, de martelaren en belijders, de maagden en boetvaardigen, dat alle heiligen der Kerk opriep, om dezen uitverkorene te zijn tot voorsprekers, om hem bij te staan in zijn werk. Tot God ging de bede: Overvloedig zij in hem de standvastigheid des geloof s, de zuiverheid der liefde, de oprechtheid des vredes. Onvermoeid moge hij zijn in zorg, brandend van geest; hij hate de trotschheid en hebbe waarheid en nederigheid lief; hij geve ze nimmer op, verwonnen door vreeze of lof. ... En als het “Te Beum” deter 'Kerk klonk bet: Glorie zij den keizer, den keizer-God zij lof! Waarlijk, verachtelijker dan de vervolger is de apostaat’. En in zijn verachting zou Schaepman wellicht nooit meet tot Reinkens teruggekeerd zijn. Maar drie jaar na zijn wijding verscheen de bisschop met een zelf verdediging: ‘Revolution und Kirche. Beantwortung einer Tagesfrage mit Rücksicht auf die gegenwärtige Tendenz and Praxis der römischen Curie’. Twaalf jaar te voren had Newman zich in een ‘Apologia pro vita sua’ tegen. Achilli en Kingsley verdedigd, en in zijn eigen onsterflijke schittering zijn belagers tot assche verbrand. waarom zou ook Reinkens zoo iets niet pogen? Vandaar Schaepman's vondst voor den titel van zijn stukGa naar voetnoot1). Een strijdschrift is dit eigenlijk niet; wil het ook niet zijn. 't Is hier niet de Macchabaeer, uitgerust met de wapenen waaronder Friedrich viel. Hier klettert het niet, hier klinkt enkel een kaakslag. 't Vangt anders nogal speelsch aan, met een snort psychologie van het Oud-Katbolicisme: Blinde woede tegen Rome, blinde liefde voor elken anderen godsdienst: ‘In de Kerk der Czaren roemt zij de verwerping van den Paus, in het Anglikanisme de ver- | |||||||
[pagina 365]
| |||||||
binding met den Staat, in het Lutheranisme de terzijdestelling van al de heiligen, die den Christus onzichtbaar maken, in het Calvinisme de eerherstelling der menschelijke persoonlijkheid tegenover de Kerk, in het Piëtisme de verborgen vroomheid des harten, en in den Islam de prediking van Gods eenheid, en, met de handhaving van der mannen recht op de vrouw, het juiste begrip der Paradijswet: Groeit en vermenigvuldigt u!’Ga naar voetnoot1) Eén man uit den rampzaligen groep wordt bejegend met hoogachtende huivering om wille van de vereering, hem toegedragen voorheen: ‘Niet allen hebben mèt haar (de sekte) de laagheid en de lompheid gemeen, daar zijn er enkelen van te nobelen oorsprong om zelfs in hun val op lakeien te kunnen gelijken. In het midden deter bent staat een man, ijverzuchtig door allen bewaakt, grimmig door allen bespied, opdat hij zich niet zou kunnen verwijderen; een tragische gestalte, gebogen onder den last der oude eere en der nieuwe schuld’.... Dit en een kort woord in de Tijd van 22 April '74 was het eenige wat Schaepman over Döllinger uit zijn pen liet. ‘Revolution and Kirche’ geeft Reinkens' oplossing van het eeuwige vraagstuk: Kerk en Staat. In de Kerk van 't Vatikaan is de Revolutiegeest openbaar geworden. Top, 't was als pleitte Groen ditmaal in 't Duitsch. De Kerk wil den Staat dwingen tot de rol van haar wapenknecht. Maar de Staat, die zijn rechten kent, weigert. Nu treden al de bisschoppen op tegen den Staat in gemeenschappelijke Revolutie. De Staat kent zijn rechten: die staan immers geboekt in het Nieuwe Testament. Bij St. Paulus vooreerst: ‘Er is geene macht dan van God, en de bestaande is door God verordend’. Naar Gods bevel ligt het wezen van den Staat in het handhaven van het recht, loonende het goed, straffende het kwaad. Dat is ook de leer van St. Petrus. Want ook deze predikt eerbied en gehoorzaamheid aan den Staat. Maar wat wil Reinkens verder gewagen van der apostelen getuigenis: dat van Christus zelf is duidelijk. Ook Hij heeft de leer der onderwerping aan Gods staatsmacht verkondigd, ook Hij heeft de goddelijke macht der koningen erkend; meer nog: Christus heeft de wereldlijke heerschappij aan zijn Apostelen uitdrukkelijk ontzegd. | |||||||
[pagina 366]
| |||||||
En de eerste eeuwen der Kerk hebben die leer zuiver gehouden; zelfs Gregorius de Groote huldigde 't beginsel van volslagen gehoorzaamheid en onderwerping. Maar door de uitbreiding van 's Pausen wereldlijke macht werd het heel anders. De leer der pauselijke oppermacht werd onbeschaamd geboekt door Bonifacius VIII, in zijn bulle ‘Unam Sanctam’, en het werk der heele aarde omspannende geestelijke en wereldlijke autocratie, kwam eindelijk tot voltooiing door 't Concilie van 't Vatikaan, waarvan de afkondigingen uitloopen op het volgende:
Men begrijpt zoo van verre wat er kookte in Schaepman bij zulk een taal. Juist datzelfde jaar, maar toen geen verradersgezicht vóor zijn oogen zweefde, had hij breedvoerig-wetenschappelij het vraagstuk: ‘Kerk en Staat’ behandeld.Ga naar voetnoot1) Hier komt het, als de toorn even bedaart, enkel tot het stellen van een paar ‘ultramontaansche vragen’, in den aard der volgende: ‘Waaruit blijkt, dat de Apostel de idee van den Staat heeft willen aangeven en Staatsrecht prediken? Waar het geldt de zedelijkheid, komen Kerk en Staat, naar Reinkens' inzicht, toch op éen gebied te staan: “Wie heeft dan van beide de hoogste zending te vervullen?” Toch komen er onder deze zelf een paar betoogende bladzijden voor; maar dan geldt het niet zoozeer Reinkens persoonlijk, als wel alle leeraars der Staatsmacht. Niemand ter wereld heeft ooit ontkend dat de prinsen der Apostelen de gehoorzaamheid en de onderwerping aan het gezach hebben gepredikt, en dat zij bij die prediking hebben gewezen op den goddelijken oorsprong van het gezach. Niemand heeft dit ontkend; integendeel, de Kerk verkondigt het luide. Maar dit is niet de vraag. Het is de vraag of er nog een ander | |||||||
[pagina 367]
| |||||||
gezach dan het Staatsgezach van God afkomstig moet heeten, of geen andere maatschappelijke orde dan die van den Staat door God is ingesteld. Hier kan de grootmeester der liefde- en waarheids-gemeenschap kiezen tusschen de loochening van Christus of de katholieke leer over de katholieke Kerk. Hier helpt geen spelen met woorden, geen draaien met onmiddelbaren oorsprong en nieuw testamentelijke zegswijzen, hier baat geen beroep op de bekende logenachtigheid der Pauses van Rome. Zeker, de menschgeworden Zoon heeft aan Zijn Kerk niets anders gegeven dan de eeuwige grondvormen. Hij heeft de ontwikkeling van het toevallige onder den bijstand van Zijn Geest overgelaten aan de menschelijke geschiedenis; maar die eeuwige grondvormen zijn juist de grondslag en de poorten, zijn juist het gezach en de eenheid. Wat “deze man der wetenschap” echter vergat, is de verheven les door de Apostelen aan de Caesars verkondigd: Alle overheid is dienares van God.... Allen hebben God te dienen, allen, koningen en slaves, wijzen en onwetenden, rijken en bedelaars; alles is aan God onderworpen, het gezach van den Staat en de Staat zelf. Alle ziel zij aan Gode onderdanig, is de hoogste en de eerste wet, en als de eerste en de hoogste onder de dienares Gods staat de Kerk. Zij leert God te dienen naar den wil van God, God te kennen naar Zijn openbaring. Zij is de wegbereidster en tevens de geleidster tot het Godsrijk, dat in hare gemeenschap ons reeds is gegeven en gewaarborgd voor alle eeuwigheid. Waar de Kerk den Staat oproept om hare wet te doen vervullen, daar geeft zij den Staat veel van het hooge, verheven werk haar toebedeeld; waar zij de vrijheid dwingt, daar dwingt zij het booze dat 's menschen wil behaagt of overheerscht, zich te verwijderen en los te laten, opdat de geest van Christus zijn intrek kunne nemen, waar straks de slavernij den staf had gevoerd’Ga naar voetnoot1). Maar met dat alles bleef een proefje van Schaepman's toorn tegen zijn Judas achterwege. Wilt ge, hier is het slot: ‘Als onze Heer en Zaligmaker na de bloedige geeseling weer voor Pilatus wordt gevoerd en op de vraag des rechters: ‘Van waar zijt gij’, blijft zwijgen, dan voegt de Romein hem toe: ‘Weet gij niet dat ik macht heb U te kruisigen en macht heb U los te laten?’ - En de Verlosser, die reeds vóor de | |||||||
[pagina 368]
| |||||||
geeseling Zijn goddelijk koningschap had verkondigd, herneemt: ‘Gij zoudt geen macht over Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware. Daarom heeft hij die Mij aan u heeft overgeleverd, grootere zonde’. Hier klinkt nog eens de belijdenis der Godheid, die ook het booze most toelaten, opdat het zich zou kunnen voltrekken, die het booze niet alleen straffend, maar ook leidend beheerscht. Al de macht van dezen Romein is onderworpen aan God. ‘En Dr. Jos. Reinkens, Katholischer Bischof, leeraart: “In dem Zweigespräche mit Pilatus lehrt Jesus auch im einfachsten Ausdruck den Ursprung der obrigkeitlichen Gewalt von Gott. Als nämlich der Römische Statthalter ihn fragte: “Weisst Du nicht dass ich Gewalt habe Dich zu kreusigen, und Gewalt Dich freizugeben”, antwortet er: “Du würdest keine Gewalt über mich haben, wenn sie Dir nicht gegeben wäre von oben her.” Pilatus richtet im Namen des römischen Kaisers, Jesus erkennt dessen Gewalt als zu Recht bestehend an und leitet ihren Ursprung von oben her d.h. als obrigkeitlichen Gewalt überhaupt von Gott’. ‘Hier behoeft niets te worden bijgevoegd. Maar het teekent toch dat de beschuldiging van den verrader werd weggelaten. Het is de eenige trek van schaamte in dit schaamteloos verweerschrift van Judas Iscarioth’Ga naar voetnoot1). Wie thans meenen mocht dat Schaepman te veel tijd en aandacht gunde aan een sects die doodgeboren was, bedenke, dat menigeen er in de jaren '70 anders over dacht. Sinds 1872 had Baden en sinds '73 had Pruisen een wet gemaakt, waarbij den Oud-Katholieken het medegebruik der katholieke kerken werd verleend en het medegenot in 't kerkelijk vermogen. Allerwegen werd door de Protestanten het Oud-Katholicisme als een Benjamintje bejegend. Te Bern werd in '74 een oud-katholieke faculteit gesticht. In Frankrijk schonk expater Hyacinthe Loyson aan de nieuwe leer al zijn welbehagen; straks zou ex-canonicus graaf Campello, Italië beroeren. Intusschen werd steeds met ijver gewerkt aan een ontwerp van vereeniging tusschen Oud-Katholieke, Protestantsche, Anglikaansche en Russische Kerken. Döllinger zeif was voorzitter in deze ‘Unions-Konferenzen’. | |||||||
[pagina 369]
| |||||||
Een ‘Katholische Katechismus’ en een ‘Katholische Rituale’ onderwees het volk. Het Latijn werd uit de ceremoniës verdreven, en de goddelijke diensten geschiedden in 't Duitsch. En hoeveel andere gerieflijkheden gunde dit ‘katholieke’ leven aan priesters en leeken! Reeds de eerste Synode, in 1874, hief de verplichting van biechten en vasten op. En straks, in '78, mochten de priesters trouwen. Genoeg om duidelijk te makes dat niets werd verwaarloosd om 't klein getal afvalligen uit te breiden. Zelfs veel jaren later, in 1889, toen de strijd al lang vergeten was, zou Schaepman met zijn eigen Hollandsche oogen zien, hoe 't Utrechtsche Jansenisme zich officieel aansloot bij de Duitsche en Zwitsersche Oud-Katholieken. |
|