Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XXVII.
| |
[pagina 213]
| |
éen zomer, helaas, mocht Mr. Lipman dwepen met het gezelschap van zijn jongen, genialen vriend. Den 7en Juli 1871 kwam een plotse dood hem aan Schaepman en aan heel Nederland ontrooven. Deze man droeg inderdaad een brok Nederlandschen roem. Als rechtsgeleerde was hij een der grooten van zijn tijd, en als welsprekend pleiter ook. Al de bijzonderheden van zijn overvolle leven vernemen we uit Schaepman's breedvoerig Wachter-artikel, hem na zijn dood gewijd. Lipman was in Engeland geborenGa naar voetnoot1) en in Duitschland opgevoed. Een bemiddeld oom, te Amsterdam, trok zich den armen jongen aan, en liet hem studeeren te Leiden. In 1822 was Lipman advocaat. Hij werkte als weinigen. En de Israëliet werd een sommiteit in Burgerlijk-, in Straf- en in Staatsrecht. ‘Hij had het leven, den tijd leeren kennen als een ontzaglijk middel waarmee veel te doen viel door hem, die het te gebruiken wist. En wie was er die beter dan hij den tijd wist te gebruiken? Niet van elken dag, neen, van ieder uur vroeg hij schatting; arbeid was hem het leven in den edelsten zin des woords. Tot zijn vergevorderde jaren bleef die eigenaardige spaarzaamheid met zijn tijd hem eigen, een spaarzaamheid die gierigheid werd, waar het gold voor zichzelven een genoegen te nemen, die mildheid werd, waar door anderen een dienst werd gevraagd’Ga naar voetnoot2). Met volhardend geduld zocht deze Jood in alles de waarheid, en hij vond ze op den duur in haar hoogsten vorm. Den 3en Mei 1852 werd Mr. Samuel Lipman gedoopt. Sedertdien heeft door het leven van dezen statigen rechtsgeleerde zoo schoon als door het leven van den gloeienden Vondel gestroomd ‘dezelfde reine, hooge poëzie, de poëzie van geloof, hoop en liefde, de poëzie van aalmoes en aflaat, van de verrijzenis des vleesches en de gemeenschap der heiligen, de poëzie der Onbevlekte Moeder en van het heilig Sacrament des Altaars, een poëzie, die meer dan leven is..., die de Divina Comedia legt op de lippen van Dante en het Ave Maria op de stamelende tong van het kind’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 214]
| |
De vrije tijd, dien ook deze zoo druk bezette man wist te vinden, was gewijd aan de vertaling en de verklaring van het Nieuwe Testament, een ontzaglijken arbeid, waarover jaren zouden heengaan. Een echt wetenschappelijk vorscherswerk, waarmede de bekeerde Jood kwam te staan onder de hooge leiders der katholieke wetenschap. Het eerste deel verscheen in 1859; het tweede in 1864. Op zijn ziekbed las Da Costa in 't exemplaar hem door Lipman aangeboden. Het derde en laatste deel heeft de man zelf niet voltooid.... Onder zijn anderen omvangrijken arbeid op Roomsch-polemisch gebied waren vooral merkwaardig de beide artikelen, die hij schreef voor de Wachter op Schaepman's verzoek. ‘Rust (op zijn buiten) was voor dezen man verdubbelde werkzaamheid.... In de landelijke eenzaamheid, in die schijnbare vlucht van het woeliger leven ontging hem geen enkel verschijnsel op het uitgestrekt levensgebied van Kerk, Staat en Maatschappij.... Met stipte nauwkeurigheid werden de beraadslagingen der Kamers gevolgd en in geschrift ontleed. In die analysis schittert, tegenover het scherpe oordeel en het stalen geheugen van den ontleder, vooral de bekende logica onzer groote mannen. De doodstraf, wier handhaving hij reeds in zijn theses had bepleit, vond in den grijsaard nog een verdediger. De tirades van sommige bladen over de onfeilbaarheid des Pausen ontlokten den eerlijken man menigen uitroep van walging of rechtvaardige verontwaardiging. Wie den grijsaard daar te Wisseloord mocht ontmoeten en spreken, keerde met een gemoed vol indrukkeli terug. De logische, regelmatige gang van het gesprek, de ernst der behandelde onderwerpen, het volledig meesterschap waarmee iedere zaak werd uiteengezet en verklaard, de volledigheid zelve der behandeling, alles werkte mede om den hoorder te betooveren. Soms werd de pleiter, de redenaar weer openbaar, als Lipman opstond en zijn ruim vertrek sprekend doorwandelde of stilstaande leunde op den rug van den stoel, u beheerschend door het fonkelend oog, dat den gloed der jeugd bij het klimmen der jaren niet verloor’,Ga naar voetnoot1). Ook datgene, waardoor Lipman bij iedereen als de Meester gold, mocht Schaepman in zijn schets niet verwaarloozen: ‘La Magistrature et le Barreau ne sont plus des professions, mais | |
[pagina 215]
| |
des métiers, on les fait sans amour, comme on les a pris sans vocation’, heeft Timon in een zijner menschenhatende buien gezegd.... Wie Lipman heeft zien pleiten komt tot een schooner besluit. Hij toch had zijn betrekking lief, - dat gaf de redenaar te zien. Hij geloofde aan zijn woord, aan zijn kracht. Deed de koele, klare voorstelling, vrij van hartstocht als de blinde Themis zelve, deed de regelmatige en geleidelijke gang der rede, van het juiste opstellen der hoofdpunten af tot de kernige samenvatting der conclusies toe denken aan den zoon van het koude Noorden; daar waren toch ook trekken in die welsprekendheid, die verrieden, dat ook deze ‘geen zoon der lauwe Wester-stranden’ was.... Op eenmaal kon ook de statige stroom zijner rede overgaan in den bruisenden waterval, waar de golven elkander verdringen en bespringen, om straks gebreideld en beteugeld hun kalmen loop te hernemen. Deftig, Hollandsch deftig als zijn toespraak was, toch flikkerde soms door die regelmatige perioden een snelle straal der echte satyre. - Bijtend als de ironieën van het Oude Testament, klonk dikwijls de ironie van den advocaat, die al de phrasen van den tegenstander verteerde. Niet altijd werd het door den redenaar afgewacht, het oogenblik, waarop der gerechtigheid zwaard den schuldige zou treffen, soms had reeds zijn hand de snerpende roede gezwaaid, die feller straf toediende dan het Wetboek vorderen zou. Zelfs de kunstgrepen, den pleiters eigen, de jokkernijen, die de aandacht moeten afleiden, de digressiën, die de schijnbaar ordelijke voordracht tot een doolhof maken, - dat alles had in zijn mond een beter klank. De meester sloeg zijn stempel op ieder woord. ‘Als de advocaat Lipman zou pleiten, dan kwam wat hooren kon ter gerechtszaal te zamen om deelgenoot te zijn van eene echte genieting, getuige van een grootsche zege. Wanneer dan de lang verwachte optrad en men kende van vroeger zijne verschijning niet, dan volgde er een oogenblik van teleurstelling. De mensch denkt nu eenmaal een groot man, vooral een groot redenaar, niet anders dan een groote, indrukwekkende gestalte. De kleine, nietige vorm van den beroemden pleiter viel tegen. Maar wie in 't voorbijgaan een blik der oogen opving, hij vermoedde toch, dat er grootheid school in dat tenger manneken. En straks, als de rede den redenaar zelve aangreep, dan fonkelden die oogen en 't was niemand wonder meer, dat die man | |
[pagina 216]
| |
alle duisternissen van het recht doorzag, alle geheimen peilde, licht wist te brengen in de meest donkere zaak. Die oogen - hoe geheel de vorm als met hun glans werd overgoten, als straalde in hun licht. En die schrale, kleine vormen, hoe ze grooter werden en grooter, naarmate de stroom der geestdrift van die lippen vloeiend de hoorders hooger en hooger beurde op harer golvenslag’Ga naar voetnoot1). Lipman kende uitstekend de Engelsche wetgeving, de Engelsche geschiedenis en de Engelsche politiek. Uit zulke gesprekken zal Schaepman wel zijn voordeel hebben gehaald. Ook over de binnenlandsche staatkunde was Lipman nooit uitgepraat. Maar hoe 't er toeging tusschen de beide vrienden als het de antirevolutionnairen gold blijft een vraag. Lipman immers besteedde zijn laatste krachten aan 't bestrijden van die ‘onzalige’ partij. In Schaepman's eigen Wachter nog wel: ‘Onder alle (partijen) is geene voor Nederland meer gevaarlijk dan de zich noemende “anti-revolutionnaire” partij, omdat zij tegelijk naar hare herinneringen een reactionnair en naar hare gedragslijn een revolutionnair karakter draagt, en volgens een vast plan en door zeer bekwame leidsmannen wordt aangevoerd’. Bij 't uitbundig prijzen van die bekwaamheid in Schaepman's Tijds-artikelen, zullen Lipman's weinige haren wel te berge zijn gerezen. ‘Ook nu, ging het voort, in weerwil dat er in dezen tijd niet of nauwelijks meer ontijdige en gevaarvolle maatregelen denkbaar zijn, waarvoor zelfs menige ultra-liberaal zoude terugdeinzen - aarzelt zij niet voor de (in de tegenwoordige gesteldheid) revolutionnaire middelen van grondwets-verandering en census-verlaging. Zij stelt hier klaarblijkelijk hare partijbelangen boven de veiligheid van het vaderland. Op protestantsch kerkelijk gebied heeft zij in de laatste jaren waar zij vermocht, door middel van een ochlocratie, voor een deel de verloren heerschappij herwonnen. Dit zelfde en langs denzelfden weg beproeft zij - inderdaad een vreeselijke proefneming! - op het staatsgebied. Zij noemt zich ook nationaal en historisch, omdat zij vasthoudt aan hare traditiën van uitsluitende heerschappij in Kerk en Staat. De éenige nationaliteit in Nederland is zij. De vaderlandsche historie dagteekent van hare opkomst. Tot die traditiën behoort uitsluiting en, waar zij vermag, verdrukking van de katholieken, | |
[pagina 217]
| |
die in haar oog heloten zijn. - In den Paus zien zij nog altoos den Antichrist.... De anti-revolutionnairen willen wel aan de stembus zich van de hulp der katholieken bedienen, en hebben daaraan alreeds een zeer beduidende vermeerdering (vooral in 1869) van hunne vroeger zoo onbeteekenende kracht in het Parlement te danken, maar het is hun vast beginsel, nimmer, nimmer aan een katholieken candidaat hunne stem te geven. Liever dan dat, een conservatief of zelfs een liberaal gekozen, of algeheele onthouding’Ga naar voetnoot1). Bij zulke redeneering kon Schaepman wel eens de schrik om het hart slaan, maar meestal toch voelde hij zich over zichzelven gerust. Redetwisten tegen Mr. Lipman op kon hij niet. Hij miste diens geleerd-methodische en practisch gedrilde geleidelijkheid in de logica. Daarom zal hij bij 's meesters redeneeren en epilogeeren eerbiedig hebben toegeluisterd; maar voor niemand gaf hij zijn geniaal-helder vooruitzicht en zijn intuïtie in de toekomst prijs. Zoo zaten daar tegenover malkander de beraden ouderdom, met zijn waarschuwende bezonnenheid, en de durf-lustige jeugd, starend naar 't ideaal over alle gevaren heen. Van zijn schrijftafel werd de plots getroffen Lipman naar zijn sterfbed gebracht. Zijn laatste wensch was, dat zijn onvoltooide ‘Nieuw Testament’ door zijn jongen vriend Schaepman zou worden afgewerkt. Zoo is dan ook gebeurd. De Doctor verzamelde Lipman's losse aanteekeningen over de stof, die den bundel besluiten moest, de beschouwingen nl. over de Paulinische brieven, en voegde ze met een inleidend woord bij 't geheel, dat in 1873 verscheen. ‘Het heeft mij veel moeite gekost om uit allerlei snipperingetjes iets te halen.... Het was alles geleerd; ernst, geen leven. Dieu me garde des héritages littéraires!!’Ga naar voetnoot2) De kostbare boekerij, door Mr. Lipman nagelaten, werd uit waardeering voor Dr. Schaepman, door Mevr. Lipman-Moorman aan 't seminarie Rijsenburg geschonken, met daarbij een jaarlijksche som ter aanvulling en instandhouding van die bibliotheek, vol standaardwerken op velerlei gebied. Aan den professor in de Kerkgeschiedenis kwam deze nieuwe voorraad uitstekend te pas. |
|