Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XXII.
| |
[pagina 158]
| |
koninkrijk heel en al was veroverd en de Eeuwige Stad ingenomen. In elk bisdom bevalen de bisschoppen op gestelde tijden de omhalingen, comiʇeiten werden gesticht en bijna overal werd op Belgisch model de inrichting stevig geregeld. De vestiging van den Hollandschen St. Pieterspenning op grooter schaal na 't jaar '70 kreeg ter blijvende gedachtenis een van Schaepman's mooiste Pausverzen: ‘Een Aalmoes voor den Paus’. Meer dan waarschijnlijk heeft de dichter zijn inspiratie gevonden in de Civiltà Cattolica van October 1870. Daarin werd de inneming van Rome omstandig verhaald, en, meer bepaald over 't onderwerp door Schaepman geliefkoosd, luidde 't relaas: ‘Na de capitulatie, gesloten met generaal Cadorna, begaven zich alle pauselijke troepen naar het plein van St. Pieter. Den geheelen nacht brachten zij daar door, zingende de hymne van Pius IX, en telkens den kreet Viva Pio IXo aanheffende. Tegen den morgen, op het oogenblik dat zij zouden opmarcheeren, vereenigden zij zich onder de vensters van 't Vaticaan en vraagden met luide kreten een laatsten zegen van den H. Vader. Pius IX vertoonde zich toen aan het venster van zijn kamer, en schonk hun den zegen, zijn gevouwen handen ten hemel verheffende ten teeken dat zij in den heiligen wil van God berusten zouden. Op dit gezicht hieven zij allen den kreet aan: Viva Pio Nono, zwaaiden met hun wapenen om voor 't laatst hun eigen vorst te begroeten. Daarna trokken zij onder de kolonnade terug en gingen naar de Porta Patese, om aan generaal Cadorna de wapenen over te geven. Op het plein weenden soldaten en toeschouwers; het grootste gedeelte van hen wierp de wapenen weg, en de officieren braken hun degens’. ‘Is 't wonder zoo de borst al zwoegend dreigt te breken,
Zoo iedere ader slaat,
En langs het klamme hoofd, waarvan de droppels leken,
Een tocht der wrake gaat?
.....................
Dof bulderde 't geschut bij 't rijzen van den morgen,
De heuvlen kaatsten 't weer;
Een bange stond verging in hopen, wachten, zorgen....
Daar was geen hope meer!
..................
| |
[pagina 159]
| |
Neen, 't was geen vreemde groep die op uw plein kwam treden,
Hoe of hun pas u heugt!
Gij kept het grijs gewaad naar vreemden vorm gesnedenGa naar voetnoot1)
Romeinsch door heldendeugd.
Gij kent de tonen wel der schetterende trompetten,
Die steeds ten strijde gaan,
En, boven 't flikkrend veld der stalen bajonetten,
De half-gescheurde vaan!
Zijt eenmaal nog gegroet, gij ridderlijke scharen
Uit iedre wereldstreek,
Die in uw midden 't recht der zwakheid bleeft bewaren,
Toen ieder 't snood ontweek;
Gij, die in één gelid naast Spanje's fieren Grande
Den zoon van Ierland ziet,
Naast Frankrijks eêlste bloem den man, dien Rusland bande
Van 't vaderlijk gebied;
Die in de Zuiderlucht Oud-Holland's taal doet klinken,
Oud-Holland's leeuwenmoed,
Aan God en eer verpand, in hooger glans doet blinken,
In 't purpren martelbloed!....
Weer klinkt de seintrompet, weer sluiten de geleedren
Van menig lid beroofd;
Al zijn ook de oogen vocht, geen neerlaag kan verneedren;
Fier heft de schaar het hoofd....
Toen is aan 't hooge raam een grijsaard hun verschenen:
De Koning-Martelaar.
De lijdens-Vader troost zijn kinderen, die weenen,
Met zegenend gebaar....
Nu schatere eenmaal nog in schetterende tonen
Der Pausen koningslied,
Nu dreun' nog eens de kreet der fierste heldenzonen
Langs aarde en luchtgebied;
Nu wuiv' nog eens de vaan, de vaan, die iedren roover
Den dood in 't harte joeg,
Mentana's lauwerkrans, Castelfidardo's loover
Om d' éénen standaard droeg!....
De tonen sterven weg, de heldenwapens zinken,
Verdwenen is de schaar;
Itaalje triomfeert, Savoye's kleuren blinken,
De Paus is bedelaar!
| |
[pagina 160]
| |
En ten slotte die heerlijk-symboliseerende vondst uit het Evangelie: ‘Een aalmoes voor den Paus!’
‘U heel der wereld rijken,
Aanbid me, o Menschenzoon!’ -
‘“Weg, Satan, weg van hier!”’ Hoe moest de Logen wijken
Voor eeuwger Waarheid toon!
De Christus stond alleen in 't midden der woestijnen,
Gods Englen dienden hem -
Weer zag zijn Priester-Vorst den Logenaar verschijnen,
Met schatten in zijn stem;
Weer brak een enkel woord die zoete, stoute droomen.
En aan des Pausen voet
Ziet gij van elken kant des Heeren Englen komen
Met goud en liefdegroet.
Niet veel Nederlandsche verzen zijn zoo zuiver van toets en tevens zoo mooi in reliëf en zoo levendig-dramatisch als deze ‘Aalmoes voor den Paus’. Maar nog geen half jaar nadien was 't weer vreugde in 't dichtershart. Er zou een Pausfeest worden gevierd zooals de wereld er, sinds de Kerk bestond, nooit éen had gezien. Geen enkele Paus ooit had op zijn troon de zeteljaren van Petrus bereikt. Voor den onophoudelijk beproefden Pius was een dergelijk jubileum weggelegd. De 16e Juni zou de groote dag zijn voor de Christenheid der beide halfronden, voor driehonderd millioen menschen. En waarlijk bij alle volkeren, in alle talen, van den opgang der zon tot haar ondergang, werden vreugdepsalmen gezongen ter viering van den populairsten aller moderne Pausen. Ook Nederland had zich terdege bereid. Sinds maanden waren in alle steden van belang comités ter bevordering der feesten gevormd, onder leiding van 't Amsterdamsch hoofd-comité. Dit bestond uit: Rob. Barge, voorzitter; Van der Aa, vice-voorzitter; en de leden: Steins Bisschop, Frank Alberdingk Thijm, G.H. Alders, Mr. J.J.W. van den Biesen, L.M. Bonnike, H. van. Cranenburgh, H.J. Everard, Aug. J.M. Hendrichs, I. Hendrichs, J.H. Heusken, J.P. Nieuwland, T.C. van Rijckevorsel, H.J. Smedding, C.J.F. Schmitz, C.J.A.M. Sträter, P.F.J. Sträter, mr. J.A. Travaglino, J.W. Westerwoudt, W.J. Dankelman (secretaris) en H. Cramer (2e secretaris). | |
[pagina 161]
| |
In 't gewestelijk comité te Arnhem zetelde o.a. vader Schaepman. Het program, door het midden-comité opgemaakt, luidde als volgt: 10. Den hoogen Jubilaris aan te bieden een feestgeschenk, met een adres van gelukwenschen, dat voorzien zou zijn van de namen der gevers. 20. Tot het overhandigen van dit adres op de Pius-dagen in het Vatikaan, een Nederlandsche deputatie af te vaardigen. 30. Op den grooten vierdag een feestelijke bijeenkomst te houden in Nederland's hoofdstad. Dat adres was vooral het werk van Mr. C.J.C.H. van Nispen tot Sevenaer. Schaepman werd èn door 't comité èn door de vox populi tot feestdichter aangeduid, Verhulst tot componist. En terwijl de strijder met Groen aan 't vechten was, zong de dichter zijn Paus-jubileering. ‘Te Velp bracht ik (Verhulst) de verzen. Het was spoedwerk. Voor het leveren van spoedwerk, dat toch zijn tijd kon trotseeren, was Verhulst als geschapen. Hij verscheen mij als een koning van den storm, die er genoegen in vond van tijd tot tijd op zefiervlerken te drijven. Nog zie ik hem zitten aan zijn pianino, met de woorden voor zich en de akkoorden aanslaande, vol vuur en drift. De deur ging open, een flinke deern in zondagskleed trad binnen: ‘Dag meneer!’ - ‘Dag meisje, 't ga je goed!’ - Weg was de verschijning: ‘Dat is de meid, die gaat trouwen’, en weer ging het er op los: ‘Wat zijt gij groot, gij Koning van den tijd!’Ga naar voetnoot1)
God, wat is dat schoon! riep de oude, steeds jeugdige musicus, en hij improviseerde zijn akkoorden gelijk de dichter zijn verzen: ‘Heil u, verwinnaar in ketens geklonken,
Koning, van scepter en kroone beroofd.
.............
Heil u, gij zonne van kracht en van leven’.
| |
[pagina 162]
| |
En dan ‘het lied van de zon’, zooals deze dichter 't op zijn beurt zingen wou: .... Daar vloeit langs de baren
Een rozige tint,
Die 't grauwe der wolken
Verteert en verwint,
In stroomen van purper,
Van vonkelend licht,
Ruischt breeder en breeder
Der zonne gedicht.
In deze strofe ligt de heele cantate gecondenseerd: een lange reeks verzen voor solo's en koren, spelend om de zonnefiguur van Pius, in haar kamp tegen de orkanen en in haar overwinnende glorie. Hoogklinkende jubel, naar echt-populaire schoonheidsbegrippen. Juist daarom niet altijd even gaaf poëtisch, veeleer oratorisch-weidsch, maar telkens weer gipflend in een beeldig-verrassenden zet, zoo prachtig aangepast bij Verhulst's geliefkoosden zin, om telkens weer zijn volforsige roulades met een krachtplof te doen inslaan. Wat zijt gij groot, gij, koning van den tijd!
Waar alles valt, waar volkeren verzinken,
Daar blijft uw naam in vollen luister blinken,
Wijl gij alleen, alleen onsterflijk zijt.
Onsterfelijk in ongebogen kracht,
In lijdensmoed, maar ook in lijdensglorie.....
.................
Heil u wiens grootheid de wereld verwon:
Wolken en stormen vermeestert de zon!
Des kruises glorie omvonkelt
O Koning, Uw doornenhoed,
In vlekkeloos stralenden luister
Gewonnen door het bloed......
............
Hoor, juublend naderen de eeuwen
Met psalmen vol hooger gloed.....
...............
O Leeuw, door God ons gegeven,
Vertrooster in nood en rouw, -
Wij blijven in leven en streven,
Wij blijven u getrouw;
Wij kennen 't woord der eeuwen,
Wat ook deze eeuw ons nam;
Door God zal triomfeeren
De leeuw uit Judaas stam!
| |
[pagina 163]
| |
Straks beleven we de Pius-cantate te Amsterdam. 't Gerucht dat het weergaasch zou wezen deed reeds de ronde. Ook Potgieter vernam het: ‘Intusschen moet Schaepman een mooije cantate voor de Pausfeesten hebben gedicht.... Het is mij onbegrijpelijk hoe (hij) voortdurend genoegen kan scheppen in de behandeling van hetzelfde onderwerp. Maar het ging Da Costa desgelijks. Zou inderdaad de bezielende kracht in het geloof schuilen. La foi serait-elle la seule inspiratrice qui nous reste?’Ga naar voetnoot1) Schaepman antwoordde met nieuwe Pius-verzen. Want Potgieter was er wel mee, zoo hij meende dat, bij deze gelegenheid die éene cantate volstond. Den 16en Juni werd het Piusfeest gevierd in de kerken en in den huiselijken kring. Overal, in alle parochiën van de katholieke wereld, een hoogtij-mis en een volksfeest. En de Tijd illumineerde dien avond met een gelegenheidsvers van Schaepman, vier lange strofen, bruisend van geestdrift, waaronder deze de beste: ‘De Paus, de Paus!’ Wat wereld ongemeten
Door menschenoog doemt in dier klanken rij!
Geen eeuw alleen... maar aller eeuwen keten
Ruischt, d'éenen naam herhalend ons voorbij.
Geen zegelied, dat zoo verheffend schatert,
Geen heldenzang, zoo koninklijk, zoo trotsch -
Een psalm der eer, die uit de glorie Gods
Ter neer gestroomd, door alle kringen klatert; -
‘De Paus, de Paus!’ - Waarachtig wereldwoord
Het boek gelijk, dat op zijn reuzenblâren
In éenen klank, een wonderbaar akkoord
Wat was en is en zijn zal mag vergâren.
O Hallellied, zoo vaak een martelpsalm,
Zoo vaak in bloed en tranen aangeheven,
Maar altijd toch de volheid van het leven,
De zegepraal voorspellend in uw galm!
Weer briefde Potgieter zijn verbazing over naar Huet. Maar ditmaal bracht de verrassing hem in de speelsch-satirische stemming van het parodieerende vers: ‘Wat zal ik blijde voor Schaepman zijn als de Piusfeesten worden besloten’: | |
[pagina 164]
| |
‘Als Petrus Pius waar en wis
Thans nog niet 's werelds koning is,
Wiens heilge lauwren luider kraken
Dan ooit het blinkendst eeregroen
't Om vorstelijke kruin mocht doen,
Dan zal mijn dichtkunst 't hem niet maken.
Zij prees hem zes of zevenmaal
In weelderige woordenpraal,
En kreten uit metalen longen,
Tot ze ook Verhulst aan d'arbeid dreef,
Die noten ter Cantate schreef,
Waarmee de kroning wordt bezongen’.
Maar daarmee heb'de lofgalm uit,
En wijde hij voortaan zijn luit
Gedachten, die zoo hoog niet zweven,
Doch waar ons hoofd en hart bij winn',
Daar zij van zuivren schoonheidszin
Om strijd verrassend blijken geven.
Misschien heeft Potgieter iets van zijn eigen plaagzieke Pausverzen aan zijn vriend Schaepman op een der bezoekjes laten verluiden. En als een dubbel-zegevierende wraakneming zal hem Schaepman even daarna de Tijd van 21 Juni hebben gestuurd, en de Juli-aflevering van de Wachter, waarin zijn beste dichtershulde aan den jubileerenden Paus: ‘Pius P.P. IX 1846-1871,’ een onstelpbare hymne, driehonderd verzen lang. Met het beeld van de zon loopt deze zonnedichter steeds rond. En mag hij in zijn zonnebeelden kleeden de zonnefiguur van Paus Pius, dan eerst vloeien de lichtende stroomen en flitsen de stralende bundels. 't Is alles voor dien Paus: ‘Dien der aarde volken kronen
Met hun liefde of met hun haat.
Letterlijk de heele cosmologie wordt voor Pius in verzen gezet: Langs de breed gewelfde bogen,
Die des Scheppers meesterhand
Over de aarde henenspant,
Spreekt het eeuwig Alvermogen,
En der sterren gloed ontbrandt,
Zaamgegloeid en vastgehouden
In hun kernen stroomt het licht
| |
[pagina 165]
| |
Tot het hart der reuzenwouden,
Tot der aarde diepste schicht.....
Smeltend zilver, vloeiend goud, -
Eéne hymne uit duizend monden,
Die het éene licht verkonden,
Dat hun glansen levend houdt.
Als dier lichtzee rijkste bronne,
Zetel van den hoogsten glans,
Koninginne aan 's hemels trans,
Plaatste God de gouden zonne
In der sterren zilvren krans,
Als de leidster hunner koren,
Die het hoogst zijn glorie prijst,
Die den tijd, met haar geboren,
Wetten geeft en grenzen wijst;
Die der eeuwen lofzang regelt,
Die, der heerlijkste Orde beeld,
't Ordelijke leven teelt
En door haren glans bezegelt;
Die langs heel het firmament
Licht en leven heen doet stroomen
En, wat nacht langs de aard moog' komen
Zelve nacht noch schemer kent.
Zon der wereld, hoe uw glansen
Bleeken bij den dageraad,
Die voor 't oog niet ondergaat,
Die aan eindloos hooger transen
Aan het rijk des geestes staat;
Voor de zon van hooger luister,
Die geloof en liefde straalt,
Die door nevelen en duister
Vlekkeloos en heerlijk praalt;
Zon, die werelden doet leven
In der heemlen morgenrood.
En de neevlen van den dood
Op doet trekken, heen doet zweven;
Die der waarheid hoogst genot
Meedeelt in uw lichte straling,
Als de menschlijke vertaling
Van de hoogste waarheid: God.
Achttien wentlende eeuwen vangen
Van die zonne leven, licht;
Met dat stralenkleed omhangen
Staan zij voor Gods aangezicht;
En hun glorie is de glorie
Van de hooge levensbron,
| |
[pagina 166]
| |
Die hen laven, sterken kon,
Die de vlakten der historie,
Die de diepten van den geest
Van het stroomend licht doet weemlen,
Waar de Cherub onzer heemlen
Gods geheimen in doorleest.
Stormen komen, stormen loeien,
Wolken in gedrongen vlucht
Bouwen bergen aan de lucht,
Die steeds hooger, hooger groeien
Steigerend bij 't stormgerucht,
Donderende orkanen zweepen
Grijze neveldampen op,
Helsche duisternissen sleepen
Nacht en dood aan 's hemels top,
Is der zonne glans geweken,
Heerscht de lang gevreesde nacht?....
Daar, met volle stralenpracht,
Bruischt door alle wereldstreken
Forsch en breed der zonne dicht;
Laat de duisternissen komen,
Rijker glansen zullen stroomen,
Eeuwig zegeviert het licht.
De luidruchtige hartstochtelijkheid wil zich ten slotte een oogenblik intoomen tot inniger hulde, maar toch straalt weer de gouden geestdrift op: Plechtig naakt de rij der jaren
Brengt den koning hulde en lof.
O, de glans der grijze haren
Straalt de glans der kronen dof,
Als de kroon door God geschonken
Aan den strijder voor het Recht,
Aller knechten armste knecht.
Vorst in boeien vastgeklonken;
Maar, in boeien en in nood,
Toch der Waarheid heldre bronne,
Toch des Levens gouden Zonne,
Toch der Vrijheid morgenrood!Ga naar voetnoot1)
Als er iets aan deze wonderbaar langademige bezieling te laken valt, is het toch weer een echte dichtersgave, al te gemakkelijke spontaneïteit. | |
[pagina 167]
| |
In de Tijd was het ‘de Psalm des Konings’, waarmee Schaepman de Amsterdamsche Piusfeesten begroette. 't Is een even hooggestemde feestpsalm, met de hortende rhythmiek der herhaalde bravo-galmingen van 't feestvierend Roomsche Nederland: .... Van de oevers der zee
Een feestgezang.
De golven druischen
Op Neerlands kust
Met jublenden, lovenden drang;
De winden ruischen
Door riet en wier;
Langs de glooijende duinen,
Van der heuvlen kruinen
Komt het loflied met statigen zwier;
Uit de malsche weide,
Uit de bruingouden heide
Klinkt het lied, het lied:...
De menschenstem
Voert het op tot Hem
Die daar troont in der zegepraal luister.
Eén is de naam,
Dien de golven vertalen,
Dien de ruischende winden herhalen,
Die van heuvlen en duinen
Langs heiden en weiden
Steeds hooger en hooger weerklinkt.
De naam die op aarde, in den hemel
In onsterflijken gloriepraal blinkt;
De naam, door de liefde en het bloed
Tot den naam des Verwinnaars gewijd:
Paus Pius de Negende,
Paus Pius de Groote,
De Koning van den tijd!
Maar ook het jubeljaar bracht den rouwdag weer. Bij de eerste verjaring van Rome's val liet Schaepman zijn telkens oplaaienden wrok tegen de roovende ‘vorsten der ellende’ weerlos. 't Stond geschreven, als 't ware, dat in 't jaar 1871 de gamma der Pauspoëzie in vreugde en in smart voltonig zou wezen. Een echte vloekzang, vol grimmig-toornende verontwaardiging, maar daardoor juist geen gelouterde kunst. Toch is het slot van dat geweldig gedicht, waarin de driftengolven zich neerleggen in Dies-irae-aandoening, en dan hoog maar zacht weer opglooien in hope, onvergetelijk schoon:Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 168]
| |
Dag van tranen, dag van rouwe,
Die de koninklijke Vrouwe
Door de roovers boeien zaagt;
Dag van jammer en ellende,
Die het hoogste recht miskende
En het merk der schande draagt;
Dag van gramschap en van toren,
Uit der helle schoot geboren,
Morgenrood der dwingelandij;
Dag der zonde, dag der schande,
Toen de wereld God verbande,
Van de laatste boeien vrij;
Dag van rouwe, dag van tranen,
Toen des Kruises eerevanen
's Roovers hand ter neder sloeg;
Dag vol grootheid, dag van eeren
Voor de martelaars des Heeren,
Die het zwaard door 't harte joeg;
Dag van zege, dag van glorie
Toen de Koning der historie
Weer geboeid werd en bespot,
Toen de stemme werd vernomen:
Ja, de dag der wraak zal komen,
Eeuwig blijft des Kruises God!
Nog een Pauslied moest weerklinken in 1871. Den 17en November, zooals we 't in zijn verband zullen vernemen, werd bij afstemming in de Hollandsche Kamers het Pauselijk gezantschap opgeheven. Onder die dagteekening zingt Schaepman in de Wachter zijn verbolgenheid uit: Enkele verzen daarvan, met hun zinspelingen, komen later te pas. We zijn ontijdig uit de feestviering door de rouwzangen weggeleid. En we moeten thans naar de heuglijke Juni-dagen in Utrecht en Amsterdam weer. |
|