Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XX.
| |
[pagina 127]
| |
Dat de Wachter-redacteur met Sixtus te voorschijn wam, kan alweer zijn verklaring vinden in Schaepman's strijdersnatuur. Nergens vinden we zekerheid, maar een waarschijnlijkheid bestaat er wel, dat deze ‘Sixtus’ niet voor 't publiek ware gebracht, zoo een heel andere niet in de Nederlandsche boekenwereld sedert 1860 de ronde deed. Mevrouw Bosboom-Toussaint had immers in haar heerlijken ‘Graaf Pepoli’ een Sixtus-portret geschilderd, zooals haar protestantsche devotie graag een Roomschen paus mocht zien: Graaf Pepoli is gevangen gezet en, schuldig of niet, hij moet dood. Sixtus wil het zoo. ‘De Paus is door uw rang en rijkdom aangelokt. Hij heeft sinds lang uw verderf gewild; om zich van uwe groote goederen meester te maken; er ontbrak alleen een voorwendsel’Ga naar voetnoot1). ‘De strijd tusschen den edelen Venetiaan (Senator Pepoli, oom van den jongen graaf) en den hardnekkigen geestelijke (toen nog Felice Peretti) schijnt zoo fel te zijn geweest, dat de laatste er nog als Paus een pijnlijk geheugenis van hield, en wel graag op den neef wilde verhalen wat hij tegen den oom niet meer vermocht’Ga naar voetnoot2). ‘Ondanks alle buitengewone uitgaven, waartoe de prachtige stichtingen die deze Paus heeft daargesteld, hem noodzaakte, liet hij bij zijn sterven zeven millioen Romeinsche dukaten na - als spaarpenning ten gebruike zijner opvolgers - eene overwinst van zijne bedrijvige vijfjarige regeering, die ieders verbazing wekte. Die verbazing vermindert echter, als men het procédé in aanmerking neemt, waardoor hij die verkreeg; behalve zijne veelvuldige afpersingen door rechterlijke vonnissen, dreef hij ook de simonie op zulk eene groote schaal, dat hooge ambten, nimmer te voren verkoopbaar gesteld, onder zijn bestuur aan den meestbiedende werden geveild. En deze paus was een groot man en een hervormer!’Ga naar voetnoot3) Waaruit wel blijkt, hoe noodig het was, dat eens iemand aan Holland vertelde hoe de echte Sixtus er uitzag. Schaepman's wetenschap, bij Hübner geborgd, is noodzakelijk doorspekt met eigen wijsgeerige beschouwingen, vertuitend hier en daar in een polemischen zet - wij gissen immers waarom - en doortinteld met zinderingen van eigen lyrisme. De legende van Sixtus' krukken zal na Hübner wel voorgoed | |
[pagina 128]
| |
een legende blijven. Maar Schaepman's inleidend betoog, als zou een volksverhaal meestal zoo weinig èchte geschiedenis bergen, is lang niet vrij van sophistiek. Mooie dingen weet hij intusschen te zeggen over 't Konklaaf. ‘Een Konklave is een zonderlinge zaak. Misschien is daar geen enkele andere gelegenheid, waarbij het goddelijke in de Kerk zoo heerlijk schittert, waarbij het menschelijk element zoozeer openbaar wordt. 't Is dan ook altijd in meer of mindere mate een keerpunt in de geschiedenis. De Paus, die zoo even heenging en de groote onbekende, die hem zal opvolgen: hoe verschillend kunnen ze zijn! Hoog, oneindig hoog boven alle verschil van karakter en aanleg, van krachten en gaven staan de eeuwige beginselen, wier vertegenwoordigers beide, en de opvolger en de voorganger, zijn, van wier kracht de een leefde en de ander zal leven! Daarvoor geen nood! Maar dat onmetelijk gebied van 't werkelijk leven, waarop die beginselen zullen vertaald worden in daden, dat gebied, waarop de menschelijke zijde zoo dikwijls zichtbaar is, wordt beheerscht door het persoonlijk karakter, dat door hoogere wijding gedragen wordt.... 't Is een onmetelijke heerschappij, de heerschappij van den Paus. Zijn hand grijpt in het leven der wereld, ook in het leven der enkelen. Geen wonder, dat in de 16e eeuw, toen de Paus nog op staatkundig gebied de eerste was onder Europa's monarchen, de koningen hopend en bevend uitzagen naar het bericht, dat den naam van den nieuw gekozene brengen zou. Geen wonder, dat onder het purper van menigeen dier Kerkvorsten het harte klopte met meer of minder menschelijken slag, dat de menschengeest langs eigen weg soms wilde bereiken, waartoe toch God alleen voeren zou’Ga naar voetnoot1). Dan trekken de voornaamste kardinalen van dien tijd onze blikken voorbij: ‘Allen mannen, naar het eenstemmig oordeel der tijdgenooten, op wier purper geen vlek kleefde’. Had mevrouw Bosboom zich immers niet veroorloofd te fantaseeren: ‘Deze groote prinsen der Kerk, prinsen ook van geboorte, verlangden een hoofd der Kerk, wiens karakter en positie hun de heerschappij verzekerden, terwijl zij onderling elkander de driedubbele kroon misgunden, en voor de staatzuchtige bedoelingen van elkaars vorstelijke bloedverwanten vreesden. De meerderheid achtte dus dat er in fra Felice Peretti, den suffen | |
[pagina 129]
| |
grijsaard, met een troepje arme familie tot eenigen steun, een Paus was gekozen zooals ze dien begeerden....’Ga naar voetnoot1). Peretti was een arme jongen, een zwijnenhoeder wellicht. Negen jaar oud werd hij opgenomen in 't Franciscanerklooster te Montalto. ‘In 't jaar 1552 trad Fra Felice als redenaar in de kerk der H.H. Apostelen te Rome op. Zijn vurige, soms heftige welsprekendheid, die van kernige wetenschap en waarachtigen ijver getuigenis gaf, trok de aandacht van de kardinalen Caraffa en Ghislieri, van mannen als Ignatius van Loyola en Philippus Neri.... Den kardinaal Buoncompagni (later Gregorius XIII) werd hij op een zending naar Spanje als theoloog toegevoegd. De behandeling die deze den frater deed ondergaan, legde bij beiden den grond tot eene wederzijdsche afkeerigheid. Het rechtvaardige, maar koele, van doortasten afkeerige karakter van den adellijken Kerkvoogd botste op alle kanten tegen den vurigen frater’. Onder Pius V werd Fra Felice bisschop en kardinaal. ‘Als een trouw en eerlijk raadsman stond hij aan de zijde des Pausen, en aan diens sterfbed was het hem gegeven te zien hoe een heilige sterft’. Onder Gregorius XIII verdween kardinaal Montalto uit het openbaar leven. Hij studeerde en bezorgde ons o.a. een uitgave der werken van St. Ambrosius. Gregorius liet de Pauselijke Staten in leelijke wanorde achter. Montalto werd verkozen en als Sixtus V kwam hij te staan aan de spits van zijn tijd. We zijn in 1585, den 24en April. ‘Sixtus V bleek spoedig te zijn, wat ieder moet, wat slechts groote mannen kunnen zijn: zichzelf. Als een man met een helder hoofd en een stout hart trad hij op, als een monnik die in de cel geleerd had wat het voor den Christen heet waarachtig zichzelf te zijn. Rond, eerlijk, open, werkzaam, onverschrokken, gestreng voor zichzelven, maar ook anderen niet sparend, soms heftig, soms tot koortsige drift in het uitvoeren zijner plannen opgezweept en opzweepend, boven alles ernstig, zoo trad hij voor zijn tijdgenooten op, een groot man en een groot Paus’Ga naar voetnoot2). En de tijd waarin hij optrad, wordt met een paar trekken geschetst als volgt: ‘De dartele dagen der humanisten waren voorbij; | |
[pagina 130]
| |
de geest der Kerk, die te Trente had ge sproken, leefde in Rome krachtiger en heerlijker dan ooit. Daar was een storm gegaan over de Kerk, die niet had geschokt, maar opgewekt. De Reformatie, die de Kerk had bedreigd, deinsde reeds langzaam weg. Was het aantal der belijders van de Moederkerk op Europa's bodem verminderd, het getal dat bleef had de Gedeons-proeve doorstaan en stond pal. Het ‘Exurge, Petre’ van Leo X was verhoord; de jonge, eeuwenoude Moeder kon bogen op heur zonen, zonder vlek, zonder schuld, met den moed des levens in de aderen en de verachting des doods in het hart’Ga naar voetnoot1). Zijn eerste groote werk was een Augias-arbeid. Het uitroeien der roovers. Onder Gregorius' regeering werd hun aantal op twaalf- tot zeven-en-twintig duizend geschat. En ziehier de historische waarheid nevens de romantische verdichting van mevrouw Bosboom: ‘Geheel Europa sidderde toen de grijze Pepoli, een edelman uit Bologna, op het schavot werd onthoofd. Hij had geweigerd roovers, die in een zijner kasteelen een schuilplaats vonden, uit te leveren. Hij was bekend als rijk, edelmoedig, hij was geroemd en bemind; vrienden en landgenooten traden voor hem biddende en smeekende op, het baatte niets. Recht voor allen en over allen was de stoute leus’Ga naar voetnoot2). ‘Aan onzen tijd geeft een verschijning als Sixtus V een scherpe les. Wij betichten hem van wreedheid, omdat wij niet weten wat liefde is. Liefdeloos als wij zijn, zoo zijn wij ook zwak, krachteloos, niet berekend voor eene daad. Wreedheid is de dierlijke lust, die anderen doet lijden door zich in dat lijden te vermeien, maar wreedheid is ook de weekheid, die liever wegteert dan strijdt, anderen niet doet lijden maar ook niet voor dreigend gevaar behoedt. De vier-en-zeventig-jarige grijsaard nam een strijd aan, waartoe de geestdrift en de kracht van een jongeling worden gevergd. Hij vroeg niet of zijn naam misschien zou worden gevloekt, of de avond zijns levens woeliger zou zijn dan de middag, het maakte hem niets’Ga naar voetnoot3). Na de uitroeiing van 't kwade, de herstelling van 't goede, ook in den meest utilitairen zin. Vooreerst de waterleidingen van Rome, ces grandes lignes d'aqueducs, die kardinaal Montalto | |
[pagina 131]
| |
van uit zijn afzondering op zijn Esquilijnsche villa zoo dikwijls had aanschouwd. ‘Sinds den terugkeer des Pausen uit Avignon was er veel geschied wat der half verwoeste, half verlatene stad een deel van den vroegeren luister hergaf; Rafaël, Michel Angelo, Bramante hadden hun voet in dien bodem gedrukt; paleizen waren verrezen, orde en regelmaat namen de plaats van leegte en verwarring in; voor den tooverstaf der kunstenaars vlood de ijzeren periode der baronnen heen. Maar wat een nieuwe en betere tijd ook al had gebracht, nog weerklonk niet door Rome dat wonderbaar ruischen van springbron en fontein, in wier druppelend geklater èn inzaat èn vreemdeling vroeger zoo menigen lofzang op de wereldstad hadden gehoord. Van de 14 waterleidingen die 't Rome der Caesars drenkten, verfrischten, sierden, was geen enkele meer in gebruik; de jongere tijd was te machteloos om de erfenis van vroeger eeuwen te beheeren.... Onder de vele jammeren door de bandieten veroorzaakt, behoorde ook de verwoesting van zoo menigen boog, die het frissche water der Latijnsche bergen naar Rome voerde....’Ga naar voetnoot1). ‘Ten Zuid-Westen van Rome, op bijna 20 mijlen afstand van de stad, in de nabijheid van het vlek Colorina, kocht de Paus een overvloedige bron.... In persoon begaf hij zich naar de plaats, het werk begon en werd onophoudelijk voortgezet. De waterleiding doorstroomt in onderaardsche buizen een eindweegs de Campagna tot ze bij Porta Furba den weg naar Frascati met haar bogen overspant,... en eindelijk op de Piazza ‘de Termini’ uit de Mozesfontein haar eerste stroomen drijft. Drie jaren na het begin van zijn pontificaat had Sixtus V het reuzenwerk voltooid’Ga naar voetnoot2). Dan het oprichten der obelisken en het trekken der straten: ‘Al de groote basilieken moesten door rechte wegen met elkaar worden verbonden.... Op het Quirinaal werd het hoofdgedeelte van het grootsche paleis der latere dagen opgericht; de fraaie, reusachtige beelden, die tot nu toe den heuvel als Monte Cavallo blijven stempelen, werden onder deze regeering op hun voetstuk geplaatst’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 132]
| |
‘Wat men schoonheidszin zou noemen, was een der gaven, die Sixtus V ontbraken. Zijn blik omvatte allereerst en allermeest de dadelijke behoefte van het dagelijksch leven. Vreemd doet het ons aan als we vernemen hoe deze Paus het Coliseum wilde omscheppen in een wolweverij.... Toch zonder dat richtsnoer van het nuttige zou het schilderachtige in verwarring, opeenstapeling, wanorde ontaarden. De schoonheid trad wel voor een oogenblik ter wille van het nut op den achtergrond....’ Het tijdperk der groote kunst was inderdaad voorbij: ‘'s Pausen “man of all work” was Dominico Fontana, was slechts een pygmee van Michel Angelo. - Hij was een man van spoed, en als dusdanig een ideaal helper van dezen Paus, die ook dien eigenaardigen drang aller krachtige naturen voelde om te bouwen - de kerk van den H. Hieronymus der Slavoniërs, de weidsche kapel van Ste Maria Maggiore.... En de kapel van St. Pieter, de stoutste droom ooit in een kunstenaarsziel opgekomen, het reuzentestament van Michel Angelo vond door dezen Paus haar verwerkelijking.... Ten koste van ongelooflijke inspanning, van een bij nacht en dag voortdurenden arbeid, stond op 14 Mei 1590, drie maanden vóor den dood des Pausen, het wonderwerk voltooid’Ga naar voetnoot1). Maar het werk dat boven alles de tijdgenooten van Sixtus V met bewondering vervulde, was de oprichting der obelisk op het plein van St. Pieter. ‘Aan de Westerzij der kerk lag de granieten naald, die vroeger Nero's circus sierde, sinds de dagen van Paulus III onder stof en puin begraven. Michel Angelo en San Gallo hadden de overbrenging onmogelijk genoemd. Dat was een uitdaging voor Sixtus V. Hij liet kardinalen, prelaten en deskundigen vergaderen, plannen inleveren en beoordeelen, alles met dezelfde drift.... Onder 't gemor en gemompel van Rome, droeg Sixtus alles aan zijn Fontana op.... Den 13n Juni was alles tot de oprichting gereed, maar wegens de hitte werd het werk tot in September verschoven. Op den 10n dier maand, in den vroegen morgen, werd de stoute onderneming begonnen en de laatste zonnestralen verguldden de obelisk, die daar oprees onder het daverend gejuich der toeschouwers, onder 't luiden der klokken en 't bulderen van 't kanon. - Dat was een grootsch werk. De obelisk, die | |
[pagina 133]
| |
eenmaal de martelaren in den circus had gezien, stond nu, een ander miliarium aureum, aan den ingang van den hoofdtempel der Christenheid; en Sixtus V was groot genoeg, om nog grootscher gedachte daarin te verwerken. Die obelisk moest spreken, voor alle geslachten, alle tijden getuigenis afleggen van den triomf der Kerk. Op de spits werd het Kruis, waarin een kostbare reliek werd geborgen, geheschen, en het breede voetstuk droeg het koninklijk opschrift, dat nog altijd het hart doet kloppen: Christus vincit, Christus reguat, Christus imperat.
Christus ab omni malo plebem suam defendat.
Sinds de dagen van Sixtus V klinkt door Rome weer de heerlijke zang van obelisken en fonteinen rond. De tongen van graniet verheffen hoog en stout de glorie-hymne der onvergankelijke Rots; in het druppelen der fonteinen ruischt het lied der blijde eeuwig jonge Moeder ons toe’Ga naar voetnoot1). Deze Roomsch-lyrische Abstecher heeft dan ook de verdienste ons in te leiden tot Schaepman's lateren ‘Zang der Zuilen’ en ware allicht voor Kloos een onderwerpje van meditatie om zijn hardkoppig dichterschap stilaan tot de overtuiging te brengen dat zuilen wèl zingen kunnenGa naar voetnoot2). Zoo komen we tot het overzicht van 'tgeen Sixtus gedaan heeft voor de innerlijke regeling van de Kerk: de vastere inrichting der Kardinalen-Congregatiën, der werkkringen van die mannen ‘wier purperen kleed het symbool was hunner trouwe tot den bloede toe’. Door zijn bullen ‘Postquam’ en vooral door ‘Immensa aeterni Dei’, riep hij een stelsel in 't leven dat met enkele wijzigingen, tot op dezen dag toe voortdurend het stelsel van administratie in de Kerk gebleven is. - Hij schiep vijftien Congregatiën. Ieder kardinaal had zitting in éene daarvan. In elke Congregatie waren minstens drie leden. Acht Congregatiën oordeelden over de zaken der algemeene Kerk, zeven over de belangen van den Kerkelijken Staat, zooveel als Ministeriën dus. Toen reeds noemden dit velen ‘centralisatie’. ‘Daar worden altijd personen gevonden voor wie het leven der Kerk voor de Kerk zelve schadelijk schijnt’. | |
[pagina 134]
| |
Schaepman wil goedpraten, dat Sixtus zijn neef Alessandro Montalto zoo vroeg tot het Kardinalaat heeft verheven. - ‘Toen de strenge monnik weer wakker werd in den teederen broeder was Sixtus zijn strenge rechter. Gelukkig overtrof de kardinaal Alessandro Montalto de beste verwachtingen van den pauselijken oom.... Op het einde van Sixtus' regeering zag de wereld het wonder schouwspel aan, hoe een zeventig-jarige grijsaard en een knaap van nog geen zestien jaren de lasten der pauselijke regeering geheel droegen’Ga naar voetnoot1). Het laatste derde van Schaepman's arbeid is gewijd aan de studie der buitenlandsche politiek van dit zeldzame pontificaat, dat slechts vijf jaren duurde, maar elken dag iets blijvends bracht. ‘Sixtus wist te goed en beter dan eenig ander dat alleen op zedelijken grondslag de internationale orde waarachtig en zeker rust. Zijn evenwichts-politiek was geen huldiging van het materialisme, maar een erkenning van 's menschen zwakheid, 's menschen driften, die de zedelijke orde wel beheerschen, niet vernietigen kan. Daarom behoeft de zedelijke wet, het heilige recht, den uiterlijken waarborg, die als herinneringsteeken aan de wet en als beletsel tegen de zonde den mensch van overtredingen weerhoudt. Zulk een waarborg voor de internationale orde vond de Paus in het evenwicht der verschillende staatskrachten; de heftige eerzucht, de onrechtvaardige drift werden bij den een in toom gehouden door de grootheid en de kracht der tegenpartij’Ga naar voetnoot2). Schoon, misschien een beetje àl te schoon, om te zeggen dat Sixtus Philips II schaakmat zette, en het Frankrijk van Henri IV redde voor de Kerk. Met veel te talmen en veel te toornen kwam de Paus, waar hij wezen moest. ‘Als Spanje de overmacht in Frankrijk verkreeg, dan was Italië, dan was Europa, dan was ook de H. Stoel zelve verplicht voor Madrid te buigen. Frankrijk moest voor de Kerk behouden blijven tot iederen prijs; de strijd tegen de ketterij was gebiedende plicht, maar zoo 't mogelijk was dan zou die strijd gevoerd worden zonder dat de onafhankelijkheid van Christus' Stedehouder daarbij onderging’Ga naar voetnoot3). Een Calvinistische regeering in Frankrijk erkennen | |
[pagina 135]
| |
kon en mocht Sixtus niet, daarom verklaarde hij de aanspraken van Henri van Navarre en van Henri van Condé even nul en nietig, en onthief hij hun leenmannen en onderdanen van den eed van trouw. Maar ook de candidatuur, door Spanje gesteld, moest geweerd worden. Tot groote ergernis van Philip en van de Ligue heulde Sixtus met Henri van Navarre, zijn evenknie in genie, en bekwam hij ten slotte - wel niet een koninklijke bekeering - maar toch een koninklijken omkeer naar het Katholicisme. Wat Sixtus voor de verzoening van Engeland met het Pausdom poogde, bleek vruchteloos. Even slecht ging het zijn plan tegen de Turken. ‘Sixtus V had de Oostersche kwestie zijner dagen doorschouwd en het ware redmiddel ontdekt. Met Sigismond hoopte hij nog eenmaal zijn plannen tegen den Turk veer op te nemen en den strijd aan te binden met de Halve Maan. Het bleef een droom.’ ....‘Bij Philips II vond de Paus weinig steun. Toornig wees Spanje's koning op de Nederlanden, op Frankrijk, op Engeland. Daar was genoeg te doen, voor wien ijverde in den dienst der Kerk’Ga naar voetnoot1). Goed in reliëf worden Sixtus en Philip een oogenblik seven malkander gezet: ‘Philip II was gees bondgenoot voor Sixtus V. De Pans waardeerde 's konings gaven, maar het bleef bij waardeering...; de verhouding was koel en rustte meer op plicht dan op neiging. De koning was een volleerd staatsman; hij bezat geduld en scherpzinnigheid; hij wist een gordiaanschen knoop te ontstrengelen, maar terwijl hij rafelde, had gewoonlijk het zwaard van zijn tegenstrever het pleit reeds beslist. Philip wist bevelen te geven, Sixtus to heerschen; Philip was geduldig, de Paus volhardend; Philip scherpzinnig, de Paus verziende; Philip berekenend, de Paus onbaatzuchtig; Philip voorzichtig, de Paus stoutmoedig; de tegenstellingen losses zich op in den man van plannen en den man der daad’Ga naar voetnoot2). Toch heeft Sixtus meer dan iemand het lastig gehad om zichzelf te zijn en te blijven: | |
[pagina 136]
| |
‘Hij was omringd van menschen die onder de fraaiste woorden altijd het hunne zochten, niets dan het hunne, Philip II zag nooit over zijn Spaanschen gezichteinder uit. Hij, de Paus, zag de wereld, de maatschappij, - zijn doel omvatte niet éen, maar alle rijken, hij was de katholieke Vader, die geen bevoorrechten, tenzij de zwaksten kent’Ga naar voetnoot1). ‘Sixtus faalde als allen, maar in zijn feilen ging de grootheid der ziele niet te loor. Hij beheerschte zijn tijd en zijn tijdgenooten, die geen Pygmeën waren, ook. Hij beheerschte hen, niet door list en geweld, zelfs niet door kracht van wil en geest alleen, maar door de onwrikbare overtuiging der heiligheid van zijn ambt, door het strenge bewustzijn zijner plichten, door als oordeel zijner daden niet te erkennen de stem der tijdgenooten, maar de stem van zijn geweten en den wil van God’Ga naar voetnoot2). ‘Sixtus kende en wilde geen dralen. In toorn brak de grijsaard uit als zijn dringende ijver geen dringend antwoord vond; wie tegen zijn plannen moeilijkheden opwierp was zijn vijand’Ga naar voetnoot3). Dat ondervond zelfs de Habsburger Rudolf III, toen de Paus door zijn ‘Bulla Privatoria’ de Duitsche protestanten in heftige beweging bracht. ‘Sixtus V was de man van zijn tijd, een man vol van hoogen, zedelijken ernst, die scherts en gezelligheid liefhad, maar die op 't stuk van daden geen scherts verdroeg. Voor hem had het leven slechts éen doel, en dat doel maakte hem groot, omdat het grooter was dan hij. Hij was geen vriend des keizers, geen aanhanger van Spanje, geen begunstiger van Frankrijk, geen Italiaan voor en boven alles - hij was het hoogste, wat hij zijn kon: Sixtus de Vijfde, Paus’Ga naar voetnoot4). Niemand zal aan Schaepman's bewerking flinken historischen zin, kranig condenseerings-vermogen en eigen stijlvolheid in 't weergeven van personen en zaken ontzeggen. Maar onze meening dat het stuk, hoe bedektelijk ook, een polemisch karakter draagt, zal tevens verklaren hoe 't komt dat de wetenschappelijke graad, de nauwgezette onpartijdigheid, soms wat zakte. | |
[pagina 137]
| |
De jaren dat Peretti te Venetië als generaal-inquisiteur zeer onbehendig en zeer uitdagend en zeer ontredderend werkte, zijn overgeslagen. Zijn vijandschap jegens Buoncompagni wordt vermeld, niet verklaard, waarschijnlijk omdat hier geen verklaring te vinden is, waarmee de christelijke naastenliefde vrede kan hebben. Geen woord wordt gerept over Sixtus' onverkwikkelijken strijd met de Jezuïeten, toen hij dezen in min polemiek met de Leuvensche hoogeschool het stilzwijgen oplegde. Dat Sixtus er van droomde zijn neef op den Franschen troon te plaatsen en Egypte te veroveren, vernemen we evenmin. Weggedoezeld is ook de verbittering van 't volk om 's Pausen hardvochtig financieel beheer. Toen de Senaat aan den overleden Paus in 't Kapitool een beeldzuil oprichtte, werd ze dadelijk door de Romeinen neergehaald. Daarentegen vergat Schaepman het noodig gewicht te leggen op 's Pausen verdiensten bij de heruitgave der ‘Vulgata’. ‘Een groot man’ was deze Paus; maar Schaepman deed zijn best om de kleine kanten te verbergen. Waarom toch? Het indrukwekkend slotwoord zou immers eenieder beamen: ‘In de toekomst ligt het leven der waarachtige groote mannen, en het nageslacht is hun tijdgenoot. Zij laten geen naam na, maar daden. De volksmeening is hun niets; wat maakt het gemurmel om het graf? - Als uit dat graf geen daden ontkiemen is het toch de dood die daarover heerscht. De eik kan sterven, maar de eikels vallen in de mulle aarde en ontkiemen, en krachtiger en forscher wordt de jonge stam, breeder de bladerkroon; door zijn bladeren ruischt weer het oude lied van den gevallen eik’Ga naar voetnoot1). ‘In de kapel der H. Kribbe, aan de basiliek van S. Maria Maggiore, verheft zich het graf van Sixtus V tegenover het monument door hem aan zijn heiligen voorganger, Pius V, opgericht. Het beeld des Pausen verhaalt ons wie hij was. De krachtige, gedrongen gestalte, het breede hoofd met de sterke en beenige trekken, de zware wenkbrauwen, het hoog gewelfde voorhoofd, dat alles spreekt van kracht, ijzeren kracht. Geen | |
[pagina 138]
| |
schoonheid verzacht de lijnen, geen hooger glans tempert en verfijnt het forsche gelaat. ‘Maar het beeld spreekt niet alleen van kracht. De Paus ligt geknield, met gevouwen handen. Zoo behoort het: deze mannen beheerschen de wereld, omdat zij knielen voor God’. |
|