Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XVII.
| |
[pagina 110]
| |
voor de strenge kritiek, zijn dagelijkschen krantenarbeid tot bundels en nog bundels ‘Mélanges’ van blijvende waarde vereenigt, is er niet. ‘Le temps n'épargne pas ce qui s'est fait sans lui’, geldt ook voor een zeker gedeelte van Schaepman's vliegwerk. Maar uit dit vliegwerk zou toch een heerlijke keur te verzamelen zijn. Daarin zouden 't beste aandeel leveren de beschouwingen en de pennetwisten. Als vaste redacteur aan de Tijd, dus na zijn terugkeer uit Rome, leverde Schaepman door de dertien jaren heen, pl.m. 445 artikelen: 171 over binnenlandsche politiek (daaronder begrepen de lange polemiek met Groen en enkele letterkundige stukken), 81 artikelen over algemeene buitenlandsche politiek (waarin het meest over Rome, Frankrijk, Engeland, Duitschland), 43 artikelen over Frankrijk, 48 over Duitschland, 24 over Rome en de Paus (waaronder twee gedichten), 9 over Italië, 8 over Engeland; enkele over de Oostersche Quaestie, Rusland, België, Zwitserland, OostenrijkGa naar voetnoot1). Een duchtige school maakte Schaepman aanvankelijk door: ‘Dikwijls heeft Mgr. Smits in mijn artikelen de mooiste passages - zoo geloofde ik althans - onbarmhartig geschrapt en zelfs heele opstellen naar de papiermand verwezen. Ik kan er hem nooit dankbaar genoeg voor zijn’Ga naar voetnoot2). De doctor ging er steeds groot op, ‘het trouwst van allen te zijn gebleven aan de oorspronkelijke staatkundige traditie van de Tijd, en het eerlijkst te hebben voortgewerkt in den waren geest van Mgr. Smits’Ga naar voetnoot3). Hoe deze verklaring is op te vatten komt later vanzelf wel te pas. Want uit hetgeen reeds bij gelegenheid voorging blijkt, dat zoowel in de Tijd als in 't beste blad ter wereld gevoelige schommelingen zich voordeden. Schaepman's bijdragen over buitenlandsche politiek - zijn | |
[pagina 111]
| |
aanvankelijke specialiteit - zijn weleens oppervlakkig. Sommige daarvan moeten verrhetoriseeringen heeten van Veuillot's gelijktijdigen persarbeid, andere zijn rechtstreeksche, onberekende uitvloeisels van Schaepman's jeugdkarakter. De Doctor was in de eerste jaren '70 nog niet een Real-politiker in den goeden zin, nog niet, als zoodanig, een zielkundige, die tot den aard van het inwendig leven besluit uit nauwkeurig doorvorschte uitwendige openbaringen. Hij had voor de onbelemmerde keuring der staatkunde van den dag nog te veel in zich van Möhler's geest, van die seminarie-mystiek, op zichzelve zeer prijselijk, wijl ze leeft van hooge gevoelens en individueel-louterende oefeningen, maar dan toch minder geschikt om te vatten die duizend verschijnselen van 't practische leven, waarin een journalist zich hals over kop hoeft te werpen, zorgende steeds dat hij een zelfstandig hoofd boven water houdt. Maar aldra zal aanhoudende studie der Engelsche en Duitsche politiek Schaepman brengen waar hij zijn moet: 't Was ook de beste school die hij kiezen kon. Aanvankelijk waren zijn artikelen veelal wat de Engelschen minder gunstig als ‘allusive’ bestempelen tegenover het ideale ‘explanatory’ van een echt journalist. Het groot aandeel dat de artikelen over buitenlandsche politiek in Schaepman's Tijd-redactie verkregen, is reeds gedeeltelijk verklaard door het feit, dat hem in de eerste jaren de redactie van die rubriek was opgedragen. Dit is ten andere volkomen in overeenstemming met het algemeen verschijnsel in de Nederlandsche pers, dat als volgt werd geboekt: ‘Il est naturel qu'un journaliste hollandais accorde beaucoup d'attention et d'espace à ce qui se passe à l'étranger, d'abord à cause de l'influence que ces évènements peuvent exercer sur le commerce et les relations, et même sur l'existencee indépendante d'une petite nation, ensuite parce que toutes les classes de la société s'intéressent vivement à ces évènements.... Il semble qu'il en a toujours été ainsi, et si les premiers véritables journaux, c.-a.-d. des feuilles paraissant périodiquement, ont pris naissance en Hollande (vers 1600) on peut bien en chercher la cause dans ce désir qui existait déjà alors, d'être renseigné convenablement sur les principaux évènements des autres pays’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 112]
| |
Daarbij zag Schaepman heel duidelijk dat een pers, die de Katholieke Kerk wil dienen, even universeel moet worden opgevat als die Kerk zelve in werkelijkheid is. In dit opzicht voelt een katholiek zich veel meer dan iemand anders wereldburger. Nu, wie geen vreemdeling bleef in den strijd der geesten, weet zeer goed dat de pers, zooals de moderne tijden ze kennen, een anti-katholiek product mag heeten, een arsenaal tegen Rome. Hij die als Roomsche persman wou optreden, moest den strijd aanbinden tegen een macht, die zich in alle beschaafde landen als anti-Roomsch openbaarde. En inderdaad, de eersten die een stem gaven in de pers aan 't katholiek bewustzijn en aan de verdediging van Rome, waren mannen wier arendsblik de wereld overschouwde: Görres en de Fransche leiders omstreeks 1830. Steeds meer begon overal het godsdienstig vraagstuk de politiek te beheerschen, vooral na de Revolutie van 1848. De strijd tegen den Paus was in de eerste plaats een strijd tegen den godsdienst. In Frankrijk, België, Spanje, Duitschland, Italië, Zwitserland, Rusland, was de Roomsche Kerk in haar leer, haar instellingen, haar tucht, het mikpunt der hevigste aanvallen. Dat alles kwam uit de pers. Zoo móest de polemiek der katholieke bladen, wilde ze iets zijn, algemeen Europeesch wezen. En dat was zij inderdaad in Kölnische Volkszeitung, Westfälischer Merkur, Westfälisches Volksblatt, Germania, Univers, Monde, Union, Français, Gazette de France, Bien public, Courrier de Bruxelles, Handelsblad van Antwerpen. Dat was zij ook in de Tijd. Daar had Smits voor gezorgd. En in dat opzicht maakte Schaepman zijn blad tot iets groots onder de zusteren. Strijd tegen de ondermijning van geloof en gezag, strijd tegen het liberalisme was bij Schaepman de alles overheerschende leuze. Hoopvolle ijvering voor de monarchistisch gezinden in Frankrijk, bestrijding van de republiek behalve onder Mac-Mahon. Aftakeling van de Belgische regeering, geleid door Frère-Orban. Neerhaling van Bismarck's politiek, verguizing van den Kulturkampf, bewondering voor het Centrum. Sympathie voor Disraëli's politiek. Onderschatting van Gladstone, uitgenomen waar het gold zijn homerule-plan. Bestoking van het Italiaansche roover-koningdom. Verwoede haat tegen ‘den Russischen beer’, op grond van afschuw voor de leugen-politiek der Tsaren-autocratie en voor de marteling van Polen. Als uitvloeisel van Russischen afkeer, ver- | |
[pagina 113]
| |
goelijking van de Turksche regeering, een beetje op het komische af.... Dit veelal negatieve bedrijf in een prachtige affirmatie steunend op Schaepmansche Pausen-trouw, op zijn éenige, lyrische liefde voor Pius en Leo. En meest al deze dagblad-arbeid is werk van een kunstenaar, van een rijk-levend artist, die denkend en dichtend de wereld doorliep, die schreef waar hij, na een verheven of schalksche Tischrede bij de vrienden, pen en papier en een schrijftafel vond, en nooit bij ondervinding heeft geweten wat een suffe kruk en een duf kantoor beduiden. ‘Unser Gegenstand ist der Mensch mit allem, was zu dem Menschen gehört. Die Tugenden, die Wissenschaften, die Glückseligkeit, die Neigungen, die Laster, die Fehler, die Torheiten, das Elend, das Leben und Sterben des Menschen soll uns Stoff in die Hand geben’. Zoo luidde de inleiding van de meest bekende WochenschriftGa naar voetnoot1) der 18e eeuw in Duitschland; zoo mocht ook Schaepman getuigen, hij die in de Tijd en in zijn verdere journalistiek een portretten-galerij heeft gesticht van al zijn tijdgenooten, die in Europa en Amerika een overwegende rol hebben gespeeld. Toen het na den dood van den grooten Smits (1872) uit was met de zoowat patriarchale leiding van 't blad, kreeg de Tijd meer en meer de inrichting van een groote algemeene krant. De bisschoppen stelden een redactie-raad aan, waarbij elk lid instond voor zijn deel en tevens besliste over de belangrijke vraagstukken die binnen zijn afdeeling vielen. Op hun bijeenkomsten gaven de gezamenlijke redacteurs de richting aan 't blad. Na Smits werd Schaepman hoofdredacteur. Maar een gezeten pennersleven zou nooit het zijne worden. En hij, die niet eens in Amsterdam woonde, die Rijsenburgsch professor was en bleef, die zijn Wachter voor zijn part had vol te schrijven, die aldra het heele land al redevoerend zal doorkruisen, moest al dadelijk naast zich in de hoofdredactie menschen hebben met geruster levensgewoonten. Zoo werden hem reeds in 1872 de Eerw. heeren B.H. Klönne en J.G. Heeres toegevoegd. Met die beiden maken we later kennis. Intusschen deed Administrateur-directeur Van der Aa het kleinere redactiewerk voort. | |
[pagina 114]
| |
't Wordt allengs moeilijk uit te maken hoe 't op die redactievergaderingen in de jaren '70 toeging. Schaepman zelf geeft een kijkje daarop in een van zijn brieven aan Thijm: ‘In de redactie heb ik te doen met de wijze bedaardheid van Klönne, die voor mijn gestel “fainéantise” moet heeten, met de lymphatische onverschilligheid van Van der Aa en de eigen-meeningen van Heeres.... Wat wil men dan van mij? Al mijn invloed loopt hierop uit, dat ik gewoonlijk de zondebok ben’Ga naar voetnoot1). Feitelijk had Schaepman allerminst over miskenning te klagen. Zoo stilaan trok zijn opslorpingsvermogen ook de hoofdleiding van de binnenlandsche politiek naar hem toe: Oorlog aan het liberalisme en bevechting van de neutrale school, volkomen losmaking van de katholieken uit de oude liberale sympathieën, opleiding tot zelfstandige katholieke actie uit de massale loome, lamme schuchterheid van voorheen. In zooverre was 't inderdaad een voortzetting van het oude, beproefde programma van Smits. De jeugdiger strijdlust van Schaepman en de beslist anti-liberale opleiding zijner seminarie-jaren voerden hem en zijn helpers, eenmaal Mgr. Smits begraven, naar de vinnigste polemiek met het liberalisme van Rotterdammer en Handelsblad en Gids en Vragen des Tijds. Even hartig en even dikwijls - en heel en al in den geest van Smits - geraakte Schaepman slaags met het anti-papisme van de Standaard. Behalve, zooals we 't merken zullen, in kiesperiodes van af 't jaar 1873. Tien jaar lang zal Schaepman fragmentarisch, nu een stukje, dan weer een, zijn denkbeelden en wenschen en droomen uitspreken over een katholieke partij en over haar samengaan met de anti-revolutionnairen. En als hij zal gereed staan met zijn afgeronde proeve van een program zal het uur slaan, waarop hij om ál te diepgaand verschil met de overige leden van de redactie, uit het dierbare blad van zijn prachtige leer- en krachtige jeugdjaren zal afscheid nemen voorgoed. Dikwijls genoeg waren Schaepman's neigingen naar de anti-revolutionnairen en ook zijn meeningen in tal van andere gevallen minder welkom in de redactie. Eigenlijk voelde hij sedert 1873 weinig lust om op de vergaderingen aanwezig te zijn. En hoewel steeds de brio vaardig werd over hem als hij voor 't blad | |
[pagina 115]
| |
aan 't pennen ging, werkte hij zelden, na 't heengaan van Smits, met diezelfde geestdrift, die hij b.v. voor zijn Wachter bleef voelen. De Tijd alleen te redigeeren ging niet, en in gezelschap te werken met gelijkberechtigden, die toch allen veel minder krachtig wilden en konden dan hij, en die daarbij het recht hadden niet immer van Schaepman's meening te zijn, werd hoe langer hoe lastiger. ‘Kan ik mijn hooge collegaas in den redactieraad dwingen mij te volgen? U heb ik gezegd dat het mij begon te vervelen.... Maar ik voeg er nu bij, dat ik den geheelen zomer door mij verveeld heb en sinds twee maanden geen der heeren sprak of hoorde. Toch kan ik er niet af, eerstens omdat mijn superieuren niet willen, tweedens omdat ik dan nog niets anders heb. In het katholieke Nederland valt (bezoldigde intellectueele arbeid) iemand niet in den schoot.... Ook aan Van der Hoeven heb ik niet eens maar meermalen gezegd hoe de Tijd geredigeerd wordt, en hoeveel en hoe weinig ik er te zeggen heb’Ga naar voetnoot1).... ‘Wat helpt mij te vechten? Ga ik heen, dan is 't er niet beter om, en ik ben de helft van mijn inkomen kwijt.... Zal ik burengerucht maken en onze eigen glazen ingooijen? “Het is beter dat éen sterve dan dat het gansche volk verloren ga”. Ik zou ook hard betwijfelen of dat spektakel niet voor een deel uit persoonlijke gevoeligheid zou voortkomen. Men zou het zeker zeggen’Ga naar voetnoot2). En dit mag er bij: Als het Schaepman in zijn Tijd-redactie naar den zin ging, zweeg hij en hij handelde duchtig door. Ging het aleens minder van een leien dakje, dan sprak hij het aan zijn vriend Alberdingk uit. En,... als hij sprak onder eigen volk, was het nooit met een blad voor den mond. Kunstenaars, als Alberdingk en Potgieter, zagen eigenlijk minder graag dat hun vriend Schaepman verzeilde in de journalistiek. Potgieter klaagde, dat die artikelen in de Tijd door niemand werden gelezen, en Alderdingk waarschuwde steeds voor 't gevaar der oppervlakkigheid. Potgieter had het mis. Maar voor Schaepman's journalistieke inzichten kon hij, met zijn karakter en zijn levensbeschouwing, natuurlijk niet veel voelen. Wáar blijft het immers, dat de Tijd daar stond als het leekenorgaan der Katholieke Kerk in Neder- | |
[pagina 116]
| |
land en dat het aantal van haar lezers gerust kon wedijveren met dat der grootste liberale bladen. De Tijd was het algemeene Roomsche blad, zoowel in 't Zuiden als in 't Noorden. De Maasbode telde pas de kinderjaartjes en de Noord-Brabander bleef binnen zijn gouw. De Roomschen vormden in 1871Ga naar voetnoot1) 36.38, pct. der bevolking, en de overgroote meerderheid daarvan kreeg haar politieke en sociale opvoeding door de Tijd. De sociale toch minder. Nederland bleef bij de andere West-Europeesche landen in dit opzicht ten achter. Stilletjes aan begon Schaepman op vaderlandschen bodem te planten wat reeds elders, vooral in Duitschland, groot was gegroeid. In de sociologie, gelijk in zooveel andere dingen, is Dr. Schaepman wel de Roomsche leider geweest. Maar op dit stuk was hij geenszins de leiders der andere partijen of richtingen voor. Ook Alberdingk mocht gerust wezen. Had redacteur Smits zijn Roomsche land ontgonnen, redacteur Schaepman heeft het vruchtbaar gemaakt aan groote dingen, aan geloof in uitkomst, aan geestdrift tot arbeid. Vooral Protestantsche oogen, als die van Chantepie de la Saussaye, zijn in dezen zoo weinig blind geweest, dat de professor in zijn mooie studie: ‘Geestelijke Stroomingen’Ga naar voetnoot2) een getuigenis heeft neergelegd dat we voor geen goud willen missen: ‘De geestelijkheid wijdde zich met geestdrift aan haar heilige roeping en de leeken deden door gehechtheid aan de Kerk en offervaardigheid van hun godsdienstijver blijken. De kerkelijke kunst begon weer te bloeien en de zonen der Moederkerk verhieven mede hun stem onder de beoefenaars van wetenschap en letterkunde. De katholiek bepleitte zijn belangen in de vergaderzalen van stad en land en verlangde gehoor bij de behandeling van maatschappelijke vraagstukken. Mannen- en vrouwenkloosters van verschillende orden, kerkelijke congregatiën, geestelijke broeder- en zusterschappen kwamen overal te voorschijn. Hier openden zij bewaarscholen en belastten zij zich met het lager, straks ook met het middelbaar en gymnasiaal onderwijs, omdat de neutrale school niet aan hunne behoeften voldeed. Ginds verzorgden zij weezen en ouden van dagen, elders wijdden zij zich met edele zelfverloochening aan de | |
[pagina 117]
| |
verpleging van kranken en de zorg voor verwaarloosden en krankzinnigen.... De Nederlandsche Kerk heeft hare zendelingen in onze Oost- en West-Indische bezittingen.... De nooden der armen trekken de Vincentius- en andere vereenigingen zich aan. Het Nederlandsch Katholicisme delft uit de archieven de bouwstoffen op van zijn verleden, het heeft zijn volksgeschriften en organen. Zijn geschiedenis sedert het herstel der hiërarchie heeft schier op elk gebied van ons maatschappelijk leven bewezen, welk een kracht het ontwikkelen kan’. Dat een groot en grootsch deel van dit Roomsche heropleven aan de Tijd is te danken en dat voor elk van zijn redactie-leden, voor Smits en voor Schaepman, voor Heeres en Klönne en Van der Aa, hierin een mooi compliment ligt besloten: dit wist eenieder, en 't zou zelfs door den aristocratisch zich hoog boven de massa voelenden en dan ook door die massa luttel begrepen Alberdingk niet worden ontkend. Vooral in hun standvastigen strijd tegen het liberalisme hebben Schaepman en Heeres door de Tijd groote, blijvende dingen verricht. Wel had Mgr. Smits den overmoed van 't liberalisme reeds geduchte slagen toegediend, maar de Nederlandsche kolossus stond nog steeds overeind. Thorbecke was nog immer de Thor te midden een schaar mindere liberale goden. ‘Alles Neue, was das 19e Jahrhundert geschaffen, ist nur ein Werk des Liberalismus’, luidde Treischke's axioma, en 't was evangelie ook voor Nederland. Wat niet liberaal dacht, kón ook niet denken, en de liberale heeren achtten 't verloren tijd met niet-liberalen te redeneeren. Steile minachting of stil medelijden voelden ze jegens die achterlijke misdeelden, die door de verlichting onbegenadigd bleven. Vooruitgang, beschaving, ontwikkeling, verdraagzaamheid, vrijzinnigheid, waren als manna op 't publiek geweten gevallen, daar zoowel als elders in West-Europa.... Maar daar zoowel als elders rees ook de zon van 't redeneerend geloof, en voor de stralen uit de Tijd smolt het manna weg, eerst binnen de Kerk en stilaan ook daar buiten. Niemand zag dat beter dan Buys, het levend geweten van 't Hollandsch liberalisme, die telkens waarschuwde in de Gids voor die smeltende ontaarding tot niets of tot modder. Misschien heeft geen mensch in Nederland zoo goed als Buys voorgevoeld dat Schaepman de doodgraver van de liberale regeering zou zijn. | |
[pagina 118]
| |
Schaepman contra Buys moeten we besparen als een afzon derlijk genoegen voor later. Hoe dapper ook deze journalist-in-grooten stijl voor de binnenlandsche polemiek zich gedroeg, in den regel wist hij, heusch en hoofsch, den goeden toon te houden. Afkeerig van een vuistgevecht was hij niet, maar het bleef de groote, schoone verontwaardiging om de schennis van de heilige zaak, en, hoe hevig 't er ook soms toeging, nooit betaalde hij de leelijkheid van een tegenstrever met gelijke munt. Voorbeeldig hoog hield hij de ridderlijkheid. En zonder een kloek protest voor de dagbladzeden die Schaepman van de zijnen en aan de zijnen steeds heeft geleerd, mogen insinuaties als degene, die Van Duyl zich veroorloofde in een wereldtaal neer te schrijven, niet worden los gelaten: ‘Il est très rare (dans la presse néerlandaise) qu'il y ait des erreurs dans la communication des faits, et elles seraient généralement réprouvées, si l'on soupçonnait qu'elles eussent été commises à dessein. Ce n'est que dans les considérations sur les sujets politiques qu'on pourrait peut-être remarquer une nuance de partialité dans les journaux qui n'ont pas dès leur début tâché de trouver des lecteurs dans le public en général, mais qui ont été fondés comme organes de partis ou de fractions de partis et qui par conséquent sont lus exclusivement par leurs partisans. Mais cela même (j'ai en vue plus particulièrement certains organes des fractions cléricales) semble moins être la suite d'un dessein prémédité que cette circonstance que les écrivains ont peu vécu dans le monde et que leur éducation toute particulière les a habitués à une logique, qui n'est pas la logique courante’Ga naar voetnoot1). Dacht de heer Van Duyl in ernst dat hij, met Roomsch te worden, zijn beroeps-oprechtheid in gevaar had gebracht? En is 't een gebrek aan ‘logique courante’ dat ons uit zijn tekst doet besluiten: Van Duyl fijner opgevoed en wijzer, onbevooroordeelder journalist dan Schaepman!? Van Duyl's uitlating komt zoo goed gelegen dat ze ons bedacht maakt op 't volgende: Opvallend is 't juist bij de Tijd, dat zij zich zoo gunstig onderscheidt van haar liberale zusters in de pers door de stevigheid van de wijsgeerige grondslagen in | |
[pagina 119]
| |
haar polemisch bedrijf. Tegenover weinig heel- en veel half-geleerdheid waren in de Tijd-redactie priesters aan 't woord, die nevens hun geloof in den eenig waren godsdienst en hun gehoorzaamheid aan het eenig onfeilbaar gezag, over een flink gedrilde philosophie beschikten, in streng-regelmatige studie verworven. Zoo stond daar, in de branding van die veelbewogen dagen, de Tijd als een vuurtoren van sterkte en veiligheid. Het merg van St. Thomas hier, de soep van Opzoomer ginder. Leg nu de Tijd-productie van den jongen Schaepman bij de rest van zijn toenmaligen arbeid, en voor iedereen is het dadelijk klaar: Schaepman overziet zijn leven en zijn zending. En deze zending is, zooals Dr. Ariëns het later in zijn zoo warm-hartelijke studie betoogde: Emancipatie der Nederlandsche katholieken. 't Zal een plezier wezen Schaepman's taak uit den vergeten Tijd-arbeid nader te verklaren. Te vervelen daarmee vrees ik niet in 't minst. De Roomsche machtspreuk ‘Schaepman is groot’, die juist moet wel een beetje vervelend zijn voor degenen die uit on-Roomschheid Schaepman negeeren, en ons is de hoop ze uit hun verveling te verlossen. Wij moeten Schaepman duwen onder den neus van de heertjes. Gemakkelijk is dat wel niet: Duw eens Brobdingnag onder 't neusje van Lilliput. Dan maar brokje voor brokje voorgebracht zonder 't geheel te ontsieren. Ze zullen op den duur wel moeten zien, de katjes en de biggetjes van heden, dat Rome nog immer den ‘leo regius’ kweekt. |
|