Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XVII.
| |
[pagina 101]
| |
Een stuk zware proza-lyriek, waarin Schaepman zijn gewonen jongen gang gaat: Hoogstrevende gedachten kleeden in grootsche beeldentooi en weidsche woordenpraal. Geen wonder van wege een dichter, die al zijn polsen voor 't groote leven voelt slaan en persoonlijk de geweldige ontroeringen van 1870 heeft meegemaakt. En toch vermag dit proza ons niet warm te maken voor wat reeds zooveel jaren in de geschiedenis ligt afgekoeld. Evocatie-kunst werd hier niet gegeven, veelmeer een staatkundig-godsdienstige overweging, met wijsgeerigheid bij de vleet, waarbij sommige beweringen den toon van machtspreuken krijgen, en vluchtige invallen worden ten beste gegeven met de klem van massieve axioma's. Minder hooggetild, maar dan ook objectiever en raker is het Tijds-artikel over nagenoeg dezelfde stof: ‘Regeeringen en Volken’. 't Smaakt Schaepman zoo bitter, dat zeemzoete ‘Groenboek’ aan de leden van 't Italiaansch parlement te Florence uitgedeeld: ‘De bewering dat de Paus vrij is en vrij zal blijven bezoedelt iedere bladzijde’. Italië vertoont zich in al de ellende zijner zedelijke melaatschheid. Maar ook de overige Europeesche Staten zijn besmet. België schuilt achter zijn onzijdigheid weg, en elk van de groote regeeringen weet een reden om zich te onthouden. Maar wat zijn regeeringen thans? ‘De plaats der zedelijke krachten werd ingenomen door het stoffelijk overwicht der meerderheden. Het recht verdween, het langer of korter bestaan werd voor iedere regeering de eerste en eenige vraag. Thans, bij het onrecht gepleegd aan het heiligste en eerwaardigste op aarde, zwijgen de regeeringen, maar de volkeren niet. Tegenover de halfheid en de lafheid der regeeringen staan de katholieke volken geheel en met volkomen bewustzijn op den vasten bodem van het recht.... Een nieuwe omwenteling ligt in de toekomst, een omwenteling die bij uitnemendheid zedelijk zal zijn’.Ga naar voetnoot1) Den 18en Januari was weer een dag van beroering. Toen werd nevens 't belegerde Parijs, in de spiegelgalerij van Versailles, door de gezamenlijke Duitsche regeeringen aan Pruisen's koning de keizerskroon op het hoofd gezet. Intusschen spande de Défense nationale haar uiterste krachten in. Alles was vruchteloos. En nog in dezelfde Januari-maand leidden de onderhandelingen tus- | |
[pagina 102]
| |
schen Favre en Bismarck tot de overeenkomst van Versailles: Parijs capituleerde; Elzas, en een deel van Lotharingen en 5 milliard waren de losprijs.... Onder den wapenstilstand hadden de verkiezingen plaats voor de Nationale Vergadering te Bordeaux. De grijze Thiers werd verkozen tot hoofd der Uitvoerende Macht. En den dag waarop de Vergadering, ondanks de oppositieleiding van Hugo, zich genoodzaakt vond de rampzalige overeenkomst goed te keuren, hielden de Duitschers hun intocht in Parijs. De vijandelijke legers lagen nog in de omgeving der hoofdstad, toen het oproer losbrak, door socialisten uit den vreemde geleid. Den 18en Maart zegt de Commune de gehoorzaamheid op aan het wettig Bewind. Geregelde troepen komen het oproer versterken; en de Regeering moet nu zelf de hoofdstad belegeren.... Luide slaakt Schaepman zijn klachten over de ontaarding en de ontreddering van Frankrijk en van heel Europa in ‘de Toestand’Ga naar voetnoot1), en in ‘Teekenen des Tijds’Ga naar voetnoot2). Geen oogenblik wordt de heldere kijk van dezen dichtenden geschiedeniskenner door de rookende puinen of bloedige dampen beneveld. Wil men zin voor zin uitmaken hoe flink wetenschappelijk Schaepman zijn artikelen stelde, dan gunne men zich de moeite zijn beschouwingen te toetsen aan het prachtwerk van Welschinger: ‘La Guerre de 1870, causes et responsabilités’Ga naar voetnoot3). Van 6 April tot 22 Mei voerde Mac-Mahon zijn troepen, onder de oogen der Duitschers, tegen de hoofdstad aan. En juist in die dagen van anarchistische bezetenheid, komt in Schaepman's rustige vaderland een nieuw orgaan voor het volk verschijnen: De Vrijheid! 't Was kras inderdaad. De heksensabbat der Internationale joelde tot in Amsterdam. Want het blaadje zou niets anders zijn dan een Hollandsche stem van den wereldomvademenden arbeidersbond. Sedert 1864 immers was de Internationale, dat schrikbeeld van alle burgers, aan gang. Haar doel, naar de standregelen van Marx, was de samenwerking tot onderlingen steun, gezamenlijken vooruitgang en volledige emancipatie van de arbeidersklasse aller landen. Congressen volgden 't een op | |
[pagina 103]
| |
't ander: In 1866 Genève, in '67 Lausanne, in '68 Brussel, in '69 Basel. 't Was daar, dat aan de maatschappij het recht werd toegekend den privaat-eigendom van den grond om te zetten in gemeen-eigendom. Schaepman leest De Vrijheid. Hij grijpt naar de pen en schrijft ‘Het Kanalje’. Dat de jonge journalist, die nog niet een socioloog is, alweer den stier bij de horens vatte, zal eenieder getuigen die 't ‘Adres’ leest van Marx, dat eerst later verscheen en waarvan men de beteekenis en den inhoud in Quack nalezen kan: ‘Toen nu de Parijsche Commune de leiding der revolutie ter hand nam, toen eenvoudige arbeiders voor het eerst 't waagden, om het regeerings-privilege van hun gewone opperhoofden, de bezittenden, aan te tasten, toen werd de oude wereld woedend op het zien der roode vlag die, als symbool der republiek van den arbeid, van het stadhuis woei.... De Commune, de ware vertegenwoordigster van alle gezonde elementen der Fransche maatschappij, was als arbeiders-regeering, als de koene kampioen der bevrijding van den arbeid, in den vollen zin van het woord, internationaal. Onder de oogen van het Pruisische leger, dat twee Fransche provinciën bij Duitschland had gevoegd, annexeerde de Commune de arbeiders der geheele wereld aan Frankrijk’.Ga naar voetnoot1) Is 't wonder dat Schaepman ‘het Kanalje’ moest schrijven? ‘Wederom is het zoover gekomen dat daar een kanalje bestaat, een woedende macht die in de maatschappij tegen de maatschappij optreedt met het luid uitgesproken doel: “Wraak en vernietiging”. De lang miskende klassen verheffen zich met de geestdrift den roekelooze eigen, die niets te verliezen, alles te winnen heeft.... Daar was eenmaal in de wereldgeschiedenis een tijdstip, waarop de menschheid waarlijk “kanalje” was. Het kanalje schiep het gezag en als Nero of Caligula droeg het kanalje de keizerskroon. Met eigen hand had de menschheid zich ontmenscht. God was hij die ze weer ophief. Uit stroomen van bloed, allen reinigend door de kracht van het kruis stond de maatschappij herschapen op. Het kanalje zonk in de diepten waaruit het gesproten was, terug.... Deze is de onverbiddelijke wet der geschiedenis: Aan de erkenning van Gods bestaan, aan de eerbiediging van Gods wetten is de menschheid als de schep- | |
[pagina 104]
| |
ping van dien God gehouden, op straffe van het verlies harer grootheid. Waar zij haar plichten vergeet, gaan haar rechten verloren. Sinds nu de mensch door de oneindige liefdedaad Gods van het bloot natuurlijk bestaan tot een hooger bovennatuurlijk leven werd geroepen, sinds de maatschappij het kind Gods werd, rusten op diezelfde maatschappij zwaardere plichten door hoogere rechten vergoed. Die nu eenmaal in Christus gedoopte maatschappij kan dan ook dien Christus niet verloochenen, of zij valt tot het lager standpunt terug, het standpunt waarop de zonde het zuiver natuurlijk leven onmogelijk heeft gemaakt.... Wederom is het zoover gekomen. Als een eerenaam wordt het hondsche woord door een deel der maatschappij aangenomen. Met de eigenaardige welsprekendheid, die, in den kelder van Murat geboren, zoo verraderlijk op het volksgemoed werkt, en die aan het volk verkondigt dat het kanalje goed, dom, loyaal kanalje is’.... Niet zoo gemakkelijk, zal men zeggen, om in '70 iets van Schaepman's democratie te zien groeien. Kwam zulk een uitval bij zoo'n onschuldig blaadje als De Vrijheid te pas? Het toeval antwoordde: 't Jaar daarop had het vijfde Congres der Internationale plaats in Den Haag. Ze werd er wel ontbonden; maar wat zou de toekomst brengen? Hoewel nog geen schuddingen den Nederlandschen bodem schokten, zag de optimistische dichtersblik toch een zwaarbeladen horizont, waaruit hij niet zoo precies als een geboren economist, met niet zoo'n stipte erkenning der oorzaken, maar dan toch met pakkender stem voor de menigte, de naderende gevaren voorspellen kon. - Uit hetgeen de geschiedenis ons sindsdien heeft geleerd, valt op te maken dat ‘Het Kanalje’ niet zoo zuiver inzichtig is als de vorige artikelen over den toestand. Het volk, dat zoo heldhaftig den nood en den schrik der belegering had gedragen, was nu door de Pruisisch-gezinde maatregelen der Assemblée nationale zoo verbitterd, dat het, ook zonder Internationale wellicht, zichzelf zou hebben recht gedaan naar zijn zin. Na ‘Het Kanalje’ krijgt de vorst van het kanalje zijn beurt in ‘Het Standbeeld van Voltaire’Ga naar voetnoot1). Midden in den oorlog, na Wörth en Forbach, werd dat standbeeld te Parijs onthuld. ‘De bevolking van de geestigste stad der wereld had sinds lang | |
[pagina 105]
| |
haren geest verloren.... (De Pruisen) wierpen dood en verwoesting binnen de muren, Voltaire bleef. De oorlog week eindelijk terug - de vrede kwam - het standbeeld bleef. Maar niet de vrede. Want de satanische zucht tot vernieling die den Vorst des Kanaljes tijdens zijn leven bezielde, scheen nu van zijn standbeeld uit te stroomen. De geest der verwoesting werd vaardig over 't gespaarde Parijs; de roode vlag werd ontrold, de Commune was daar.’ ‘Over Voltaire is het onmogelijk zonder hartstocht te spreken. De koude taal der strenge, strikte rechtvaardigheid gloeit van verontwaardiging als de wraakpsalm van den geestdriftigen ziener. Alles wat daar heilig is voor den diepst gevallen mensch heeft hij door het slijk gesleept - met koele, welberekende woede onteerd. Vorstenslaaf en volksvleier, logenaar en dief, eerlooze en huichelaar, had hij toch van God datgene ontvangen wat het hem onmogelijk maakte dit alles rustig of in gewone mate te zijn. Zijn rijke geestesgaven had hij misbruikt voor zooverre dat mogelijk was, maar uit de diepten des geestes klonk nog altijd een protest tegen dergelijk misbruik. Maar protest en verzet beide zweepten den rampzalige tot grooter verdierlijking voort. Hij zelf werd zich ten beul. Hij was het beeld der menschheid, die, tot kanalje geworden, juist in dat bewustzijn een prikkel vindt tot feller haat tegen alles wat waarachtig menschelijk is. Bij dit model van het kanalje was nog het bewustzijn van de hooge waarde der menschheid, die hij had verspeeld; maar het moderne kanalje gaat er groot op, geen begrip van menschelijkheid meer te bezitten. Satanisch was de grijnslach van Voltaire; toch klonk hij niet hooger of scherper dan de ruimte van den salon toeliet; het gelach van ons kanalje is het brullend getier der kermis-gasten, dat in het schorre dronkemanslied of het heesche moord geschreeuw overgaat.... Elders en ook ten onzent kunnen wij de wording van het Voltairiaansche kanalje aanschouwen: de Internationale, de Toekomst, de Vrijheid. De dwingelandij is de wet en de schande de regeerings-daad. De waanzin is de laatste, de voltooiendste trek, de waanzin, die grof en schaamteloos, de hand slaat aan het heiligste der menschheid, het kind en de vrouw. “Le beau tapage et les belles choses” die Voltaire zijn vrienden beloofde, als eenmaal hunne begrippen de wereld hadden ver- | |
[pagina 106]
| |
overd, loopen ten einde. De menschheid heeft nu eenmaal van hare bevrijders en verlichters zooveel zweepslagen ontvangen, dat ze eindelijk der vrijheid en der verlichting moede schijnt’. Het standbeeld van Voltaire valt. ‘Het woord van De Maistre: “Je voudrais lui faire élever une statue... par la main du bourreau” zal in vervulling gaan, en, al werd de doodstraf afgeschaft, wij hopen, ter wille van recht, waarheid en eere, dat daar nog ergens een beul zal te vinden zijn, die zijn werk verstaat. En als de beul zijn plicht heeft gedaan, dan zal de koning komen.’ Het beeld dat Schaepman zich schiep van Voltaire mag niet worden herleid tot een traditioneele seminarie-voorstelling. Schaepman's afkeer was even beredeneerd als die van De Maistre. De denker der ‘Soirées’ heeft geen striemender geeselen dan Schaepman er straks bij een andere gelegenheid zal gebruiken. Men zal zeggen dat het moeilijk vinniger of geweldiger kan: ‘Il n'y a pas dans les jardins de l'intelligence une seule fleur que cette chenille n'ait souillée’, of ‘Voltaire étonne le vice’ of ‘Paris le couronna, Sodome l'eût banni’ of ‘le dernier des hommes après ceux qui l'aiment’. Lees ‘Voltaire in onze Dagen’Ga naar voetnoot1); uit de felheid zelve van het stuk spreekt een kennis van 't verschijnsel Voltaire, die men eerst na lange en zware studie verkrijgt. En wie zal 't futlooze verontwaardiging heeten zoo Schaepman losbarst, wijl hij 't moet aanzien dat in de dagen der Commune drie nieuwe bundels verschijnen over Voltaire, alle drie lofredenen, waarvan eene in Nederland zelf. Toen Parijs in vlammen stond trakteerden David Friedrich Strauss, John Morley en Prof. van der Wijck elk met een biografie. ‘Op deze wijze oefent de nieuwere tijd rechtvaardigheid aan Voltaire. Zij is van denzelfden stempel als die der Joden: “Laat ons Barabbas los!” Maar de eeuwige rechtvaardigheid draagt niet nutteloos het zwaard. Wie den menschelijken rechter ontging is daarom niet los van haar. Het boek van den Abbé Maynard heeft de wereld niet willen lezenGa naar voetnoot2). Nu heeft de Justitia zelve de stift ter hand genomen en als in het levende vleesch der maatschappij van onze dagen het doemvonnis van Voltaire gegrift’. Maar het genie van Voltaire? Het genie van den man, dien | |
[pagina 107]
| |
Schaepman heet: ‘Een reusachtig sarcasme?’ - ‘Refusez les honneurs du génie à celui qui abuse de ses dons’. Voltaire trouwens ‘is geen wijsgeer maar een vulgarisateur van de wijsheid der anderen; geen dichter in den koninklijken zin maar een bevallig versificateur; geen edel mensch maar een wellusteling des geestes, die de vuile, kromme vingers aan de reinste gloriën van het eigen vaderland slaat....’ ‘Voltaire lasterde, vloekte, loochende God.... God zag het aan. De wereld spatte niet uiteen toen Voltaires lijk in haar schoot werd gelegd; geen gejuich uit de hel, geen zegelied uit de hemelen werd vernomen bij des eerloozen dood. ‘Rohan zond zijn lakeien met rottingen, toen Voltaire den edelman een cartel zond. Maar de God der hemelen zond zelfs geen lakeien af, om een antwoord te brengen op het cartel van den God-Voltaire. Hij kende dezen niet. De tijden gingen hun ordelijken gang, en de wenteling der wereld werd geen oogenblik gestoord. Hooger rees het beeld van Voltaire, altaren werden hem opgericht. Hij bleek waarlijk machtiger dan de oude God, Parijs was Voltaire's Jerusalem, Voltaire's Rome; had hij niet gezegevierd; was de eerlooze niet vergaan? De tijden, de lakeien Gods, grepen eindelijk Voltaire en de vlammen waren de rottingen in hun hand....’ Te Sinksen 1871 stond Parijs in lichte-laaie. 't Was dien dag dat Schaepman, als in een apocalyptisch vizioen, ‘de Geest en de Natiën’Ga naar voetnoot1) schreef. De inkleeding is niets bijzonders. Maar de idee zelf is treffend. Al de volkeren doet de dichter samenkomen in 't Cenakel van den Booze, aan 't nog rookende graf van Parijs, om een les. Daar immers verrichtte nu de huidige geest zijn hoogste levensdaad. Parijs in brand verdikte nog de ‘tenebras’, maar daarboven straalde nog altijd het ‘lux’. Schaepman vergat ook toen niet naar Rome te zien. Zoo even was de Waarborgen wet ter wereld gekomenGa naar voetnoot2). Wat bracht die wet al niet? Heiligheid en onschendbaarheid van 's Pausen persoon, vrijheid van het Konclaaf en van de oecumenische Conciliën, exterritorialiteit van Vatikaan en Lateraan en Castel Gandolfo, en 3,225,000 fr. jaarrente.... | |
[pagina 108]
| |
Twee dagen nadien reeds verscheen de Encycliek waarbij die wet werd afgewezen en bij breve van 13 November 1872 werd ook de rente geweigerd. En hoe ging het intusschen te Rome? De ‘Circolo Romano’, eene vereeniging van ‘Rome onteerende niet-Romeinen’, had aan den Romeinschen gemeenteraad voorgesteld Coliseum en Pantheon aan hun ware bestemming te hergeven. Daarop laait Schaepman's satire los in ‘Revolutie en Beschaving’Ga naar voetnoot1). ‘Uit het Pantheon zullen de beelden en altaren der Onbevlekte en der Apostelen worden weggebroken. Maar dat men ook niet vergete den grafsteen van Rafaël, daar bij het altaar der Moedermaagd. Heeft de hand van den Meester niet in dienst der Pausen de hoogste meesterstukken geschapen?... Het Coliseum hebt ge reeds van het kruis ontdaan. Daar valt dus betrekkelijk weinig te verrichten. Uw ingenieur Young zal spoedig de zitplaatsen herstellen, de holen voor de wilde dieren in ordelijken toestand brengen. Zorgt vooral dat ook de Mamertijnsche gevangenis aan haar ware bestemming worde hergeven; en dan weer: Christianos ad leones. ... 't Is immers van algemeene bekendheid dat er in deze beste der werelden slechts éen onheilig ding is: de katholieke Kerk. Of gevoelt gij misschien dat er te Rome nog een ander vaderlandsch monument bestaat, dat reeds gereed is voor zijn ware bestemming? - De “Cloaca maxima” is daar, en er is ook een geheimzinnige, onzichtbare Macht. Maar een macht, groot en sterk genoeg, om u met uwe wereld van slaven en tyrannen in die Cloaca neer te werpen, en te doen wegvoeren op de brandende, ziedende golven van den stroom der eeuwige vernietiging’Ga naar voetnoot2). Laat ons bekennen dat Schaepman's protestantsche landgenooten het zich onderwijl niet lastig hoefden te maken, en met hun godsdienstig inzicht bij de groote gebeurtenissen van 1870 en '71 voor een minder ingewikkeld vraagstuk beweerden te staan. De val van Rome was de vergelding voor de afgodische Pausenvereering; de val van Frankrijk, de godswraak over 't bederf van dat Roomsche land; de triomf van 't protestantsche Duitsch- | |
[pagina 109]
| |
land, de bekrachtiging van 's Heeren zegen over de ware Christenen. Zoo zongen en preekten Nederlands beste herders, Beets en Ten Kate, en Hasebroek en Ter Haar. Zoo polemiseerde Nederlands vaardigste essayist: Groen van Prinsterer. Dichter Schaepman diende dichter Beets en gezelschap van antwoord in ‘Parijs’ en in de Pausverzen van '71. En de kolommen van De Tijd lagen open voor proza tegen Groen. |
|