Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XVI.
| |
[pagina 93]
| |
organen, ook door protestanten gelezen, hoewel ultramontaanschGa naar voetnoot1) . Maandelijks zou van De Wachter een aflevering verschijnen van 4 à 5 vel druks. De jaargang zou den zeer nederigen prijs van f 5.- kosten. Alle stukken ter opname kwamen bij den redacteur-secretaris Dr. Schaepman terecht. Hij schiftte en keurde. Zijn geest sloeg het merk op het tijdschrift en ordende het tot een schoone harmonie. ‘In De Wachter waren weinigen die hielpen. Er heerschte veel timiditeit onder de geestelijken, doordien men elkaar nogal critiseerde en van oordeel was - er zijn nog wel katholieken, die zoo denken - dat het voor ons, katholieken, maar het beste was ons stil te houden. Beschaving en wetenschap was er ook in die dagen onder de geestelijkheid genoeg, maar productiviteit was er niet. De emancipatie is eigenlijk pas in '48 gekomen, en ze had toen weinig doorgewerkt. De Dietsche Warande heeft ook niet altijd goed gedaan; Alberdingk was toen nog niet de patriarch, die hij later geworden is. Hij was vrij scherp’.Ga naar voetnoot2) Overvloed van medewerkers is er nooit geweest. Maar meest al de ‘wachters’ bleven trouw door al de jaren heen. Alle vakken waren met eere vertegenwoordigd: Godgeleerdheid, Apologie, Wijsbegeerte, Schoonheidsleer, Geschiedenis, Recht, Opvoedkunde, Staatkunde, Staathuishoudkunde, Natuurwetenschap, Uitheemsche en Inheemsche Letterkunde, Bellettrie. F.X. Heynen schreef over ‘Godsdienstwetenschap’ en voerde een pennetwist met Prof. Hofstede de Groot over Jezus' Godheid; J. de Bruyn schreef over ‘Het Koningschap en de Wrekende Voorzienigheid’ en over ‘De Conciliën in onzen Tijd’. A. van Gestel over ‘De Bulle Unam Sanctam’ en over ‘Beatissima Virgo Maria’. Mr. H. des Amorie van der Hoeven over ‘Mijn terugkeer tot de Kerk van Christus’, ‘Christus en de Wereld’, ‘Bismarck tegen Christus’, ‘Zoekers der Waarheid’: Pierson, Gunning, enz. Van der Horst over ‘De Legende der H. Ursula en haar elfduizend Maagden’. V. Becker over ‘De a Kempis-literatuur en Moignon's’ ‘Splendeurs de la Foi’. J. Becker over ‘Ed. von Hartmann’, ‘de Oorsprong onzer Kennis’, ‘John Stuart Mill over Natuur en Godsdienst’, ‘St. Anselmus’, ‘de Eindoorzaken’, ‘Büchner’. | |
[pagina 94]
| |
Pater de Groot over ‘St. Thomas van Aquino, ‘Tijdgeest en Eenheids,’, ‘Katholicisme en Opvoeding’. Dr. P. Vermeulen over ‘Albertus de Groote en zijn natuurkundige Wetenschap’, ‘het aesthetisch Beginsel in de Natuur’, ‘het Nuttigheidsbeginsel in de Natuur’, ‘Wetenschap en Vrijheid beschermd door den onfeilbaren Paus’, ‘Gissing of Zekerheid: Darwin, de afstamming van den Mensch’, ‘Een studie over Dierlijk Instinct naar aanleiding van Von Hartmann's Philosophie des Unbewuszten’, ‘Het Darwinisme, zijn geschiedenis, grondstellingen en bewijsvoering’. Te Braake over ‘'t Wezen der Stof’; ongenoemden over ‘Verdraagzaamheid en Vaderlandsliefde’, en over ‘Ernst Haeckel’. Mr. Lipman schreef over ‘De Wereldlijke Macht’ en over ‘Het Vraagstuk van Rome en de Toekomst van Nederland’. Mr. Barge over ‘De Grondbeginselen van het Strafrecht’, ‘Het Burgerlijk Huwelijk’, ‘Constituties en Politieke Vrijheid’, ‘De Rechten der Vrije Alma Mater’. Mr. H. des Amorie van der Hoeven over ‘Een misdadige Staatkunde’: Von Hellwald über ‘Koloniën’. M.W. van der Aa over ‘Scheidsrechterlijke Uitspraak in plaats van Oorlog’. Mr. A.J. Th. Rietstap over ‘Aanteekeningen naar aanleiding van het Justiniaansch Erfrecht’ en over ‘De Atchineesche kwestie’. Van der Does de Willebois over ‘Beginselen van Wetgeving op het Armbestuur’. J.M. Koch over ‘Het Erfrecht uit natuurrechtelijk en oeconomisch standpunt beschouwd’. Mr. J.J. Harte over ‘Armoede en Armenzorg’, over ‘Misvatting, Misduiding, Miskenning’, en over ‘Hare's Kiesstelsel;’ M.B. over ‘Frankrijk's en Italië's Staatkunde tegenover den Paus’. J. Kimman over ‘De Duitsche Kulturkampf’. Mr. Heydenrijk over ‘De Katholieke fractie in de Tweede Kamer’. J.C. Heynen over ‘De Oost’ en over ‘Bernard van Galen’. H.C.J.M. van Nispen over ‘De Arbeiderskwestie’ en over de ‘Sociale Ouaestie’. Pater Allard schreef over ‘Albert van Brandenburg’. P. Alberdingk Thijm over ‘Dr. W. Moll's Kerkgeschiedenis van Nederland vóor de Hervorming’. J.J. Poelhekke over ‘De Dynastie der Tudors en het tijdstip der Reformatie in Engeland’. J.H. Hofman over ‘Aartspriester Terwindt’. G.A. Meyer over ‘Johannes Tetzel’. V. Becker over ‘Het Chronicon Windemense’. J. Becker over ‘Duitschland tegen het einde der Middeleeuwen’. | |
[pagina 95]
| |
Dr. V. Vermeulen over ‘Het Volksonderwijs in Frankrijk gedurende de Middeleeuwen’. Prof. Wensing over ‘Paulus III en zijn tijd’. J.C.A. Hezenmans over ‘Jacoba van Beieren in hare laatste levensjaren’, ‘Uit de Dagen der Vervolging’, ‘Een gesloten Kerk’, ‘Oriand’, ‘De Illustre Lieve Vrouwe Broederschap in den Bosch’, ‘De Vrijwording van Staats Brabant in 1795’, ‘Over 1672’. H.D.B. over ‘De Kloostervrouwen in de Dagen van den H. Bonifacius’. Pater van Hoogstraten schreef over ‘Constantius von Schaezler, een waardig leerling van den Doctor Angelicus’, ‘Stolberg’, ‘Milton’, ‘Lessing’, ‘Dante’, ‘Kinker’, ‘Hofdijk’. J.J. Poelhekke over ‘Clemens Brentano’. Van der Aa over ‘Dickens.’ Deken Putman over ‘Cervantes’ en over ‘Calderon’. N. over ‘Taine en zijn Origines de la France contemporaine’. J.C. Heynen over ‘Akbar, een Oostersche roman’. J. Alb. Thijm over De vier Heemskinderen, uitgegeven door Dr. Matthes.... Dat is zooal 't voornaamste vanwege de medewerkers. Maar al die bladzijden samen reiken niet aan den reusachtigen omvang copie, geleverd door de beide redacteurs, Nuyens en Schaepman. Terecht spreekt pater Görris van de ‘ongelooflijke kracht’, die de beide mannen ontplooiden. Nuyens schreef onder eigen handteekening, onder schuilnaam: Martinus van Oudyk en onder initialen W.I.M. Van de pl.m. 800 bladzijden, die de Wachter jaarlijks besloeg, vulde de Westwoudsche Doctor er gemiddeld 250. Hij leverde: ‘Studiën over de Fransche omwenteling van 1789’, over ‘Holzwarth's Abfall der Niederlände,’ ‘Madame Roland, de geëmancipeerde Vrouw tijdens het Fransche Schrikbewind’, ‘de Geuzenliederen van 1572 opnieuw opgedischt in 1872’, over ‘Van Lummel's nieuw Geuzenboek’, ‘De Hertogin d'Ayen, de Christenvrouw tijdens het Fransche Schrikbewind,’ ‘Jacoba van Beieren en de eerste helft der XVe eeuw’, ‘Iets over Beeldstorm en Bepleistering’, ‘Opmerkingen en aanmerkingen naar aanleiding van P.L. Muller's: De Staat der Vereenigde Nederlanden in de jaren zijner Wording, ‘De Politieke en Kerkelijke Partijen in de zeven Provinciën in het begin der 17e eeuw en het rechtsgeding van Hugo de Groot’, ‘Over de Emancipatie der Vrouw’, ‘De Val van Johan van Oldenbarneveld’, ‘Het Vraagstuk der Erfopvolging in Spanje,’ ‘Johannes Wttenbogaert’, ‘Maurice A. Barnevelt van Groen van Prinsterer’, ‘Archief voor de geschiedenis van het Aarts- | |
[pagina 96]
| |
bisdom Utrecht’, ‘De laatste Regeeringsjaren van Isabella van Castiliën, Vorstin der Nederlanden’, ‘Een Edelman (?) onder de Ploerten’ over 't proces van Onno Zwier van Haren, ‘Neerland's Gloriekrans’, over Hofdijk's Lauwerbladen, ‘Hersenoverspanning door te hoog opgevoerd onderwijs’, ‘Een nieuw boek over Marnix’, nl. P. Alberdingk's Vroolijke Historie..., ‘De Politiek van Lodewijk XIV tegenover de Staten-Generaal vóor 1672,’ ‘Pessimisme of Optimisme’, over De Cirkelgang der Menschheid van Mr. M. des Amorie, ‘De Herroeping van het edict van Nantes’, ‘Willem III en Jacob II’, ‘Staatsgevaarlijk’, ‘De Predikantenbemoeiingen in de XVIIe eeuw’, ‘Herinneringen aan de Aprilbeweging’, ‘Reconstructeurs der Geschiedenis,’ ‘De Unie van Utrecht’, ‘De Katholieke Pers in Europa,’ ‘Hendrik van Stralen’, ‘Over de Leeuwendalers’, ‘Van 1848 tot 1878’, ‘De Jeugd van Elisabeth van Engeland’, ‘Een Multatuli met wit-glacé handschoenen’ over Jan Holland's Nette Menschen, ‘Photografiën of Caricaturen’ over ‘Politieke Photografiën van de aftredende leden der Tweede Kamer, door Lavater Jr.’, ‘De Invloed der philosophie van de 18e eeuw op Nederland’, ‘H. Taine's oordeel over de berooving der Fransche geestelijkheid in 1789’, ‘De Emancipatie der Katholieken in Nederland op het eind der XVIIIe eeuw’, ‘Een vruchtelooze strijd tegen de kwakzalverij’, ‘Nog eenige opmerkingen omtrent Noord-Brabants vrijmaking in 1795’, ‘Spiritische gesprekken met Hooft’, ‘Victor Hugo als dramatisch dichter’, ‘Victor Hugo, de dichtervorst van het Radicalisme’, ‘De Familie Willems van Jan Holland’, ‘Naar aanleiding van “Les Luttes religieuses en France au 16e siècle”, par le vicomte de Meaux’, ‘Het begin der Reformatie in Frankrijk’, ‘Geene verontrustende Cijfers’, over de beweerde vermindering van dokters in Nederland, ‘De openbare Meening in Holland van 1815 tot 1830,’ ‘De Woelingen in het Maas-Waalsche in het najaar van 1830,’ ‘De Katholieken van Nederland en de grondwetsherziening van 1848’, ‘Over Kervyn van Lettenhove's “Les Huguenots et les Gueux”, “Waaraan is de verhouding tusschen Liberalen en Katholieken gelijk die thans is (1885) toe te schrijven?” Dat vormt de ontzaglijke massa van 3500 bladzijden. Een record waarmee hij zelfs zijn mede-redacteur versloeg, want Schaepman's aandeel bleef even beneden de 3000. De doorslag ten voordeele van Nuyens werd gegeven door de jaren '79, '80 | |
[pagina 97]
| |
en '81, toen Schaepman onmiddellijk vóór en onmiddellijk na zijn verkiezing als Kamerlid zooveel zwoegens had, dat hij slechts bij korte tusschenpoozen iets voor de Wachter kon doen. Zoo kregen we van Schaepman, den Wachter-redacteur, in 1871 tweehonderd een en vijftig bladzijden, in '72 driehonderd een en zestig, in '73 tweehonderd vijf, in '74 honderd drie en zeventig, in '75 driehonderd vijf en dertig, in '76 tweehonderd zeven, in '77 tweehonderd drie en twintig, in '78 honderd vijftien, in '79 zeven en veertig, in '80 drie en twintigGa naar voetnoot1), in '81 negentig, in '82 honderd negen en veertig, in '83 tweehonderd drie en vijftig, in '84 driehonderd zes, in '85 twee en negentigGa naar voetnoot2). Gemiddeld dus 200 bladzijden per jaar. Maar waar het geldt de verscheidenheid der bijdragen wint het Schaepman verre van Nuyens, en van al de tijdschriftredacteurs, die toen in Nederland of waar ook in de wereld bezig waren. Met uitzondering misschien van Faguet in Frankrijk, Andrew Lang in Engeland, en een paar oppervlakkige veelschrijvers in het Zuiden, als Castelar in Spanje en Braga in Portugal. Daarbij moet nog worden onthouden dat Schaepman meteen de Tijd redigeerde en dat hij daarin ontzaglijk meer kolommen vulde dan Nuyens in zijn provinciekrant De nieuwe Noordhollander. Dan laat ik nog bij deze berekening Schaepman's aanvankelijk zeer drukke medewerking aan Van Heukelum's Gildeboek ter zijde. In zijn Wachter schreef Schaepman 27 gedichten, 14 levensschetsen, 10 bijdragen over wijsbegeerte, 14 opstellen over geschiedenis, 30 stukken over staatkunde of staathuishoudkunde, 35 artikelen over actueele letterkunde, 10 Corviniana's. Alle zullen wij ze om de beurt aantreffen in 't verloop van dit levensverhaal. Zijn meer wetenschappelijke artikelen teekende Schaepman voluit. Zijn gedichten ook. Zijn polemieken onderschreef hij met Dr. S. of S. Zijn Corviniana kortteekende hij H.S., en voor zijn kunststudiën koos hij de pseudoniemletters E.L.C. Dit spelde hij zelf weleens Ego laboro constanter, maar de vrienden wisten dat de Doctor zijn schuilnaam in piëteit voor Mama had | |
[pagina 98]
| |
bedacht: Ex la Chapelle. Stukken als Moeder en Zoon kon hij toch onder geen mooier schutse zetten, hij die steeds voelen bleef wat hij voor de kunst aan zijn moeder te danken had. Onder de eerste jaren na Rome was 't in de Wachter een onophoudelijk muntslaan uit de schatten die hij ginder had opgegaard. Later gaf hij meer de vruchten van zijn staatkundige studiën. Maar steeds was het voor Schaepman slechts de vraag, materieel den tijd te vinden om op 't papier te zetten wat er stak in zijn hoofd, want dit was nu eens een redacteur die schreef om zijn eigen intellectueele volheid te verlichten en niet om zijn eigen financieele leegheid aan te vullen. Heden ten dage gaat het soms wel een beetje andersom. ‘De ouderen onder ons herinneren zich nog levendig hoe de maandelijksche afleveringen van De Wachter en Onze Wachter telkens nieuwe verrassing brachten. (Schaepman's) wonderbare veelzijdigheid van weten en kunnen scheen altoos weer een nieuwe zijde te toonen; de met alles vertrouwde belezenheid was voor de meesten overstelpend en niet te benaderen in hare toespelingen; maar de echt kunstrijke vorm, sprankelend van geest en vernuft, bleef voor iedereen verheffend kunstgenot. Zelfs de beste der lateren zijn ver daar beneden gebleven met hunne grove manieren, om niet eens te spreken van de veelschrijverij, die in ons goede vaderland kunstbeschouwing levert bij den vierkanten meter en in dienst staat van allerlei bijbedoelingen, persoonlijke grieven en kleine belangen. Neen, dat heeft de Doctor ons anders geleerd! Hardhandig kon 't er toegaan, doch het bleef een hooggericht, waar onkreukbaar vonnis werd geveld, uit hoog beginsel zeker, maar nooit uit kleinzielige bekrompenheid en benauwde starheid. Onder zijne hand ontvouwde zich voor den lezer een universitas rerum, een schouwtooneel des tijds, waar de geest zijn meesterschap toonde door verwarde dingen te ordenen en aan ieder zijn juiste plaats te beteekenen’Ga naar voetnoot1). De herrie waarbij De Wachter Onze Wachter werd, zal onder de hoede van Mr. Bohl's gedachtenis worden verteld. Ook bij de redactie van Onze Wachter liep het niet altijd van een leien dakje. Zoo duidden we reeds op een kink in de kabel toen Schaepman als groentje in de klem der politiek zat geprangd. | |
[pagina 99]
| |
Maar loyaal werden de abonnés op 't einde van 1879 verwittigd: ‘Het zal niemand, die eenigsints in de wereld der letteren te huis is, vreemd zijn te vernemen, hoe afmattend voortdurend periodieke arbeid is. Bij allen letterkundigen arbeid behoort eenige vrijheid, eenige ruimte van beweging: Minerva is geen kantoorbediende en de Muzen zijn geen Pruisische soldaten. Deze bedenking is echter de gewichtigste niet. Van meer belang is die andere, dat namelijk de vaste periodieke arbeid, waar hij te lang blijft aanhouden en te veel moet leveren, meer kracht verslindt dan men van den anderen kant kan vergaren. Het zal der Redactie van Onze Wachter toch wel niet euvel te duiden zijn, indien zij den stillen wensch voelt opkomen, dat het haar gegund mocht zijn een weinigjen meer tijd te vinden tot garen voor eigen voordeel en nut’Ga naar voetnoot1). De vaste datums waarop het tijdschrift verschijnen moest gingen weleens aan 't schommelen. In dit opzicht ook had Onze Wachter zijn naam niet gestolen, en toen 't eenmaal voorviel, 't was in 1878, dat hij maanden op zich liet wachten, zond een der abonnés onder deknaam ‘Desiderans’, wachtensmoede, eenige fijn-geestige stroofjes in. Zoo kwam Dr. Andreas Jansen - want hij was Desiderans - tot het buitenkansje een vers in De Wachter te krijgen. Schaepman immers had altijd gezegd: ‘Voor de poëzie in mijn tijdschrift zorg ik zelf’. En waarlijk, op drie uitzonderingen na, hield hij woord. Wat Desiderans verzuchtte, luidt o.m.: Wij wachten, wachten, wachten,
In smart, in angst en nood,
We vragen met Lenore
‘Bist untreu oder todt?’
...Kom, Volker, strijk uw vedel
Kom, Hagen, trek uw zwaard,
De Hunnen zullen deinzen
Voor 't bloot gezicht vervaard.
Kom, Wachter, kom weer dapper
Post vatten op uw post,
Naar de oude goede wijze
In blinkend staal gedost.
| |
[pagina 100]
| |
En wilt gij ons vergelden
Al wat wij om u leêu,
Vlecht dan om helm en pantser
Wat versche bloempjes heen.
Want tegen lentebloesems
En is geen toorn bestand -
Dan wordt het al vergeven;
Neem rustig mijne hand.
Onze Wachter draalde niet langer en bracht aan Desiderans het verschuldigde antwoord op rijm, met speelsch-wijsgeerigen inhoud, jolig aan de oppervlakte maar ernstig in den grond. Het gedicht komt later in zijn chronologische orde te pas. Het antwoord in proza, kort en zakelijk, gaf de Doctor in de Inleiding bij zijn ‘Nieuwe Gedichten’: ‘Als Onze Wachter voor een tiende deel aan bijdragen had mogen ontvangen, wat hij ontving aan vriendelijke en onvriendelijke aanmaningen tot geregelde verschijning, dan hadden zijn redacteurs reden tot groote dankbaarheid gevoeld. Nu hadden zij overvloed van goeden raad, terwijl de goede raadgevers in het bewustzijn van hun welvolbrachten plicht zich luide konden ergeren over de weergalooze nalatigheid der redacteurs’. Nog een reden waarom Onze Wachter het op den duur te kwaad kreeg was deze: Nuyens werd oud, en de werkzaamste jongeren werden beurt om beurt door de politiek opgeëischt: In 1875 Herman des Amorie door Breda, in '80 Schaepman door datzelfde Breda, in '81 Vermeulen door Eindhoven. Verder vernemen we met omstandigheden, hoe dan eindelijk Onze Wachter in De Katholiek is opgegaan, hoe de schitterende paladijn zijn praalkleedij aflegde om 't nederig ingetogen gewaad van den stil-studeerenden ouderen broeder weer aan te trekken. |
|