Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 73]
| |
XIII.
| |
[pagina 74]
| |
wat zijn heldhaftigheid kon. Dictator Gambetta tooverde legers op. En Bismarck mocht na Sedan zeggen tot zijn koning: Sire, nu begint de oorlog eerst. De Duitschers stapten dus op naar Parijs. Den 18en September begon de insluiting. Intusschen lag 't groote Fransche leger te Metz tegen den honger veel meer dan tegen de Pruisen te vechten. Den 27en October capituleerde Bazaine, en zijn manschappen, talrijker nog dan die van Sedan, vielen in Duitsche krijgsgevangenschap: 3 maarschalken, 6000 officieren, 150,000 soldaten. Zoo kon de zwaarste Duitsche krijgsmacht ook naar Parijs, om de legers, die ter ontzetting daarheen spoedden, af te slaan. Achteruit moesten de Fransche heldenscharen: Het eerste leger werd naar 't Westen teruggedreven, het tweede naar 't Noorden, het derde naar 't Oosten. ‘Waarheen’, is als 't ware een bijwerking van Schaepman's proefartikelen: een overzicht van den toenmaligen politieken toestand over Europa. Italië, Frankrijk, Pruisen, alle drie onder de godswraak van het ‘stipendium pecçati est mors’. ‘Om Frankrijk's hoofdstad heeft de Pruisische legermacht haar ijzeren gordel saamgesloten. De hongersnood breidt reeds zijn zware, vale vlerken over de stad der weelde, de stad des genots. Hoe Voltaire ook moge grijnzen, de wereld is nu eenmaal geen krankzinnigengesticht. Ernst is de geschiedenis, geen zotteklap. “Zoowaar ik leef, zegt de Heer, zooals gij gesproken hebt ten mijnen aanhoore, zoo zal ik met u doen”.... Wat De Maistre eens van de Revolutie gezegd heeft: “Ce ne sont pas les hommes qui mènent la Révolution, c'est la Révolution qui mène les hommes” blijft een waarheid, die op vele verschijnselen een scherp maar somber licht werpt.... De revolutie, zij moge dan de vormen aannemen van het despotisme “door de genade Gods” of van de roode republiek door den wil des gepeupels, zij is en blijft het éene, alle kringen der maatschappij verkankerend beginsel.... Oproer, revolutie en protestantisme zijn in hun laatste oplossing gelijkluidende namen der eene zaak. In wat staatkundige vormen men die grondgedachten ook moge dwingen, steeds zal de werkmeester zijn werk onder zijn handen zien vergaan. Evenzeer als het vrij onderzoek, tot kritiek ontwikkeld, den Bijbel van het protestantisme te niet deed, evenzeer zullen de beginselen van vrijheid en gelijkheid het gezag verdelgen, dat meer wil zijn dan een ledepop’.... ‘Zegevierend staat Pruisen's koning voor de muren van | |
[pagina 75]
| |
Parijs. Om den gouden helm groenen telken dage nieuwe lauweren; telker ure grift het overwinnende staal nieuwe eeretitels op het marmer der geschiedenis. Maar, wanneer nu eindelijk Parijs zal zijn gevallen, wanneer de Elzas en Lotharingen aan Pruisen behooren, wanneer de grijze vorst zich zal opmaken ten triomftocht naar zijn hoofdstad; wat dan? Zal dan eindelijk de heilige keizerskroon, de kroon van Charlemagne, van Hendrik den Heilige, van Rudolf van Habsburg, de Kroon ‘van het Roomsche rijk der Duitsche natie’ zijn hoofd omspannen? Of zal de keizerskroon van Wilhelm van Pruisen niet anders zijn dan het namaaksel, dat zijn broeder heeft verworpen, omdat ‘die spangen door geen kruis werden bijeengehouden, omdat de diadeem niet het zegelmerk droeg der genade Gods, omdat ze geen kroon was, maar een ijzeren band, die den koning tot den slaaf der Revolutie maken zou?’ Wacht maar: ‘De elementen der liberale en sociale partijen, die in den oorlog tegen Oostenrijk, in de aanhechting van Hannover, Hessen en Frankfort, in het verbond met het rooverkoninkrijk, zoo machtig een steun voor Pruisen's regeering bleken, zij zullen krachtiger steeds naar boven dringen en zich luider doen gelden.... Als Pruisen eenmaal tot zijn lang gewenschte ontwikkeling is gekomen, als het Duitsche keizerrijk niet anders zijn zal dan een keizerlijk Pruisen, dan zal de revolutie haar eigenaardig werk, de ontbinding beginnen’.... 't Zal goed zijn hier eens vooral te bepalen wat de in Schaepman's mond en pen bestorven term ‘Revolutie’ beduidt. Dikwijls genoeg heeft hij 't zelf verklaard, maar meestal met het lyrisme dat opgolfde in hem, telkens als hij 't had over iets, dat hij volkrachtig beminde of haatte.Ga naar voetnoot1) Overbodig is 't vooruit te zeggen dat Schaepman's revolutiebegrip steunt op zijn katholieke wereldbeschouwing. God en Kerk aan den eenen, Satan en Revolutie aan den anderen kant. Van uit Schaepman's ‘Paus’ weten wij dat voor hem de Revolutie is wat ze was voor De Maistre, voor Görres, voor Veuillot. Juist in Schaepman's monografieën over zijn ultramontaansche helden zullen we later nadere omschrijvingen vinden, en ook realistischer grepen. Uit zijn Kuilenburger-studiejaren reeds droeg hij de volgende | |
[pagina 76]
| |
opvatting mee: De menschheid moet zich richten naar Gods wil. Dien wil kennen we uit de Openbaring. Uit de Openbaring hebben we, ook in historisch-staatkundig opzicht, wetsbepalingen van rechten en plichten, die nooit of nergens mogen worden ontkend. De Kerk is, naar zuiver rechtsbegrip, de hoedende affirmatie dezer stelling. De Revolutie is, even rechtskundig, de vernietigende negatie dezer stelling. De Revolutie is dan eigenlijk het moderne staatsrecht, de zondige leer, die de Openbaring loochent, waar deze ons voorhoudt dat alle wettig gezag uit God is. De Revolutie immers leert: ‘Alle macht komt uit het volk’; een persoonlijke God wordt geloochend, of althans met Hem wordt in den Staat geen rekening gehouden. Zoo men 't begrip Katholieke Kerk door ‘Christendom’ vervangt, is dit alles geen uitsluitend Roomsche leer. Dat was immers bij uitstek de Hollandsche leer van Bilderdijk, door den genialen dichter-wijsgeer met klem en hartstocht in zijn Geschiedenis gedoceerd; dat was de leer van Bilderdijk's groote discipelen, Da Costa en Groen. In geen land ter wereld werd van de anti-revolutie zoo stelselmatig een programma opgemaakt als juist in het Calvinistische Nederland. Aan die begrippen gaf de debuteerende professor-journalist den volgenden vorm: ‘De Revolutie is de volle tegenstelling van alles wat waarheid is, orde en recht. Zij stelt omwenteling in plaats van ontwikkeling. Al haar verschijnselen dragen een convulsionair karakter, want al de feiten die haar vergezellen, zijn pogingen om de orde tot wanorde, om de regelmaat tot chaos om te scheppen. In haar volste openbaring valt zij niet een enkele zijde des levens, maar geheel het leven aan. De eerste en de grootste revolutie, het model en de profetie van alle revolutiën, die de verdere geschiedenis zou brengen, ligt in den eersten opstand des menschen tegen God, in den zondenval der eerste ouders. Daar is het breken met de geschiedenis: de loochening namelijk van de orde door het feit der schepping gebracht, het onderstboven plaatsen van alle betrekkingen; de mensch Gode gelijk gemaakt, onafhankelijk van God. Daar ook belooft reeds de Revolutie èn vrijheid èn vooruitgang èn verlichting, belooft alles wat God beloofde. Veertig eeuwen lang heeft die Revolutie geheerscht, hier door bandelooze vrijheid, daar door despotisme; en zij zou geheerscht hebben over heel de mensch- | |
[pagina 77]
| |
heid, zoo het God niet behaagd had éen volk te ontrukken aan haar dwang. Eindelijk heeft de waarheid, die ouder is dan de revolutie, zich ook als anti-revolutie geopenbaard op Golgotha. Die Waarheid, belichaamd in de Kerk, heeft nog drie eeuwen lang tegen de Revolutie gestreden door lijden en dood - en eindelijk gezegepraald....’Ga naar voetnoot1) Sinds komt ieder tijdsgewricht met een nieuwen vorm van Revolutie de Kerk bestoken, de Kerk die gebouwd is op de onvergankelijke Rots. Minder redeneerend-beschouwend dan ‘Waarheen’, met denzelfden forschen toets toch meer dichterlijk - bewogen, een proza-hymne, zwellend van lyrische satire is ‘het Kruis in het Coliseum’Ga naar voetnoot2) . De historische bijzonderheden hier verwerkt, had Schaepman reeds in zijn vroegere ‘Romeinsche Brieven’; geboekt. Nu gaan ze op in het koor, dat, aan het oor van den bevenden Victor Emmanuel, de eenige blijvende grootheid en glorie bezingt. Maar binnen 't kader van Schaepman's denk- en dichtleven zijn onder zijn Tijd-artikelen van 't jaar '70 vooral merkwaardig en eigenaardig: ‘De Koning van Spanje’Ga naar voetnoot3) en ‘Rome en het Oosten’Ga naar voetnoot4) . In ‘De Koning van Spanje’ overweegt Schaepman op zijn wijze de kiezing der Cortes, die den 16en November Amedeus van Aosta, zoon van Victor Emmanuel, op den Spaanschen troon had geplaatst. Men herinnert zich de geschiedenis: Het koninklijk hof en de politiekers hadden 't sinds een halve eeuw in Spanje zóo bont gemaákt, dat het onafwendbare eindelijk was gekomen. Koningin Isabella was einde 1869 naar Frankrijk gevlucht, nadat de koninklijken aan de brug van Alcoléa waren verslagen door de liberalen, onder 't beleid van Serrano en Prim. Het voorloopig bewind dezer beiden had achtereenvolgens tot den troon gelokt koning Ferdinand van Portugal, hertog Thomas van Genua, prins Leopold van Hohenzollern. Allen weigerden, en de laatste weigering was een muisje met een reuzen-geeselstaart: den Fransch-Duitschen oorlog. De vierde candidaat was Amedeus; | |
[pagina 78]
| |
deze aanvaardde, of zou het baantje beproeven althans. De proef duurde twee jaar. Tot Februari 1873 hield hij het uit. - Bij deze verkiezing geeft Schaepman voor 't eerst een proefje uit zijn wijsbegeerte van het Koningdom: ‘Waarlijk, het is geen kinderspel, dat Koningsambacht. Men spreekt niet in beeldspraak alleen van den last der kroon. Aan het hoofd te staan der natie, de eerste te zijn in het streven naar, in het verwerkelijken van alles wat waar en goed, wat edel en rechtvaardig is; de gave te bezitten van de onderscheiding der gunsten, het trouwe woord te kunnen schiften van de lispelende vleierij; in zichzelven te gelooven en toch altijd de inspraken van het eigen ik te wantrouwen, de heer te zijn en de dienaar; de man, op wiens spoor de legers snellen ter zegepraal en het volk ter welvaart - dat is wel de taak van een man, die koning heet.... “Heer, zoo bidt de Kerk, de Moeder der volken en koningen, Heer, vermeerder over dezen Uwen dienaar de gaven Uwer zegeningen, en omgeef hem altijd en overal met de macht van Uwen arm, opdat hij zij de krachtige, rechtvaardige, getrouwe, voorzichtige en onvermoeide bestuurder van dit rijk en uw volk, de bestrijder der ongeloovigen, de beoefenaar der gerechtigheid, de vergelder van verdienste en misdaad, de verdediger van Uwe heilige Kerk en het christelijk geloof, ter eere en tot lof van Uw glorievollen naam”.... In de leerscholen der revolutie haalt men andere idealen op. Daar leert men dat de koning behoort te zijn de gewillige volger der bovendrijvende partij, zonder om te zien naar recht of onrecht; dat hij slechts behoeft getrouw te blijven aan de belangen van het rijk, die heden hier en morgen elders zullen liggen; dat in hem de onverschilligheid tegenover elken godsdienst haar verpersoonlijking dient te aanschouwen. - Wat blijft er nog over van den ernst des koningsschaps? De troon is geen zetel dien men naar welgevallen kan verplaatsen. De troon is een deel van het organisch leven der natie.’ Einde 1870 deed de mare de ronde dat Rusland nu, onder den oorlog, de kansen klaar zag om eindelijk de hand op Constantinopel te leggen. Bij zulk een gelegenheid kwam de politiek-wijsgeerige Schaepman natuurlijk op dreef. Hij schreef: ‘Rome en het Oosten’. Wat Rome betreft, herhaalt hij meer betoogend in proza wat hij zoo geestdriftig in ‘De Paus’ had gezongen, maar zijn bespiegelend uitstapje naar Constantinopel is | |
[pagina 79]
| |
inderdaad een verrassend voorloopertje van de heerlijke reis naar de ‘Aya Sofia’: ‘Niet het toeval doet naast de Romeinsche ook de Oostersche kwestie verrijzen. Op den bodem van beide vragen ligt de groote vraag der geheele geschiedenis: zal de geest of het stof, zal de logen of de waarheid, het recht of het geweld, de orde of het oproer de teugels der heerschappij in handen nemen en de gangen leiden der maatschappij? Onafscheidbaar staan onder dit opzicht Rome en Constantinopel naast en tegenover elkander. Nauwelijks is Constantijn ten grave gedaald, of de kamp tusschen het Westen en het Oosten, tusschen Rome en Byzantium begint. De oude sage van den keizer, die God is, spookt ginder rond. Het is (den keizers) een tergende, gedachte dat daarginds te Rome een koning zetelt, machtiger dan zij en vrij en onafhankelijk tot in de boeien toe. Hij, de keizer van Byzantium, blijft als al zijn voorgangers de Imperator, en geen imperator heeft een hooger boven zich erkend. Tevens had de scherpziende Griek in den loop der gebeurtenissen nog een andere strooming ontdekt. Hoe dienstig ook voor de prediking des Christendoms, de heidensch-Romeinsche rijkseenheid zich betoond had, nu het Christendom meer en meer toenam in uiterlijke kracht, nu het sterker en machtiger de levensverhoudingen doordrong, versplinterde de eenheid op alle punten. Voor de eenheid in geloof en liefde, trad de eenheid des rijks steeds op den achtergrond. Al die frissche, kernige stammen uit de wouden van Germanië optredend, al die natiën, zoo ongedwee en zoo onbuigbaar tegenover Byzantium, bukten het hoofd onder de hand van dien vorst te Rome, die slechts kan vergeven en zegenen. IJdelheid en staatsbelang beide drijven den Byzantijnschen keizer tot een wanhopige poging:... de patriark van Constantinopel zij de gelijke, zoo niet de meerdere, van den westerschen patriark te Rome. Rome weerstaat, maar de keizer heeft den sterken arm des gewelds en gebruikt dien ook.... Maar de Franken, de eerstgeborenen onder de christelijke Germanen, slaan de macht van Byzantijnen en Longobarden uiteen. Bevestigd wordt te Rome de zetel van Petrus en het woord van Pepijn: “Niet in de soldij van Byzantium, maar in de soldij van St. Pieter staan mijne Franken”.... De invloed van 't ziek en verziekend Constantinopel is verdreven uit de Europeesche maatschappij. In vrije, breede golven stroomt de levenskracht der katholieke | |
[pagina 80]
| |
waarheid over Europa, en de volken en stammen vestigen zich rustig en vredig in hun woonplaatsen, de staten verrijzen en ontwikkelen zich onder den zegen der Moederkerk. Uit Rome's hand ontvangt Europa de beschaving met de vrijheid en het recht. In ijdele twisten en spitsvondige onderzoekingen gaat de levenskracht van Constantinopel te loor. De geest der ongehoorzame ijdelheid voert tot schisma.... Daar daagt uit de vlakten van Arabië een nieuwe vijand van het christelijk Europa op. Met het geloof aan het Noodlot en met het zwaard gewapend, stormt de Islam op de christelijke beschaving los. Maar tot over de Pyreneeën, straks tot over de zee, werpt het zwaard der christelijke volkeren hem terug. Helaas, onder de vaan des Kruises vochten maar te dikwerf de nationale ijdelheid en de winzucht, streden maar te dikwerf de hartstochten, die de Islam predikte als deugd. Het kwaad wordt overwonnen maar niet verdelgd. Van de toppen der Pyreneeën had Europa den Islam teruggebonsd; daar is nog een andere poort, die den toegang tot het Westen openstelt: Constantinopel. ... Rome echter waakte, en, allen strijd vergetend, strekt het beschermend de hand over de oude mededingster uit. Vergeefs, te Constantinopel begreep men alles, behalve den ernst, behalve het ontzettend gevaar van het oogenblik. Door het schisma gelokt, door de lafheid en het egoïsme van de Europeesche Staten begunstigd, trekt Mahomed Europa binnen en de Islam neemt zijn plaats in de rij der Europeesche Staten’. |
|