Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XII.
| |
[pagina 67]
| |
‘Geschiedenis der Regeering van Pius IX’ (1862-'63); ‘Vaderlandsche Geschiedenis voor de jeugd’ (1870)Ga naar voetnoot1) , en vooral ‘Geschiedenis der Nederlandsche Beroerten in de XVIe eeuw’, in 8 deelen (1865-1870). Nu legde hij de hand aan zijn reusachtige ‘Algemeene Geschiedenis des Nederlandschen Volks’, waaraan hij, tusschen allerhanden slafelijken arbeid in, elf jaar werken zal. ‘Wat inspanning heeft hem het lezen en bestudeeren van allerlei stukken en boeken, oude en nieuwe, gekost. Hij vond den tijd tot lezen door nooit zonder een boek te zijn. Op sjees of kar naar zijn patiënten rijdend of hotsend, liever: gereden of gehotst, zat hij te lezen zoolang het licht was. Het lezen was nog het minste. Er was een wonderbare kracht van geheugen noodig om het gelezene te behouden, maar bovenal noodig was een vlug, altijd bereid, altijd even scherpzinnig, altijd even juist toegrijpend oordeel, dat het op deze wijze gelezene schifte en ordende en met het passende merk voorzag’.Ga naar voetnoot2) In alles, in 't kleine en in 't groote, was hij steeds een kerel met een stalen ziel in een stalen lijf: ‘Met dezelfde wilskracht, die hem zijn leven lang winter en zomer, op een ongewoon vroeg ochtenduur, van de zachte bedkussens had opgejaagd, om als eerste beweging zóo uit het bed in een daar, vlak voor gereedstaand, ijskoud waterbad te springen, zoo standvastig, dat hij in de barre maanden met zijn armen en zijn hoofd de ijskorst in zijn sprong verbrijzelde, die des nachts het water was komen bedekken; met dezelfde benijdbare heerschappij over zijn gedrag, die hem tientallen jaren lang door alle weersgesteldheden heen zijn uitgebreide plattelands-practijk deed waarnemen, zoodat hij dikwijls des winters 's nachts over de hoog met sneeuw gelegen wegen in een open slede uren ver moest rijden om de vrouwen te verlossen of de boeren te helpen, wien een ongeluk overkomen was;... met dezelfde zich door alles heenslaande fraaie volharding, had hij ook de onaangename hebbelijkheid van het stotteren weten te bedwingen’.Ga naar voetnoot3) En 't geheim van zijn werkkracht? 't lag in zijn werkwijze, maar nog veel meer in de som van zijn arbeid. ‘Ik doe iedere zaak op zijn tijd, en ik doe nooit twee dingen te gelijk.... Ik | |
[pagina 68]
| |
werk geregeld den eenen dag door den anderen (niet 300, maar 365 dagen) misschien 12 uur daags, meer dan een fabrieksarbeider, wien men zoo beklaagt’.Ga naar voetnoot1) Eén ding heeft zijn gadelooze zelfbeheerschende taaiheid hem niet geleerd: het mooie in den grooten geschiedschrijver, den stijl, datgene, wat aan 't werk van andere Nederlandsche historie-meesters, aan dat van zijn vriend Fruin vooral, die ‘hoogheid’ en die ‘voornaamheid’ geeft. Dat ontbrak bij Nuyens, en dat móest hem ontbreken. Dat kan geen mensch achterhalen, die als Nuyens, door de eischen van 't prozaleven in een dwangbuis wordt geklemd. ‘Men kan zien dat deze boeken door iemand geschreven zijn, die onder de zweep van het leven als rennende schrijven moest’.Ga naar voetnoot2) Nuyens' uiterlijk verschijnen was het tegendeel van 'tgeen de jonge Schaepman wenschte te worden en ook aldra werd: een man van distinctie en hoofsche manieren. Nuyens was de boer. ‘Als hij de kamer binnenkwam, met zijn door de zon gebruinde gelaatskleur en zelden geschoeide handen, in zware, zwarte lakensche kleederen, die als de Zondagsdracht van een dorper, zijn lange, breede, beenderige gestalte omhingen, vertoonde hij zich aanstonds in de buitengewone bewegelijkheid, die hem eigen was. Zijne handen bleven geene minuut in rust, doch begeleidden zijne gesprekken voortdurend met korte en rappe, nerveuze gebaren. Hij haalde al spoedig een donkerrooden zakdoek uit een zijner pandzakken en begon daarmede te gesticuleeren als met een vlag, die het sein gaf der triomfantelijkheid zijner beweringen. Aldra was het geheele lichaam in beweging, het hooge lijf kwam naar voren en ging terug, en stootte zoo levendig telkens den rug van den stoel, dat de gansche stoel begon mede te verschuiven en aan het eind van het betoog een meter verder van de tafel stond dan waar hij zich bij den aanvang bevond’.Ga naar voetnoot3) Zijn beeltenis in de koperen gedenkplaat der kerk te Westwoud vertoont een gelaat zoo treffend, dat men er op turen blijft in genot. Die karaktervolle krachtplooi om oogen en mond; dat arduinen voorhoofd; die kin van graniet; die snijdende neus en die blik als een vlijm. Het geheel omlijst door een | |
[pagina 69]
| |
haarbos, die neerplakt onder den koppigen stuwdrang in 't leven, en door een ringbaard als van een zeebonk, vechtend tegen alle elementen tegelijk. Inderdaad een gelaats-concentreering van de levens-essentie die zwoegde in dezen man als in een held der oude Edda's. En hoe Nuyens er van binnen uitzag? Als hij 't zelf nog niet wist kon hij 't straks, toen hij wou hooren of hij al dan niet een Kamer-candidatuur zou aanvaarden, uit een van Schaepman's speelsch-prachtige brieven vernemen: ‘Men zegt dat gij nog ietwat liberalisme in u hebt, dat gij te weinig filosoof en theoloog zijt om volop staatsman te wezen, dat gij veel over u zelven spreekt (ik heb mij voorgenomen u alles te zeggen), dat gij te enthousiast zijt. Wat is daarvan waar? Zoo goed als niets Gij zijt geen liberaal, maar gij zegt soms dingen die er op gelijken. Uw oordeel over de Maistre heeft geen gunstigen indruk gemaakt. Al dat geleuter over theologie en filosofie is het geleuter van pedanten. Niet dat ik u voor een staatsman houd, maar een Kamerlid behoeft geen staatsman te zijn. Enthousiasme is kracht die een leidenden wil behoeft. Over u zelven spreken; te mijnen aanhoore heeft men uw prospectus van de Vaderlandsche Geschiedenis (dien ik goed vind, al zou ik het een of ander geschrapt hebben) gedechireerd. Ainsi va le monde! Zij die niet over zichzelve kunnen spreken, nemen u kwalijk, dat gij 't kunt. Toch moet gij u hierin in 't openbaar temperen, wees objectief. Objectiviteit is realiteit, en die triomfeert. Ik laat degenen, die u voor niet aristocratisch genoeg houden, volmaakt buiten spel, die lach ik uit, doe ook zoo!’Ga naar voetnoot1) En later zegt Schaepman de dingen weidscher, maar even raak, voor 't publiek: ‘De beoefening der Nederlandsche Geschiedenis, in het bijzonder de kennisneming van hetgeen onze katholieke vaderen in de dagen der beroerten hadden doorstreden en geleden, maakte hem in niet geringe mate afkeerig van alles wat op Calvinisten, Gomaristen en hunne geestverwanten geleek. De verdraagzaamheid, door Oldenbarneveld en de Arminianen ten toon gespreid, trok hem aan. Hij meende zelfs dezen geest in onze hedendaagsche liberalen terug te vinden, en was in menig opzicht van hunne practische staatkunde niet afkeerig. Maar de theorie van het liberalisme heeft hij steeds eenvoudig verworpen. | |
[pagina 70]
| |
Nuyens (was) in staatkundige zaken van top tot teen een idealist..., Hij had aan de voeten gezeten der groote Fransche meesters, die tusschen 1830 en 1852 de wereld vervulden met den breeden klank hunner welsprekendheid en de zielen meevoerden op de breede vlucht hunner stoutmoedige bespiegeling. Het was een grootsche, maar een gevaarlijke school. Wat er aan verheven waarheid stak in de beschouwingen van Montalembert en Lacordaire, blinkt op dit oogenblik als onvergankelijke waarheid en zegeviert: de Kerk is voor allen en voor alle tijden; terwijl zij alleen aan haar eigen wet gebonden, door haar eigen vorm gehouden is, zijn alle rechtmatige vormen van het staatkundig en maatschappelijk leven evenzeer van haar zegen en haar steun verzekerd.... Vervorming en ontwikkeling zijn de wet der historie; zoolang de historie zich om het kruis beweegt, geen nood! De gedachten waren de gedachten van den ouden kloeken geest, maar de toepassing liet wel eens te wenschen over. Met name ten opzichte van sommige moderne rechten en vrijheden vergaten de meesters wel eens, dat het onvermijdelijke en somtijds zelfs rechtvaardige der practijk nog niet altijd het beginsel rechtvaardigt; dat het verheffen van sommige practijken - het woord in den gezonden zin genomen - tot beginselen niet altijd geoorloofd is. Zij zondigden, evenals zoovelen gezondigd hebben, door de soort van idealistische overdrijving, die dikwijls in liefde en geestdrift haar wortels heeft. Van deze school heeft Nuyens zijn dikwijls hoog steigerend idealisme geleerd, niet geleend. Maar al behoorde hij tot de school van Lacordaire en Montalembert, al is Veuillot nooit zijn lieveling geweest, hij was een kind van de streek, waar in krullend omlijste ruit boven de deuren het I.H.S. door het kruis bekroond, wordt gelezen; hij was een West-Fries, een man des Pausen. Aan de groote leeringen van den H. Stoel gekomen, heeft hij niet alleen nooit getwijfeld, zij waren voor hem de eeuwige leer’.Ga naar voetnoot1) In ‘hou ende trou’ met zulk een man, kon Schaepman iets wagen. En de verwezenlijking van 'tgeen hem de Doctor uit Rome had geschreven, bleef dan ook niet uit. Sedert 1860 had Nuyens het plan van een katholiek tijdschrift | |
[pagina 71]
| |
met zijn sjees door Noord-Holland rondgedokkerd. Acht jaar later, zooals we zagen, had hij met zijn neef en ambtgenoot, Dr. E.P.J. van der Hurk, geneesheer te Haarlem, iets rechtop gezet, zoo half en half naar zijn zin; ‘De Katholiek-Nederlandsche Brochuren-vereeniging’. 't Was de weerga van de ‘Zeitgemässe Broschüren’, waarmee de Duitsche katholieken waren voorgegaan. In die vlugschriften werden ten bate van de Nederlandsche Roomschen de meest actueele vraagstukken behandeld, over geschiedenis, staat- en staathuishoudkunde. Nuyens had geleverd: ‘De Geest der Eeuw en de Geest der Waarheid’, ‘De Ultramontaansche Kritiek, antwoord aan Mr. Groen van Prinsterer’, ‘Naschrift op de Ultramontaansche Kritiek’, ‘De Katholieken en de Staatspartijen in Nederland’, ‘Het Roode Kruis’ en ‘Gedachten naar aanleiding van den oorlog van 1870’; Van den Biesen, zijn reeds vermelde ‘Wat is liberaal?’ en ‘De Kerk en de Volkswelvaart’; A. van Gestel S.J. ‘Pauperismus en Christendom’ en ‘Rationalisme en Liberalisme’; Schaepman zelf: ‘De Pius-feesten te Rome’ en daarnevens het leste en beste wat de drie jaargangen brachten: ‘Rome, een woord ter gelegenheid der laatste gebeurtenissen’. De brochures hadden grooten bijval, hoewel Nuyens zelf door een onhebbelijk prospectus, dat om zijn betweterij al de andere katholieke organen tegen hem in 't harnas joeg, den aanvang zeer had bemoeilijkt. Lang moesten ze niet wachten op 1400 abonnés.Ga naar voetnoot1) En toch was dit voor Nuyens nog altijd niet het gedroomde tijdschrift, zooveel te minder daar 't beheer al dadelijk krukkig werd. Dr. Van der Hurk was naar Venraai verhuisd en had de redactie opgegeven. Nuyens slaakte zijn zuchten en verzuchtingen in brieven aan Schaepman te Rome, en toen deze in het vaderland was weergekeerd, werd hij dadelijk mede-redacteur der Brochuren. Den 9en Augustus bracht de Tijd het bericht: ‘Dr. Schaepman zal voortaan de directie der Brochuren-Vereeniging met Dr. Nuyens op zich nemen’. Daarmee was, na 't woord van Schaepman uit RomeGa naar voetnoot2) zoo goed als gezegd: Wij stevenen volstuurs naar een tijdschrift, hecht en echt. | |
[pagina 72]
| |
Den 2en September 1870 kwam Dr. Nuyens ter beraadslaging over naar 't paleis van den Aartsbisschop. Daar wachtte hem Dr. Schaepman, en ook Monseigneur zelf. Zoo werd na bedaard overleg besloten, dat uit de Brochuren-Vereeniging, te beginnen met 1 Januari 1871, onder de directie van Dr. Schaepman en Dr. Nuyens een tijdschrift zou ontstaan. De uitgever bleef dezelfde: A.B. van den Heuvel, te Haarlem. Schaepman kreeg het ambt van secretaris; Nuyens zou de fondsen beheeren. Over en weer werd nu gebriefwisseld over den doopnaam van het kind in aantocht. Den 18en October viel men accoord, zooals blijkt uit een van Schaepman's brieven: als antithese met de Gids, zou het nieuwe katholieke tijdschrift de Wachter heeten, met het Bijbelmotto: ‘Pone custodes fontium’, = Stel wachters bij de bronnen. Dat alles werd onder de beide doctors geschoteld, zonder dat Alberdingk er bij was gevraagd. Dat wekte bij dezen zoo niet misnoegdheid, dan toch wel een beetje miezerigheid. Waarom nu dit tijdschrift van zijn beide beste vrienden en goede medewerkers nevens het zijne? Maar eerlang overtuigde hij zich toch van de onmogelijkheid, den heelen Schaepman met zijn heele lading Romeinsche en andere studiestoffen onder de archaïsche poort der Warande binnen te krijgen, en hij zag tevens in, dat een redactie, waarin Schaepman zetelde, geen redactie zou zijn, indien Schaepman met zijn reuzenvermogens niet als hoofdredacteur fungeerde. Zoo werd aan Thijm in de beste trouw zijn Warande gelaten, waar ongehinderd de Alberdingk-geest in zijn mysticisme voort-waren kon, en waar Foreestier zijn frisch-realistische en prikkelend-satirische geestigheid aan de mooist-platonische droomen bleef dienstbaar maken; terwijl de Wachter bij 't volle werkelijk leven van den dag post zou vatten, om steeds te spoeden, soms met den altijd vaardigen polemist Alberdingk saam, in 't heetst van 't gevecht, om 't even waar en hoe. Den 10en November 1870, in het voorlaatste nummer der ‘Brochuren’, werd de vervorming publiek gemaakt: ‘Binnenen buitenlandsche politiek, literatuur, kunst, historie, sociale kwestiën, zullen in de Wachter door de directie en ettelijke mede-arbeiders behandeld worden’. |
|