Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
X.
| |
[pagina 50]
| |
Den 2en October had te Rome het kluchtspel der volksafstemming plaats: 135,290 stemmers, en 133,681 voor de veroveraars. Triomfantelijk werd dan ook den 8en October bij Koninklijk decreet de inlijving van Rome verkondigd.... Dadelijk werd over de wereld de circulaire van Visconti-Venosta verspreid. Order dagteekening van 18 October had hij aan de gezanten van Italië bij de verschillende hoven 't bevel gericht, de regeeringen de inbezitneming van Rome te kondigen. Schaepman stond gereed in de Tijd.... ‘De in het bezit hunner vrijheid gekomen Romeinsche provinciën, zoo liegt Visconti-Venosta, hebben op plechtige wijze en bijna eenstemmig, den wensch te kennen gegeven om te behooren tot het konstitutioneele Koninkrijk van Victor Emmanuel II en zijne afstammelingen.... Eindelijk herkrijgen nu de Italianen het door de overlevering aangewezen middenpunt van hun volksbestaan. Het nationaal recht hereenigt Rome met Italië. De gevolgen van dit aangrijpend feit zullen vooral veel bijdragen tot den vooruitgang der katholieke maatschappij.... Aan beide, aan 't nationaal en aan 't godsdienstig gevoel moet voldoening worden gegeven; de onafhankelijkheid en het geestelijk gezag van den H. Stoel moeten gehandhaafd, maar ook de vrijheden, die de nieuwe maatschappij bezit, geëerbiedigd worden .... Het wereldlijk gebied der Pausen was een overblijfsel uit de Middeleeuwen, in welker toestanden men de verklaring dier vreemdsoortige verschijning vinden kan. Nu is die anomalie onmogelijk. Onze tijd wit gees verwarring der twee machten, hij weet zeer goed een zedelijk gezag, al is het van alle uitwendige vertooning ontdaan, te eerbiedigen.... Vrij van de beslommeringen, ontheven van de beklemselen der staatkunde, zal het geestelijk gezag in de eerbiedige aanhankelijkheid van ieder geweten zijn waarachtige heerschappij vinden. De dag, waarop de Paus zich zal herinneren, dat de vaan die nu te Rome wappert, dezelfde is die hij in het begin zijner regeering order het geestdriftig handgeklap van geheel Europa heeft gezegend; de dag, waarop de verzoening van Kerk en Staat door het Vatikaan zal worden verkondigd; die dag zal de katholieke wereld de bekentenis hooren afleggen, dat Italië door de inbezitneming van Rome geen onvruchtbaar verwoestingwerk heeft aangericht, en dat het beginsel des gezags in de Eeuwige Stad op den grooten en vasten grondslag der burgerlijke en godsdienstige vrijheid gevestigd is.’ | |
[pagina 51]
| |
Na deze aanhaling van Visconti's tekst slaat Schaepman er op los, ‘op dit samenraapsel van logens en ongerijmdheden, van openbare lastertaal en gehuichelde eerbiedsbewijzen, van kruipende lafheid en waanzinnigen trots.... Cartouche blijft Cartouche, al kleedt men hem in den geborduurden gala-rok. Iedere regeering, die gaaf en zonder protest deze mededeeling aanneemt, verlaagt zichzelve onverbiddelijk zeker. Of is ooit dergelijke taal gehoord? Alle eeuwen hebben roof en diefstal gekend, alle eeuwen hebben overweldigers gezien; maar ons was het bewaard de apotheose der roovers te aanschouwen, ons was het bewaard de boodschap te hooren, dat de diefstal de hechtste grondslag is van het recht. Voor onze oogen zien wij de bespotting van Herodes herhalen ....’ In verontwaardiging is 't nu een stampen op den bodem waarop hij zich vast voelt staan; den bodem der geschiedenis. En ze rijzen op, de wrekersgestalten, van Pepijn den Korte af, de eeuwen door, in hulde-processie aan den Paus.... Schaepman zelf vond zijn ‘Doodvonnis’ zoo geslaagd, dat hij de laatste helft bijna ongewijzigd overnam aan 't slot van zijn ‘Rome’. Dit zijn eerste proza-meesterstuk voltooide hij den 6en November, even nadat Paus Pius door zijn encycliek van 1 November alle bewerkers van den Romeinschen Statenroof in den ban had geslagen. 't Was 't leste en beste nummer der Brochurenvereeniging. De ondertitel luidde: ‘Een woord ter gelegenheid der laatste gebeurtenissen’. ‘Rome ... nu ik dien naam neerschrijf is het of mij de kracht tot verder schrijven begeeft. Waren eerbied, liefde en geestdrift hier voldoende, stond het mij vrij te spreken naar 's harten inspraak, hoe zou ik een hymne voor u zingen, o Rome, hoe zou ik trachten al wat de gedachte aan teerheid en stoutheid, de taal aan kracht en welluidendheid bezitten kan, saam te vatten in éen lofzang voor u, u, de Koningin der Geschiedenis. Niet omdat ik u te zeer liefheb, deins ik terug voor het schetsen uwer beeltenis, maar omdat ik weet, dat mijne hand slechts zwak de lijnen zal aangeven, die zoo diep gegrift staan in mijne ziel, dat mijn woord slechts flauw den gloed zal vertolken, waarmede uwe aanschouwing vervult’. Slechts dit laatste is onwaarheid gebleken. Schaepman heeft Rome geschilderd, zooals weinigen ooit het binnen even weinig bladzijden vermochten. | |
[pagina 52]
| |
Gruai a chi la tocca! Wee die haar aanraakt! had hij geschreid en geschreeuwd bij haar val. En wàt men heeft aangeraakt, dat zal hij nu uitzeggen, in tot bedaring gedwongen kunstenaarshartstocht, eenvoudig de geschiedenis van Rome, in vijftig bladzijden, maar elk van die bladzijden gedoopt in zijn zouavenbloed! De heele historie van Rome inderdaad, zooals hij die uit Von Reumont, Gfrörer, De Waal, enz. en uit eigen kunststudie steeds meedroeg in zich: Eerst ‘de nacht der eeuwen, toen aan hare wieg de stemmen van geschiedenis, legende en poëzie samensmolten tot éen zang vol wonderen en geheimen’. En dan de optocht der heidensche en der christelijke tijden, het rijzen naar de glorie der aarde, die stierf, het rijzen naar de glorie des hemels, die blijft. Elk van Schaepman's alinea's is een beeldengroep in dien gansch eenigen historischen stoet. De geleerde heeft hier zwoegwerk verricht, de wijsgeer zich onthuld aan zich-zelf en de dichter een hoogte doorzweefd, die hij tot nog toe in zijn verzen maar zelden bereikte. Dit Rome is inderdaad een geschiedenisboek, omgeschapen in een hymne. Waar het Rome gelds, schrijft Schaepman geen historie, hij rings ze op alle toners. Wat in groote dichterslevens de hooge liefde was tot een vrouw, is bij dichter Schaepman de liefde voor zijn Rome. Nergens beter dan hier heeft hij getoond dat Rome de bron is van zijn geestdrift, de zenuw en spier van zijn kracht, de vlammende kern van zijn liefde, de bloem van zijn heerlijke kunst. Zoo stellig als P. Hendrichs S.J. zou ik me niet durven uiten. Maar 'k zou 't evenmin wagers hem te weerleggen waar hij zegt: Dit ‘Rome’, in mjn oog Schaepman's meesterstuk - openbaart zijn onbetwistbare heerschappij over technische middelen, het ‘rustig zelfbezit’, en ‘de vrijheid zijner gangen’, zoo geroemd in Vondel - zijn kennis tot in de geringste bijzonderheden van oudheidkunde en geschiedenis, zijn krachtige, herhaaldelijk aangrijpende bewijsvoering, bovenal de strijdvaardigheid van zijn geloof....’Ga naar voetnoot1) Met voldongen reden slaakt deze geschiedenis-wijsgeer van 27 jaar zijn roerende klacht: ‘Wat kwade trouw en verregaande onbeschaamdheid door | |
[pagina 53]
| |
haat aangevuurd en geholpen, kunnen te berde brengen, heeft men tegen Rome te berde gebracht. Door alle mogelijke hulpmiddelen heeft men het oog versterkt om de misslagen te zien, die wel op alles zullen kleven, waar de mensch mee gemoeid is. Alle onreine plaatsen der geschiedenis heeft men doorzocht, doorsnuffeld en doorwroet, om daar de bouwstoffen te zoeken, waaruit men het beeld van Rome vormen zou.... Onze eeuw is zoo door en door kleingeestig èn in haar wezen èn in haar uitdrukkingen, dat zij het begrip van het hoogste verloren heeft. Daar zal wel moeilijk iets hoogers te vinden zijn dan de godsdienst, en wij weten allen toch te goed, wat men in onze dagen van den godsdienst maakt. Trots de hooge vlucht onzer ideeën, de steeds blanker wordende reinheid onzer gevoelens, zijn wij teruggekeerd tot dien goeden, ouden tijd, toen men de Laren en Penaten rustig te huis liet in het Lararium en voorts leefde naar eigen zin en lust. Het wekt dan ook geene bevreemding, dat het hooge godsdienstige leven der eeuwige stad òf geen bewonderaars vond, òf als een dor formalisms door zuidelijke begeestering in 't leven gehouden met den rug werd aangezien. Men heeft geen oogen voor die wonderbare Romeinsche maatschappij, die geheel doordrongen en gedragen door het Katholicisme, in elken stand helden kan aanwijzen van adellijk geloof, vrijwillige armoede en maagdelijkheid. Voor velen is en blijft het Katbolicisme een Kaïnsmerk, en zelfs de reinste deugd heeft voor zulke oogen een Medusakop, waarvan ieder den blik most afwenden’. Hij die 't met zijn dichtersoogen in ‘de Paus’ nog niet zien wou, aarzelt niet te bekennen thans wat zijn wetenschap hem leerde, maar aarzelt evenmin de verklaring te geven, hem door zijn kennis-in-liefde geschonken: ‘Zeker, door het lied der eeuwen, Rome toegezongen, gaan ook scherpe, schrille klanken; naast de hymns staat het hekeldicht. Maar die satire is geen kind van het bijtend sarcasme, geen vrucht van minachtenden spot of verterenden haat. Is het geen edele trek onzer menschheid, dat zij tgeen ze 't meest liefheeft ook het reinst, het vlekkeloost wil zien? Met naijverige zorg zag ieder zoon der groote middeneeuwsche maatschappij naar zijn moeder, naar Rome, en, zoo hij een vlek ontdekte op haar eeremantel, dan heerschte er wrevel in zijn ziel, een wrevel die zich lucht gaf in het schampere lied’. | |
[pagina 54]
| |
En dan vordert Schaepman weer zijn weg over wijsgeerige hooggebergten, van waaruit hij de eeuwen bestaart. Och, we weten 't nog wel, Ising in ‘De Spectator’ had zijn bezwaren tegen zoo'n tocht. Hij mist in Schaepman's Rome ‘historische kritiek’ en ‘klemmend betoog;’ en hij meent veel te hebben bewezen als hij zegt: ‘Hoopt geen wijsgeerige opvatting der wereldgebeurtenissen van hem die u wil doen gelooven dat de nederlaag van Napoleon te Waterloo het gevolg is geweest van den vloek van Rome’.... We weten sindsdien al lang, dat we van Ising zelf ‘geen wijsgeerige opvatting der wereldgebeurtenissen’ konden verwachten. Maar wat de man eerlijk voelde bij 't lezen van zoo'n stuk heeft hij ook, mij dunkt, eerlijk gezegd: ‘Schaepman's Rome is hier en daar schitterend van stijl en uitmuntend door zeggingskracht. Niet dikwijls geschiedde het hier te lande dat een katholiek schrijver de taal aldus in zijn macht had.... Zoodanig werd de schrijver door zijn onderwerp vervoerd, dat hij zich sours tot boven zijn Katholicisme verheft’.Ga naar voetnoot1) Aldus komen we zelfs tot een lofspraak zoo hoog, dat geen enkel katholiek zijn grootsten geloofsgenoot aldus te begroeten vermag. Had nu toch de heer Ising ons die bewuste plaatsen eens aangewezen; in deze eeuw van ontdekkingen had ook hij dan zijn sporen verdiend. Behoort het volgende allicht tot die staaltjes? ‘Rome is het g eschiedboek der wereld. Op dien bodem heeft ieder geslacht, als op 't perkamenten blad van een stamboek, onuitwischbaar zijn naam en feiten gegrift. De helden zijn gekomen en hebben met de punt van het zwaard hunne naamkruisen gezet; de vorsten hebben met hun breede zegels de eigen bladzij gestempeld; de wijsgeeren, wier stellingen den toets der waarheid doorstonden, hebben ze in dat boek doen opteekenen; ook de kunstenaars en dichters hebben met hun grillige slingers menig blad bedekt.... In de kerk van St. Pieter staat, in de vormen der hoogste schoonheid belichaamd, de geheele geschiedenis, die voor ons optrad met de éenstemmige betuiging, dat Rome de stad der Kerk, der wereld is. Al zijn de marmerplaten gebroken, die in den voorhof van de middeneeuwsche basiliek de schenkingen van Pepijn, Charlemagne en Mathilde van Canossa vereeuwigden, geen nood! In St. Pieter vindt gij het graf van den Apostel, | |
[pagina 55]
| |
die, als een andere Atlas, de wereld van Christus op zijn schouderen draagt. Dit graf - hoe is het veeleer de zetel des levens dan de huizinge des doods. Hoe jubelt uit dat graf, uit die ‘Belijdenis’ onafgebroken voort het woord, dat de sleutel is van geheel de geschiedenis: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God’. Op dat graf staat de stoel van den spreker, die, door God met de genade der onfeilbaarheid omkleed, de waarheid aan alle oorden, aan alle geslachten brengt. Van daar uit gaat het woord des Pausen, dat, een tweesnijdend zwaard of een bezielende ademtocht, den dood brengt of het leven. Daar staat de troon van den rots-koning, op wiens borst alle stormen. alle aanslagen breken en uit wiens hart de stroomen der bezielende liefde over de wereld gaan.... ‘Waarom, waarom is ook nu geen Pepijn opgedaagd, nu weer de hoofdmacht der roovers aan de Porta Salara stormde, nu van de hoogten van den Janiculus de zeeschuimer zijn kogels wierp in het Vaticaan? Waarom is er geen woord gesproken, dat even zwaar in de schaal der beslissing had gewogen als het helden zwaard van den Frankenvorst? Was er onder al onze grooten en machtigen geen enkele, dien God waardig achtte om het staal te voeren voor den zetel zijns apostels’?Ga naar voetnoot1) En als nu Schaepman al die adelbrieven van 't christelijk Rome heeft voorgelegd, van de Catacomben tot het Vaticaan, van 't Quo Vadis-kapelletje tot St. Pieters-basiliek, als al de getuigen zijn opgeroepen, martelaren, vaders, geloofspredikers der barbaren, dichters en denkers, dan wordt het hem toch weerom te sterk, en hij die beloofde ‘geen verdedigings-schrift en ook geene aanklacht’ voor te brengen, breekt met zijn volle hart door de trouw aan zijn objectiviteit heen en daagt alles uit wat nevens zijn Rome te verschijnen waagt: ‘Treedt nu op, zoo gij durft, gij vermetelen, die Rome opeischt als uw rechtmatig eigendom. Staat op en verheft uw stem tegenover de verpletterende taal van het bloed, van het graf!...’ Wie zich tot Schaepman wil inleiden, moet allereerst dit ‘Rome’ lezen. Een prachtgreep is 't van de kunst in de wetenschap, het mooiste panorama van Rome's geschiedenis, dat bij mijn weten bestaat. Met zulk een uitspraak zijn de andere meesters niet ver- | |
[pagina 56]
| |
ongelijkt: noch St. Leo de Groote, noch Gerbet, noch Veuillot, noch Newman, noch Lacordaire. Bij St. Leo ligt Rome's lof in verschillende Sermones verspreid; bij Gerbet zijn de afmetingen der drie bundels ‘Esquisse de Rome chrétienne’ heel wat meer dan een bondige schets; Veuillot heeft alles in ‘Rome et Lorette’ en in ‘Parfums de Rome’ verstrooid. Het best zou Newman's ‘Rome’ en dat van Lacordaire uit zijn ‘Lettre sur le Saint-Siège’ met Schaepman's bladzijden worden samengelegd. De prachtige Brochuren-aflevering verhoogde nog onder de katholieken de ontroering over Rome's val en de geestdrift voor Paus Pius. Den 19en December interpelleerde Kerstens betreffende ‘het gevolg door het Ministerie te geven aan het door Roomsch-Katholieke Nederlanders aan den Koning gericht algemeen petitionnement betrekkelijk de handhaving hunner rechten, die door den aanslag op de souvereiniteit van het Hoofd der Kerk zijn geschonden’. Van Mulken, Minister a.i. van Buitenlandsche Zaken, was van meening dat het neutrale Nederland zich met de kwestie niet mocht bemoeien en alzoo 't verzoek der adressanten moest afwijzen. In dien geest stelde Fransen van de Putte de motie voor: ‘De Kamer, van oordeel zijnde, dat het de roeping van den Nederlandschen Staat niet is, stappen te doen tot herstel van het wereldlijk gezag van den Paus over den Kerkelijken Staat, gaat over tot de orde van den dag’. Die motie werd echter verworpen met 42 stemmen tegen 32, en aangenomen werd de motie van Cremers: ‘De Kamer, hare goedkeuring hechtende aan de houding der Regeering, gaat over tot de orde van den dag’. Zij, die dachten dat ook Groen spreken zou, moesten niet lang geduld oefenen. Groen achtte zich immers ten minste zoozeer volksvertegenwoordiger, toen hij zonder mandaat zijn uitgelezen kuddetje leidde, als toen hij zetelde. Sinds 1869 waren de ‘Nederlandsche Gedachten’ daar om dit te bewijzen. No. 62, op 11 Januari 1871, bracht 's Meesters meening. Hij begon met een woord van Montalembert, zonder te gewagen van het driemaal herhaald ‘pardon’, dat de geniale liberaal-katholieke Franschman op zijn sterfbed had geslaakt. Groen ‘keurde de meegaandheid der vrienden af in 't verwerpen der motie-Cremers’. Was Groen toen Kamerlid geweestGa naar voetnoot1) , zijn motie zou hebben geluid: | |
[pagina 57]
| |
‘De Kamer, iederen Statenroof afkeurende, gaat over tot de orde van den dag’. Verdere verklaring volgde in ‘De Nederlandsche Gedachten’ no. 83. Op de petitiën der Nederlandsche katholieken zou Groen hebben geantwoord met zijn voorgaande contra-motie, maar thans met redenen omkleed: ‘want a. door zich als beschermer van eiken verongelijkte te willen opwerpen, maakt men een droevig figuur; b. de Protestantsch-Nederlandsche sympathie voor den Paus zou een al te sterk contrast zijn tegen de apathie toen in 1866, tegen Duitsche vorsten en stammen, ook tegen het huis van Nassau, onrecht gepleegd werd; c. de Onfeilbaarheid, in telkens vernieuwden banvloek openbaar, is voor den protestantschen Evangelie-belijder reden te meer om aan de versterking eener dergelijke macht op geenerlei wijze medeplichtig te zijn’. Maar de triomfeerende Revolutie laat den anti-revolutionnair toch niet los. In no. 115 komt Groen alweer op de kwestie terug. Steeds blijft hij ondubbelzinnig de Italiaansche baldadigheden afkeuren. Maar weer heeft hij er iets op gevonden: ‘Vrij wat minder nog dan in 1861 mogen wij, zonen der Reformatie, ons voor het wereldlijk gezag van den Paus warm maken. Het averechtsche van dergelijke sympathie, ook van Syllabus en Onfeilbaarheid, springt zoozeer in 't oog, dat men voor de meewarigheid onzer vrienden een niet prijzenswaardig motief in politieke combinatiën ondersteld heeft.... Wel behoort men partij te kiezen voor. den Paus tegen de Revolutie. Maar aan ons is het reorganiseeren van Europa niet opgelegd. Wij zijn tusschen den Paus en Victor Emmanuel niet tot arbiters gesteld’. Goed zoo; zulk een verklaring van Groen viel bij Schaepman op geen blauwen steen. Hij was immers ‘een zeer getrouw lezer van de “Nederlandsche Gedachten” en (hij) kende “Ongeloof en Revolutie” als een grootsch boek vol groote dingen, vol groote dwalingen en vol groote leemten. Als in die dagen van Groen van Prinsterer werd gesproken, dan werd steeds zijn karakter gehuldigd en aan zijn talent alle eere gebracht; maar tevens vernam Schaepman, dat Groen in vroeger dagen de Roomschen over den Moerdijk had willen jagen’.Ga naar voetnoot1) Meer dan Groen's uitlatingen over de Romeinsche quaestie was niet noodig om 't vuur aan de lont te leggen. En Schaep- | |
[pagina 58]
| |
man's gepantserde aanval tegen de ‘Nederlandsche Gedachten’, dien we straks, in 1871, zullen mede beschouwen, had geen andere drijfveer dan Groen's houding in deze. Schaepman vraagt zich af of dat nu het woord is van den ‘Ridder des Regts’. Er was toch den lande niets anders gevraagd ‘dan een belijdenis van het recht als van den grondslag van den Nederlandschen Staat. Van een andere beschouwing dan een zedelijke was geen sprake. “Rester honnête homme” was de inzet. Men moest het woord der vaderen betrachten: Doe wel en zie niet om. De man die voor het maken van een droevig figuur durfde waarschuwen - een ander voltooie de zinsnede.... En de reden van 1866? - Maar moet men een goede daad achterlaten omdat zij een contrast oplevert tegen de eene of andere handeling van vroeger? Een plicht mag heden niet verzuimd omdat gister dat verzuim wel plaats greep. - En dan “het reorganiseer en van Europa?” - De belijdenis der beginselen van waarheid en recht draagt daartoe evenzeer zoo niet krachtiger bij dan een congres van vorsten en diplomaten. Mr. Groen belijdt luide zijn geloof aan den zedelijken grondslag aller geschiedenis, aan de heerschappij der beginselen over de feiten. Welnu? Houdt men zijne hoofdbeginselen voor volstrekt stellig, onbetwistbaar, waarachtig, dan ook zijn deel aan de reorganisatie van Europa genomen. Immers reorganiseeren van Europa dat is niet herstellen der geografische grenzen, het gelijk maken der huidige uitgaaf van een of anderen atlas met dien van vóór '48. Neen, de Staten van Europa moeten op andere grondslagen worden gevestigd; de troon moet weer geplaatst worden op de rots, niet op den zandgrond van volkswil en volksstemming. De miasmen uit de zedelijke atmosfeer moeten verdwijnen. Andere beginselen behooren te worden verkondigd en in het leven doorgevoerd. De opwerping door Gfrörer, in zijn Gustav-Adolf gemaakt, dat het Calvinisme evenveel fanatieke elementen bezit als de Islam, schijnt helaas (in Nederland) nog steeds te worden bewaarheid. Het orgaan der perceptie van wat recht en onrecht is, schijnt hier te blijven ontbreken. Neen waarlijk, daar is geen midden meer tusschen revolutie en katholicisme; en zelfstandig als het laatste is en maakt, de eerste vernietigt alle zelfstandigheid’. Groen, de meester-polemist, vond hier iemand met wien 't de moeite loonde eens even den degen te kruisen. Hoe dat ging zien we later. |
|