Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
[pagina 45]
| |
Van der Aa was nu veertiger, en in zijn volle werkkracht. Een groote geest mocht hij niet heeten. Maar een stipt opmerker, en een bedreven letterkundige wel. Hij had er een handje naar om dorre dingen frisch te maken, en om de politiek to verprettigen door humor en satire. En lang niet zijn minste gave bleek zijn besturend en beheerend talent. Hij was een goed onderlegd financier. Dit had hij van huis uit. Hij behoorde tot een koopmansfamilie, die hem dan ook tot den handel bestemde. Gymnasium noch hoogeschool zagen hem ooit op de banken. Maar een flinke vorming genoot hij toch, en wel buitenslands, in een fabriek to Marseille. Pas in 't vaderland terug, kwam hij under invloed van Dr. Cramer, die hem niet losliet tot hij hem voor de ‘goede zaak’ en de Tijd had gewonnen. Cramer wist wat hij deed. Want Van der Aa was niemand anders dan Henry van Meerbeke, die zooeven in ‘de Toeschouwer’, een katholiek tijdschriftje door hem en Mr. Heydenrijck opgesteld, geestig-rake ‘Schetsen uit de hedendaagsche Samenleving’ had gegeven, getuigend van menschenkennis en van een vlugge pen. - 't Periodiekje leefde amper éen jaar, maar in 1860 verscheen van Meerbeke's boekje afzonderlijk, en Potgieter onthaalde 't in ‘de Gids’ op een lovende welkom. Voor vlug en vluchtig werk was Van der Aa als geknipt, te meer daar hij met zijn geoefenden speurzin en zijn flinke belezenheid, in de Engelsche letterkunde vooral, ontsnapte aan banale oppervlakkigheid. Toch meende Smits hem aanvankelijk best voor de beheerszaken van de Tijd te gebruiken. Maar toen Dr. Cramer nu voorgoed uit de redactie was heengegaanGa naar voetnoot1) vond Smits het noodig, zoo niet een rechter- dan toch een linkerarm bij te krijgen. En zoo werd Van der Aa nu stoelvast in de redactie. Smits bleef altijd den grooten beginselstrij d voeren. ‘Van der Aa's hoofdartikelen gingen meestal over de lichtere kwesties in de politiek en de polemiek van den dag.’Ga naar voetnoot2) Dit viel zoo goed in den smack van den hoofdredacteur, dat Smits, naar Van Vuuren's geestigheid, ‘verliefd werd op Van der Aa’. En wer- | |
[pagina 46]
| |
kelijk bracht deze hot in de grade van zijn meester heel ver, want in 1869 werd hij eigenaar en directeur van de Tijd. Schaepman was getuige van Van der Aa's groote bedrijvigheid èn als directeur èn als redacteur. Wat Van der Aa schreef bleef in den trant en den toon van zijn book, waarover we den Romeinschen correspondent in een van zijn ‘Literarische Brieven’ hebben gehoord. Ook Van der Aa schreef over den oorlog, meer met hot oog op de binnenlandsche toestanden. Al te Pruisisch-gezind wenschte hij zijn blad niet te kleuren, daar Nederland met zijn sympathieen steeds meer naar 't Zuiden dan naar 't Oosten neigde, nu zelfs meer dan ooit, wijl het lot van Frankrijk de vrees voor de eigen toekomst voedde. Maar de Tijd mocht zich veroorloven dag in dag uit te werken aan 't betoog, dat Frankrijk viel, omdat het in zijn bewind den Roomsch-Katholieken geest had verzaakt, waarop toch ten slotte het derde Keizerrijk was gebouwd. Nederland, dat toen leefde onder de bedeeling van 't Ministerie-Van Bosse-Fork, lag te buiveren voor zijn zelfbehoud onder 't oorlogsgevaar. 't Bleek ellendig slecht voorbereid, maar gelukkig draaide de verschrikking af door 't befog van Parijs. Intusschen getroostte zich de liberale Regeering nog wat plagerijen tegen de Roomschen. Een der laatste laden van 't krukkig Ministerie was 't Koninklijk Besluit van 29 October 1870, waarbij ‘definitief werden opgeheven de administratiën voor de Eerediensten.’ Voortaan werden de bepalingen van Grondwet en Burgerlijk Wetboek ten aanzien van kerken, godsdienstige gestichten en kerkelijke instellingen van weldadigbeid opgedragen aan den Minister van Justitie, terwijl het beheer der bij Staatsbegrooting voor de onderscheidene toegestane geldmiddelen en de daarmede in verband staande werkzaamheden zouden behooren aan den Minister van Financiër. Zoo werd nu tot een einde gevoerd wat in 1862 door de opheffing der departementen van Eerediensten was voorbereid.Ga naar voetnoot1) De scheiding van Kerk en Staat was nu doorgezet, zoover het voor 't oogenblik doenlijk was. Steeds minder wou de moderne Staat met de Kerkgenootschappen hebben uit te staan. | |
[pagina 47]
| |
Er werden trouwens allang maatregelen beraamd om de sedert 1798 bestaande financieele betrekkingen tusschen den Staat en de Kerkgenootschappen los te maken, om de theologische faculteiten bij de hoogescholen, die nauw samenhingen met de Nederlandsche Hervormde Kerk, om te zetten in neutrale faculteiten van algemeene godsdienstwetenschap of zelfs ze bij de letterkundige faculteiten in te lijven.Ga naar voetnoot1) Niet minder liberale ijver was in de zorg voor 't middelbaar onderwijs te merken. Alle steden van beteekenis kregen rijksof gemeentelijke hoogere burgerscholen met vijf- of driejarigen cursus. Overal kwam de leekendrang te voorschijn om de verouderde Latijnsche stelsels stuk te gooien, en, naar Duitsch model, huizen van stevige moderne wetenschap te bouwen. En, naar 't oordeel van de jongsten, sleepdragers van Darwin en Haeckel, gingen de ouderen niet ver genoeg. ‘Allard Pierson's aesthetisch idealisme, dat voor vole modernen aanvankelijk het uiterste beginsel vertegenwoordigde, voldeed hen reeds niet meer, evenmin als de onbarmhartige critiek van Busken Huet, die met Pierson en andere jonge predikanten aan 't eigenlijke modernisme den rug had toegekeerd. Zij hingen aan de lippen van Multatuli; zij zagen in Van Houten's, Van Vloten's en Feringa's stoute wijsgeerige conclusiën op hot gebied van het maatschappelijk en familieleven de practische wijsbegeerte van de toekomst. De nog weinig talrijke Amsterdamsche vereeniging ‘De Dageraad’ was hot atheïstisch middenpunt eener beweging, in nauw verband met den ontwakenden democratischen geest, die in de naburige landen zijn zegetocht scheen aan te vangen. De gewezen katholiek, vurig Garibaldiaan en als revolutionnair uit Zwitserland verbannen Dr. Günst, de talentvolle Amsterdamsche boekhandelaar en vrijdenker d'Ablaing van Giessenburg, de gepensionneerde Indische ambtenaar van Olden, waren de voorkampers’.Ga naar voetnoot2) Evenzeer op het veld van 't lager onderwijs werden de liberaalste denkbeelden met volle handgrepen gezaaid. Tot Nut van 't Algemeen had het met zijn neutraal staatsonderwijs vooral gemunt op de Roomsche gewesten. Onder allerlei vereenigingen voor volksonderwijs, als die van Moons en Kerdijk, lag de | |
[pagina 48]
| |
bijzondere school te versmachten. Steeds meer geldelijke offers werden gevraagd van hen, die hun kinderen wilden zeitden naar Katholieke broeders- of zusterscholen en naar scholen met den Bijbel. Tegen de rampen van 't moderne ongeloof op gebied van Staat en school, tegen de halfbakkenheid ook van ‘ethische lauwen’, als Oosterzee, De la Saussaye, Beets en Bosboom-Toussaint, zochten de trouwen in den Heere, ‘de kleine luyden’ heul en heil bij Groen en Kuyper. Groen's hoogstrevende boeken en boekjes werden onder 't volk niet gelezen, maar wel sedert jaren zijn Heraut, ‘Een stem van Israël tot Israël’, en wat, ondanks alles de aristocratische Groen niet bewerken kon, dat zou zijn democratische leerling Kuyper in den loop der jaren wel klaar krijgen; de redding van 't Protestantsche Nederland door de Calvinistische massa. Zoo juist was Kuyper, na 't overlijden van Schwartz, redacteur van de Heraut geworden. Het Christelijk lager onderwijs was de aanhoudende bezorgdheid van Groen. Maar over de wijze van steunen heerschte onder de christelijken in de Kamer verre van eensgezindheid ‘Wenschte de een alleen herziening der wet van 1857, anderen - en daaronder Groen van Prinsterer zelf - meenden dat eene herziening van art. 194 der Grondwet daaraan moest voorafgaan, en de bepaling vervallen, volgens welke overal van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs moest worden gegeven. Terwijl de een wilde terugkeeren tot de Staatsgezindteschool, wenschte de ander bijzonder onderwijs als regel en openbaar alleen tot aanvulling. Was de een tevreden met verplichte schoolgeldheffing op de openbare school, de ander wenschte subsidieering van de bijzondere, of stond het restitutiestelsel voor, volgens hetwelk aan de ouders, die voor hun kinderen geen gebruik maakten van de openbare school, zou terugbetaald worden, wat zij aan belasting voor deze hadden opgebracht, of in een meer practischen vorm, dat aan de bijzondere scholen zou worden uitgekeerd de som, die het lager onderwijs meer zou kosten, indien de openbare scholen ook door de kinderen der bijzondere scholen werden bezocht’Ga naar voetnoot1) Van Roomsche zijde en speciaal door de Tijd, werd natuurlijk | |
[pagina 49]
| |
in alles vastgehouden aan het groote Mandement van 1868. Was de strijd tegen 't Ministerie in theorie het slaan van den aarden pot tegen den ijzeren, in practijk bleek het, locaal althans, minder erg. Daar in art. 23 der wet op het woord ‘christelijk’ gewicht was gelegd, kon men, zonder in 't minste die wet te ontduiken, het openhaar onderwijs richten in protestantschen of katholieken zin. Zoo drong de Bijbel in vele onderwijs-inrichtingen door, en zoo was 't niets ongewoons in een openbare school een Mariabeeld te zien prijken. Dit werkte natuurlijk het bijzonder onderwijs niet in de hand, maar het pleit voor een uitvoering in verdraagzamen geest van de letter der wet. Intusschen naderde 't laatste uur van 't Kabinet v. Bosse-Fock. De onderwijsgrieven der ‘clericale’ partijen groeiden 't zwakke Ministerie over 't hoofd. Wel waren de anti-revolutionnairen nog niet zoo gedrild en stonden ze nog niet als globale protestantsche kleine burgerij in 't gelid; wel roerden onder de Roomschen nog verscheiden mannen van invloed en gezag, wien de Syllabus hun liberale gezindheid niet had afgeleerd, maar vie goed zag kon Kuyper, opmarcheerend onder Groen's gebaar, als organisator bij voorbaat proficiat wenschen, en onder de Roomschen werd, achter de plooien van de Tijd, als trouw pauselijk vaandel, meer en meer gefluisterd van 't piurn votum eener partij. Zoo brachten, aan 't slot van 't jaar '70 de stroomingen van t geestelijk leven in Nederland weer de oude vrienden-vijanden vlak in malkanders aanschijn: in den strijd voor de moderne beginselen drong voor de derde maal Thorbecke naar 't ministerieele voorplan, in den strijd er tegen stond paladijn Groen veer pal. |
|