Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
VII.
| |
[pagina 38]
| |
hetgeen men een zoeten jongen noemt, eerder het tegendeel, en geenszins afkeerig our aan zijn leermeesters nu en dan een kool te stoven, kaapte hij geregeld aan zijn medeleerlingen bijna alle prijzen voor den news weg’.Ga naar voetnoot1) ... ‘Een welgeslaagd staatsexamen bracht hem op de banken van het Amsterdamsch Atheneum, waar hij zich met de borst op de studie der rechten toelegde. Maar niet alleen de ernstige zijde van het studentenleven trok hem aan. Hij was - niemand die hem later gekend heeft, zal er zich over verwonderen - een student, die toonde niet weinig van gepaste, zij het ook soms luidruchtige vroolijkheid te houden. Het moeten inderdaad vermakelijke tooneelen zijn geweest, die onder vier oogen werden afgespeeld, als de deftige, maar wel wat heel ernstige Amsterdamsche koopman-voogd, Theodoor Westerwoudt, die nooit uit zijn plooi kwam, zijn pupillen Jan en Jacob van den Biesen, wegens het ‘moeren’ van een schel of uithangbord onder handen nam.... In 1857 promoveerde hij aan Leiden's hoogeschool. Kort daarop begaf hij zich naar Engeland, ten einde op een advocatenkantoor zich van het ingewikkelde Engelsche recht op de hoogte te stellen. Dit verblijf van slechts twee jaren heeft op zijn latere ontwikkeling een onmiskenbaren invloed geoefend. Als advocaat was hij natuurlijk man van het woord, veel meer echter is hij geweest man van de daad. Het echt Nederlandsche lang wikken en wegen van allerlei mogelijke bezwaren, voor men iets onderneemt, lag niet in zijn aard....’ In 1859 keerde hij in 't vaderland terug. Datzelfde jaar vestigde hij zich te Amsterdam als advocaat, in het huis Heerengracht K.K. 117. 't Was het Amsterdamsch logies van Schaepman's voorkeur. In 1861 was Mr. Jan Jacob gehuwd met Alida Leesberg. Zij overleed in 1867, nadat zij hem vier zonen en een dochter had geschonken. Hij bleef weduwnaar tot Mei 1871, toen hij hertrouwde met Elisabeth de Munnick. Uit dit huwelijk kreeg hij nog twee zoons en vier dochters. Steeds hield Van den Biesen zich uitstekend op de hoogte van de Engelsche toestanden. Zoo konden ze nu beiden, de Romeinsche leerling van Manning, en de eigen Engelsche opmerker, hun wetenschap onderling toetsen. | |
[pagina 39]
| |
Een grooter aandeel nog had Van den Biesen in Schaepman's wijsgeerige en staatkundige opleiding. De advocaat besteedde al den tijd welken hij op zijn pleiterspractijk en zijn sociale bezigheid uitsparen kon, aan de studie van grooten als de Maistre, Veuillot, Montalembert, Donoso Cortes, de groote troosters inderdaad in 'smeesters weduwschap, en allemaal ook 's Doctors lievelingen. Van den Biesen's politiek-sociale werkzaamheid met de pen ving aan in de Tijd met artikelen tegen 't liberalisme, en later brochures, o.a. ‘Wat is liberaal?’ in 1867, en in 1869 ‘De Kerk en de Volkswelvaart’, een no. van de Katholieke Nederlandsche Brochures-vereeniging. ‘Daartoe behoorde cooed in die dagen. Geheel Nederland, ook het katholieke, stond verbaasd over de stoutmoedigheid van den jeugdigen Amsterdammer, die zulk een aanval waagde op stellingen, tot dusverre onomstootbaar geoordeeld’. Zijn stelling was en bleef: ‘Het liberalisme, op de regeering en vooral op het onderwijs toegepast, voert de maatschappij onvermijdelijk ten verderve’. Vooral het neutraal onderwijs, zoolang reeds het troetelkind van het liberalisme, vond in hem zijn meest verwoeden vijand. De brochure van '69 had uitzonderlijke opschudding verwekt. In Januari '70 had zich de Gids er mee gemoeid, bij monde van S. Vissering, en nog heviger was in een afzonderlijk vlugschrift, Stoffels uitgevallen. Nuyens verdedigde zijn vriend in het Handelsblad, en Stoffels werd weerlegd door De Bruyn in de Katholiek. Onder Schaepman's verre afwezigheid hadden de beide vrienden, de liberaal van Westwoud en de ultramontaan van Amsterdam, het ook al eens aan den stok gehad. Als no. 5 van den tweeden jaargang der Katholieke Nederlandsche Brochurenvereeniging verscheen de studie van Dr. Nuyens: ‘De Katholieken en de Staatspartijen in Nederland’, andermaal een pleidooi voor het politiek samengaan van katholieken en liberalen. Dat was voor Van den Biesen veel te vrijzinnig, zooals het overigens ook voor Schaepman was. Daarover werd gekibbeld, zooveel te vinniger, daar Nuyens beweerde, heel goed te weten dat Van den Biesen Mgr. Smits beïnvloedde om de Tijd steeds verder van haar vroegere misschien àl te ruime liberate vrijheidstheorieën to verwijderen en steeds nauwer te doen aansluiten bij den Syllabus. Van den Biesen ontkende trouwens evenzeer | |
[pagina 40]
| |
als de anderen de mogelijkheid van een zelfstandige katholieke partij, en hij stond met Smits vooraan om de Roomschen te nopen naar het min of meer samenhangend bloc der minderheden.... Nu, ruzie met een man als Van den Biesen kon bij niemand lang duren, en ook tegenover zijn driftigen Westwoudschen makker bewaarde hij zoozeer zijn edel, hoog en vast karakter, dat Nuyens zich, hoewel brommend, nog vóor de Doctor uit Rome verscheen, alweer gewonnen gaf. Van den Biesen's bewonderenswaardige actie op 't gebied van sociale weldadigheid ving aan toen hij, na den dood van zijn eerste vrouw, Vincentiaan werd. In die conferentie ‘vond hij voor zijn werkzaamheid het veld dat hem zou maken tot hetgeen hij geweest is, voor duizenden een zegen, voor de behoeftigen naar ziel en lichaam een vader.... Hij bepaalde zich niet tot hetgeen rechtstreeks op zijn weg lag, maar van den vroegen morgen tot den laten avond, zonder zelf s de strikt noodige rust of ontspanning zich te gunnen, deed hij alles wat op ieder gebied der christelijke naastenliefde zijn hand te doen kon vinden. Nauwelijks won het denkbeeld veld, dat den katholieken soldaat een aangenaam tehuis moet worden verschaft, waar hij veilig is voor de verpestende walmen der kazerne, of het was alweder Jan van den Biesen, die, op verzoek van den ijverigen kapelaan van de Duifjeskerk, Jhr. Wittert van Hoogland, zijn machtige schouders onder de zaak zette, om ze in de hoofdstad te doen slagen.... Menige Nederlandsche burger, vroeger te Amsterdam in garnizoen, zal zich van de gezellige avonden in de Rapenburgerstraat nog wel herinneren dien geestigen, steeds goed geluimden prater, die achter een barsch uiterlijk, een zoo liefderijk hart verborg en zijn leerzame toespraken wist te kruiden op een wijze, als zelfs geen ouden krijgsman licht uit het geheugen zal gaan’. Het oprichten van de St. Josephsgezellen-vereeniging, ‘een der heerlijkste vruchten van de sociale beweging onzer eeuw’, is ook grootendeels Van den Biesen's werk. Dit gebeurde in 1868, in samenwerking met architect J.H. Schmitz. Van den Biesen was president, Schmitz secretaris, deken Van Luenen directeur, en kapelaan Jhr. van Nispen tot Sevenaer, vice-directeur. 't Getal Gezellen groeide stil aan. Van den Biesen zelf, bij gebrek aan leermeesters, gaf les.... En vat er uit het nederig hokje van de 1ste Weteringdwarsstraat is geworden, kan men zien aan het schoone Gezellenhuis op de Stadhouderskade. | |
[pagina 41]
| |
Nauwelijks had het Episcopaat het Mandement van 22 Juli 1868 uitgevaardigd, toen ook in dezen zin Van den Biesen aan 't werk ging. ‘Van dien dag of rustte hij niet, totdat het hem gelukt was in het Bisdom Haarlem een Vereeniging tot Bevordering van Katholiek Bijzonder Onderwijs te stichten. Van die Vereeniging was hij tot aan zijn dood de secretaris.... Reizen noch trekken, de meest uitgebreide correspondentie, tijdroovende conferenties, niets was hem te veel’. Ook schoolgebouwen deed hij verrijzen: Nu juist, in 1870, was hij bezig aan de modelschool in de Nieuwe Looijerstraat. Geen wonder dat de vrienden den denkvaardigen, daadkrachtigen, menschlievenden man steeds dreven naar de politiek. ‘O.a. in 1866, '67 en '71 was hij candidaat voor de Tweede Kamer, dock zeer tegen zijn zin, gelijk uit zijn correspondentie blijkt. Hij was te veel met maatschappelijke actie bezig en daarbij te weinig diplomatiek aangelegd om van politiek te houden’.Ga naar voetnoot1) Toch kwam hij later vier jaar lang met Schaepman zetelen voor Breda. ‘De bereidwilligheid waarmee Van den Biesen zijn gaven en diensten beschikbaar stelde, was schier spreekwoordelijk geworden. Zijn kantoor, ingericht geheel naar den trant des bewoners, zonder de minste weelde of gemakzucht, met het karakteristieke glas melk in den hoek, het eenig voedsel tot het middagmaal - voor meer gunde hij zich den tijd niet -, was den geheelen dag het oord, waar behoeften van allerlei snort gelenigd werden’. Zoo heeft Schaepman ook bij dezen voortreffelijken leider een mooi deel van zijn opvoediug gekregen: het beste vat het leven geven kan, 't geluk van zich op te offeren. Alles wat Van den Biesen besprak of behandelde, werd gelegd in het licht van het openbaar nut. Geld, genot, gunst, glorie, lintjes, sterren, 't was hem niets in vergelijking met dit éene, zijn beproefden evenmensch to troosten en behulpzaam te zijn. ‘Bid en begin’, was Van den Biesen's leuze. Zijn werkkracht was buitengewoon, maar even buitengewoon was zijn vertrouwen op de Voorzienigbeid, ‘en hij heeft er zich steeds wel bij bevonden’. |
|