Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
[pagina 512]
| |
CXVII
| |
[pagina 513]
| |
Kerk heb bekleed, hebben mij met alle klassen van andersgezinden in aanraking gebracht, met mannen uit het volk en met personen die hooge staatsambten hebben bekleed. Sinds het God en den H. Stoel heeft behaagd, den last der bisschoppelijke waardigheid op mijne schouderen te leggen, heb ik mijn leven doorgebracht in de stad, die door een der hoofden onzer regeering de zetel van het Nederlandsch Protestantisme werd genoemd. Ik meen dus, E.V., geen gevaar te loopen van den blaam der voorbarigheid, wanneer ik U mijne meening over het besproken dogma en de Protestanten te kennen geef. Men zegt, dat de openlijke verklaring van het dogma der Onfeilbaarheid onze afgedwaalde broeders meer afkeerig zal maken van de H. Kerk. Dit heeft zijn schijn van waarheid. Het groote wapen waarmee Luther en de overige heresiarchen den strijd tegen de Kerk hebben gevoerd is geweest de haat door hen tegen den H. Stoel van Petrus opgewekt. Ik behoef U niet te herhalen met wat smaadwoorden zij den Paus hebben overladen, wat vloed van lasteringen en vervloekingen zij over den opvolger van Petrus, den plaatsbekleeder van Christus, hebben uitgestort. Nu zegt men: deze haat tegen den Paus en alles wat den Paus betreft is nog het groote characteristicon des Protestantismus, De haat zal feller worden door de Onfeilbaarheidsverklaring, en dus zal hun toetreden tot de katholieke Kerk moeijelijker en onwaarschijnlijker zijn. Maar behalve dat men de waarheid der praemissen zou kunnen bestrijden, meen ik niet onlogisch te zijn, wanneer ik de conclusie verwerp. Volgens deze wijze van redeneering is de bekeering van Saulus tot Paulus ook onwaarschijnlijk en onmogelijk. Ik ontken niet dat zij het menschelijkerwijze gesproken is - maar ik ontken dat er eenige betrekking zou bestaan tusschen den haat die uit de laagste motieven der menschelijke ziel ontspringt en de bekeering van den ketter tot de Kerk, dat heerlijk opus divino-humanum, waarin het edelste wat in ons is door de genade wordt opgewekt, geholpen en gesteund. Of ja - er bestaat toch een betrekking zoo gij het wilt, de betrekking der tegenovergestelden. Zoo ooit, dan is het beginsel contraria contrariis curantur hier toepasselijk. Uit den haat komt de liefde. Ik zeide dat men voor een groot deel ook de praemissen dier bestreden konklusie zou kunnen negeeren. Ja, de haat tegen den Paus is het groote charakteristicon van | |
[pagina 514]
| |
het Protestantisme. Maar dit Protestantisme bestaat bijna niet meer. Wij hebben in Nederland drie Universiteiten - aan elk van welke leerstoelen van protestantsche godgeleerdheid bestaan. Meent gij dat van deze leerstoelen nog de Confessio van Augsburg of de Symbolen van Geneve of de Kanons onzer Kalvinistische Synode van Dordrecht worden beleden? 't Zij verre van daar. Aan de eene (ik meen aan die van Utrecht, die men de orthodoxe noemt) onderwijst men een protestantisme door het rationalisme van al zijn scherpe hoeken ontdaan; aan een ander predikt men het rationalisme zonder eenig voorbehoud en aan de derde wordt een openbaar spiritualistisch Pantheisme verkondigd, terwijl het hoofd onzer Protestantsche wijsgeeren zelfs voor geen materialistisch atheisme is teruggedeinsd. De groote woordvoerders onzer Protestanten hebben alle positief geloof weggeworpen. Ik noem U slechts een, de Réville, met wien een onzer eerbiedwaardigste en geleerdste medeleden, de Bisschop van Nîmes reeds eenmaal een lans gebroken heeft. En zonder aanmatiging meen ik te mogen zeggen dat het bijna in geen enkel land met het protestantisme anders gesteld is; uit Duitschland is bij ons het ongeloof overgewaaid. Dit zijn de geleerden, antwoordt men - maar wat van het volk? Dit zal ik U zeggen. Zij die de beschaafden heeten, belijden, op enkele uitzonderingen na, een religieus indifferentisme. Het katholicisme is voor hen een voorwerp van haat, niet om deze of gene reden, maar omdat het een godsdienst is. Zij zullen er zich niet om bekommeren, wanneer wij de groote waarheid: de onfeilbaarheid des Pausen op den kandelaar plaatsen, maar, zoo wij ze achterhouden, zullen zij ons bespotten, en er op roemen dat door hun geraas de Kerk het niet gewaagd heeft zich zooals zij is te vertoonen. Want zij weten zeer goed dat de onfeilbare Paus tot het wezen der Kerk behoort. En dan de mindere klassen, E.V. - ik behoef geen uwer te zeggen dat waar valsche profeten zijn ook de menigte ras is verleid. In honderden secten verdeeld, daar vervallen zij in het grofste ongeloof. Hier van de laagste zinnelijkheid een godsdienst makend; ginds van dwaasheid in dwaasheid tot in het monsterachtigst bijgeloof voortgehold - alleen de Kerk hatend, maar, ik herhaal het U, zonder hun haat te vestigen op één bepaald punt. Zoo zij ooit uit de duisternissen hunner dwaling. uit den stormwind hunner verwarringen het hoofd opheffen - | |
[pagina 515]
| |
dan zal éene zijde der ware Kerk hun vooral toeschitteren: de ontzaglijke eenheid der Kerk - uitgaande van en terugkeerende in dat altijd levend gezach, in dien grondslag, dat middenpunt en die kroon tevens - den onfeilbaren Paus. Daarbij E.V., vergunt mij het U op te merken - door een zekere valsche vrijgevigheid, en het niet te scherp aangeven en het niet te luid uitspreken harer waarheden heeft de Kerk nooit gewonnen. Op het einde der zeventiende en in het begin der achttiende eeuw regende het in Europa irenica's en Regulae fidei, die alle ten doel hadden de deuren der Kerk zoo wijd mogelijk open te stellen en haar zoo genaakbaar mogelijk te maken. Zonder nu de goede bedoeling der strijders te willen betwijfelen, vraag ik U toch wat uit dit alles volgde: de protestanten werden niet katholiek, maar de katholieken werden indifferent. In deze dagen is mij dikwijls een feit uit de eerste dagen der Kerk voor den geest gekomen. De Joden meenden dat zij als de vleeschelijke afstammelingen van Abraham meer waren in de Kerk dan de heidenen - dat het geloof voor de heidenen wel een genade, maar voor hen meer een rechtens toekomende gave was. 't Zal toen ook wel gezegd zijn dat het inopportuun was het tegendeel uit te spreken. Maar Paulus heeft toch zijn koperen stem langs de wereld doen klinken, en onophoudelijk en altijd en overal verkondigd: Genade is het geloof in Christus, genade voor de kinderen van Abraham en voor den heiden. Met het voorbeeld van Paulus voor oogen, geloof ik dat men ook zoo handelen kan zonder te vragen naar al of niet opportuniteit. Ik vat hetgeen ik zeide te zamen: den Protestanten zal de onfeilbaarheid geen hinderpaal zijn voor de Kerk, want òf is deze waarheid hun onverschillig, òf zij haten de Kerk reeds zoozeer dat een vermeerdering onmogelijk is. Die waarheid zal hun langs den weg der tegenstrijdigheden of der aantrekking eer voordeelig dan schadelijk zijn. Behalve door de Protestanten wordt de Kerk van Nederland nog door het uit Leuven, Yperen, Port Royal overgewaaide Jansenisme verdeeld. Wat de dogma-verklaring der Onfeilbaarheid op de aanhangers dezer secte zal uitwerken is niet moeijelijk te berekenen... Zeker is het dat de reeds in zich ongeldige | |
[pagina 516]
| |
rechtsgrond van hun voortbestaan: het beroep van den Paus op een algemeen Concilie, zal wegvallen. Zeker is het ook, dat menigeen dergenen, wier oog nu nog door het schijnbaar voorwendsel wordt bedrogen, dan de waarheid helder zal zien en tot haar terugkeeren. Want zij zullen begrijpen, dat hun beroep een dwaasheid is, nu een algemeen Concilie zelve dat beroep onmogelijk verklaart, en er den grond - de onfeilbaarheid des Pausen - voor aangeeft. Overigens E.V., moet ik U de bekentenis, hoe smartelijk ook, afleggen, dat van de bekeering der Jansenisten ten onzent menschelijkerwijze geen sprake is. Zooals de Card. Pitra reeds opmerkte wordt hun klein getal - 5000 - dagelijks door uitsterving kleiner, en houdt alleen de band der tijdelijke belangen - de bezittingen hunner sekte - hen te samen. Het geloof is bij hen gestorven, en zoo eene stem hen uit den doodslaap kan opwekken, dan zal het de stem zijn des H. Geestes, die door onzen mond luide en openbaar den Paus onfeilbaar verklaart. En wat onze katholieken betreft, E.V., ik behoef er U niet van te verzekeren, dat zij den Paus liefhebben en vereeren - ik ga er trotsch op te kunnen zeggen, dat hunne werken luider spreken dan woorden kunnen doen. Voor hen is Petrus' opvolger onfeilbaar - dat is hun geloof. Geen hunner kan er aan twijfelen. Maar een ergernis - en waarlijk een scandalum pusillorum zou het hun zijn, zoo het Concilie die uitspraak om redenen van ontijdigheid of iets dergelijks achterhield. De strijd in de laatste tijden over dit leerstuk gevoerd heeft hen, Godlof, niet doen wankelen - maar heeft hen vast en innig overtuigd, dat, zoo het Concilie tot éen werk is geroepen, zoo het Concilie is bestemd om éen waarheid te verklaren, het dan is de geloofswaarheid van den onfeilbaren Paus’. ‘Deze Nederlandsche tekst moest nu door den bedreven Latinist Van de Burgt in de taal van 't Concilie worden overgebracht. In hoever werd ze onder die bewerking door de bisschoppen gewijzigd? De uitgave der Collectio Lacensis, waarvan thans zeven deelen zijn verschenen, is lang niet ver genoeg gevorderd om ons toe te laten den Latijnschen tekst nevens den Nederlandschen te leggen. Maar bij gebreke daarvan hebben wij het werk van pater Granderath, die bij 't schrijven van zijn geschiedenis de stenografie van al de redevoeringen heeft onder oogen gehad. Granderath's Duitsch resumeert het Latijn als volgt: | |
[pagina 517]
| |
‘Der Erzbischof Schaepman von Utrecht entwarf ein Bild des Protestantismus in seinem grösstenteils protestantischen Lande und zeigte, dass man durch Unterlassung der Definition in keiner Weise die Rückkehr der Protestanten zur katholischen Kirche beschleunige. Er sagte, dass er den grössten Teil seines Lebens unter den Protestanten zugebracht und beständig in Beziehung zu den Andersgläubigen verschiedener Bekenntnisse gestanden habe. Zur bischöflichen Würde erhoben, habe er seinen Sitz in einer Stadt genommen, die einst freilich die Stadt des hl. Willibrord und des hl. Bonifacius gewesen sei, dann aber seit drei Jahrhunderten keinen katholischen Bischof mehr zu ihren Einwohnern gezählt habe. Er sei also wohl im Stande, ein Urteil über die Folgen abzugeben, welche die Definition der Lehre von der päpstlichen Unfehlbarkeit bei den Protestanten haben werde. Denjenigen Vätern gegenüber, welche fürchteten, dass die Definition dieser Lehre die Protestanten von der Rückkehr zur Kirche abhalten werde, bemerke er, dass heute der Protestantismus, der Luther oder Calvin oder einen andern Häresiarchen des Reformations-Zeitalters seinen Stifter nenne, fast verschwunden sei. In Holland, fährt er fort, existieren drei Universitäten mit protestantisch-theologischen Fakultäten. Glauben Sie, dass dort das Augsburger Religionsbekenntnis oder das von Genf oder die Beschlüsse der Synode von Dortrecht gelehrt werden? Alles das ist vollständig verschwunden. Auf der Universität von Utrecht, die als orthodox gilt, wird eine Lehre vorgetragen, die mit Hilfe des Rationalismus von jeder Art protestantischer Theologie gereinigt worden ist; auf der andern wird der reine Rationalismus gelehrt, und die dritte bekennt sich offen und frei zu einem spiritualistischen Pantheismus. Der erste unserer Philosophen neigt zum Materialismus. Unsere ersten Redner und Schrifsteller haben aller positiven Religion den Rücken gekehrt. Das ist der Stand der Dinge bei uns, das die Umwandlung des Calvinischen und Lutherischen Protestantismus. Und ich darf wohl sagen, dass es in den meisten protestantischen Ländern ebenso steht wie bei uns. Aus Deutschland ist der Unglaube nach Holland gekommen. Der Hass, mit dem die Vertreter der genannten Lehren die Kirche verfolgen, richtet sich heute nicht so sehr gegen irgend eine einzelne katholische Lehre, als gegen die Kirche selbst, gegen ihre Existenz und ihr Wesen, gegen die Offenbarung, die sie bewahrt und verteidigt, | |
[pagina 518]
| |
gegen alles Uebernatürliche und gegen jede Autorität, welche die geoffenbarten Wahrheiten lehrt und zu glauben vorschreibt. Diese Autorität hassen und bekämpfen sie, mag die Gesammtheit der Bischöfe als Träger derselben bezeichnet werden oder der Papst. Sie verkündigen jetzt offen und klar, dass von der katholischen Kirche die Unfehlbarkeit des Papstes gelehrt werde und gelehrt werden müsse. Das letzte Wort, so sagte vor kurzem einer der berühmtesten protestantischen Prediger, das letzte Wort des Katholizismus ist die Unfehlbarkeit des Papstes! Ferner haben sie das Dekret unseres Provinzialkonzils, in welchem mit den klarsten Worten die Unfehlbarkeit des Papstes verkündigt wurde, gelesen und gehört, ohne irgend ein Zeichen des Erstaunens oder der Unzufriedenheit zu äussern. Jetzt aber, gleich als wäre ihnen die Sorge für unsere heilige Kirche anvertraut, die sie längst gern begraben hätten, wollen sie nicht, dass die Unfehlbarkeit des Papstes definiert werde. Warum nicht? Wegen des Glanzes und der Kraft, welche die Kirche durch diese Definition gewinnt. Wird nun wegen der Definition die Entfremdung der Geister von der katholischen Kirche zunehmen? Nach meiner festesten Ueberzeugung ganz sicher nicht. Wird der Kampf unserer Feinde heftiger entbrennen? Das ist möglich. Wenn aber Gott dieses zulässt, so seien wir eingedenk, dass wir die streitende Kirche genannt werden und sind. Was ich bis jetzt über den Zustand des Protestantismus gesagt habe, gilt von der eigentlichen Gelehrtenwelt. Wie steht es denn mit dem Volke? Der grössere Teil der Gebildeten huldigt dem Indifferentismus oder träumt von einem universellen über allen Religionen und Sekten erhabenen Christentume. Diese werden von der Definition der päpstlichen Unfehlbarkeit nicht berührt. Unterbleibt dieselbe aber, so werden sie sich vielleicht rühmen, durch ihr Poltern verhindert zu haben, dass die Kirche sich zeige, wie sie ist, denn sie sind überzeugt, dass die Lehre von der päpstlichen Unfehlbarkeit zum Wesen der Kirche gehöre. Ueber die unteren Schichten des Volkes ist wenig hinzuzufügen. Die grosse Menge wird bald dorthin verführt sein, wo die ungläubigen Propheten auf den Kathedern stehen. Wahr ist es, dass unter denen, die noch nicht allen Glauben verloren haben, das Umsichgreifen des Unglaubens eine Bewegung der Geister hervorgerufen hat. Aber leider ist diese Reaktion nicht zu gunsten unserer heiligen Kirche ausgefallen. Eine Anzahl hat | |
[pagina 519]
| |
sich mit grösserer Hartnäckigkeit dem strengen Calvinismus hingegeben, andere Gruppen haben sich in mehrere Sekten geteilt, wieder andere benutzen die Religion als einen Vorwand, um die Zügel der Sinnlichkeit zu lockern, andere hinwieder stürzen sich kopfüber in den schrecklichsten Aberglauben. In allen übrigen Dingen uneinig, sind sie ein im Hasse gegen die katholische Kirche, ohne sich gerade gegen ein spezielles Dogma derselben zu wenden. Unterdessen öffnet die schauerliche Verwirrung, die unbeschreibliche Zerklüftung und die unheilbare Zwietracht im Protestantismus den Irrenden zuweilen die Augen, so dass sie die Wahrheit sehen. Ein Gegenstand ist es vor allem, der dann die Geister ergreift: die wunderbare Einheit der katholischen Kirche. Um eines beneiden uns alle: um die Gewissheit unseres Glaubens, um die ruhige Zuversicht, die sich auf eine unfehlbare Autorität gründet. Der Glanz der katholischen Einheit, der unsern irrenden Brüdern zuweilen Bewunderung abnötigt, wird aber um so herrlicher erstrahlen, wenn durch die Definition der päpstlichen Unfehlbarkeit alle Katholiken auf denjenigen hingewiesen werden, der immer lebt und gegenwärtig ist und wacht, dessen Ausspruch dem Irrtum nicht unterworfen ist, auf den unfehlbaren Stellvertreter Jesu Christi. Wir wissen nicht, wann unsere irrenden Brüder zum Vaterhause zurückkehren, aber hoffen und vertrauen dürfen wir, dass sie aus der Verwirrung, in der sie leben, endlich ihre Blicke auf den Berg richten, auf den für den Irrtum nicht zugänglichen Felsen, woher ihnen die Rettung kommt. Bevor der Erzbischof seine Rede schliesst, spricht er noch ein paar Worte über die kleine Schar der Jansenisten, die sich in Holland erhalten hat. Grosse Hoffnung, dass sie sich wieder der Kirche anschliessen werden, hat er nicht. Das Lebensprinzip dieser schismatischen Gemeinschaft, d.i. die Appellation an ein allgemeines Konzil wird mit der Definition der Lehre von der päpstlichen Unfehlbarkeit untergehen. Vielleicht werden einzelne, die durch diese Ausflucht ihren Ungehorsam gegen die Kirche zu entschuldigen suchten, sich nach der Definition wieder der Kirche nähern. Endlich erklärt er es als seine feste Ueberzeugung, dass die in Aussicht genommene Definition in Bezug auf die Protestanten keine schlimmen Folgen haben, sondern eher einen günstigen Einfluss auf dieselben ausüben werde’. | |
[pagina 520]
| |
Mgr. gaf zijn rede flink af. ‘Ze zat hem ook al drie weken in de maag’. De Collectio Lacensis in haar resumeerend gedeelte, gewaagt van de allocutio, als naar gewoonte heel-bondig weg: ‘Locutus est deinde Andreas Schaepman, congregatione sexagesima secunda, feria III, die 31 Maii, e Deputatione, ut responderet aliquibus difficultatibus’.Ga naar voetnoot1) |
|