Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
CIX.
| |
[pagina 485]
| |
‘De Bijbel is een wonderbaar boek. Neemt gij het op als de eenige, uitsluitende bron van uwe individueele geloofskennis, dan wordt het dor, vaag, onvruchtbaar, een bron van twijfel voor een zuil der waarheid, een doek vol warrelende duisternissen voor een paneel vol licht en orde, een ondoordringbaar woud, waar leeuwen, panthers en wolven uw weg belagen en geen Vergilius door Beatrice afgezonden ter redding opdaagt. Ter nadere beschouwing haalt hij uit Overbeck's werk het symbolisch fresco der villa Massimi: De vrouwenfiguur, Tasso's Verlost Jerusalem symbolizeerend. Schaepman vindt in de schilderij nog een dieper zinnebeeld: de menschelijke ziel, verlost uit de dwaling, en stralend in 't gelukkige licht van 't geloof. Uit den Bijbel zelf neemt Overbeck bij voorkeur de motieven der goddelijke liefde. Vandaar dat koning Lodewijk hem eens noemde den apostel Joannes der nieuwere kunstperiode Zoo haalt hij veertig illustratiën uit het Evangelie. ‘Het idyllische daarin heeft onzen meester het sterkst getrokken. De Zaligmaker als kind, de Verlosser de kinderen zegenend... Een mystische geur waait u tegen; zeker... niet de kinderlijke naïveteit, de in liefde opvlammende begeestering der 13e eeuw; deze man heeft meer diepte, meer fijnheid van | |
[pagina 486]
| |
gedachte dan spontaneiteit van gevoel: hij is een nakomeling, geen tijdgenoot van de Kunstgenossen der Klosterschule - toch, wie in onze dagen heeft zoo gevoelend gedacht als hij? (Zie maar eens) het goddelijk kind met het hout, door zijn voedstervader bewerkt, op de schouders; of water scheppend uit den put; of de bloemen van Mariaas hof besproeijend... Geen zweem van ijdel doordringen in de geheimen van het verborgen leven te Nazareth maar nog minder een spoor van zeker zoetsappig-godsdienstig gevoel; een vroom en vroolijk spel der geheiligde fantasie, gemengd met den ernst die bij het goddelijke past De lijnen der teekening verraden een eigenaardige, ik zou zeggen, mannelijke zachtheid; de gelaatstrekken spreken niet van den argeloozen, vroolijken droom der kinderjaren alleen; het beeld is de sluijer der profetie..’ ....Italie en Duitschland samen hadden een groote zending in de kunst. ‘De jonge meester meende - in 1819 was die hoop zoo vermetel niet - dat van Duitschland de stem zou uitgaan, die de Italiaansche vormenschoonheid en kleurenpracht, door Noorschen geest bezield en getemperd - die de echte kunst in het leven roepen zou. Toen schilderde hij die twee heerlijke vrouwengestalten, onder denzelfden baldakijn op den troon gezeten: de eene warm van toon en rijk aan tinten met het weelderig haar in zwarte vlechten om de slapen gelegd, met een blik waarin door den nevel der ontmoediging, de dartele levende fantazie schittert. De gevulde leest is in de fluweelen plooijen van het vorstelijk venetiaansch gewaad gehuld... Die andere legt zoo vertrouwelijk de zachte hand op den schouder en spreekt zoo schoone taal; (zij) met het bleeke gelaat gevat in de donkere huive, waaronder(uit) de blanke lokken heen-springen; met haar eenvoudig keurslijf zonder sieraad, maar met een wereld vol bezieling en gedachte in het hemelsblaauw oog! Dat was... het levensideaal des schilders: de geest en de vorm... Italië en Duitschland, Maria en Marta, die beiden zelfstandig vereenigd in de heilige, vlekkelooze kunst’. Breedvoerig weidt Schaepman uit over Overbeck's meest beroemde doek: het Magnificat der Kunsten. 't Heerlijk werk uit het Städel-museum te Frankfort is thans te algemeen bekend | |
[pagina 487]
| |
om Schaepman's beschouwingen, die nu traditioneel geworden zijn, herop te disschen. Bij de fontein waarom al de grooten der kunst zijn geschaard, ziet Schaepman zijn eigen vizioen in hooge, ietwat gezochte dichterlijkheid: ‘Excelsior is de wet van 't menschelijk leven. Als de hoog opstuivende waterstraal der fontein springt elke... levensuiting ten hemel op. De neerspattende druppelen vallen in de heldere kom, die den blaauwen hemel met zijn stralende zon weerspiegelt. Het leven dat naar het hoogste streeft, draagt een beeld van het hoogere in zich, weerspiegelt den hemel. Wel vallen in een lageren bassin ook druppels neder en vormen een breederen spiegel, maar zij weerkaatsen niet den hemel; - in hen ziet gij de vlottende schaduwen der natuur met de blauwe lucht ver in den achtergrond...’ Schaepman heeft nog een andere liefde buiten 't beroemde stuk: ‘Overbecks laatste en schoonste werken vormen de reeds bekende en beroemde kartons der zeven SacramentenGa naar voetnoot1)... Geen symbolische, maar historische voorstellingen. Zij leveren het bewijs dat ook de historische schilderkunst in den dienst der Kerk wordt verheven... dat ook voor haar het dienaresse des Heeren zijn de hoogste grootheid is... Overbeck's gave van samenstellen en groepeeren schittert hier evenzeer als de aan Rafaël herinnerende zachtheid en juistheid zijner omtrekken. Het ontbreken der kleur in deze kartons was in volkomen harmonie met het eigenaardige van zijn talent. Meester in het koloriet is Overbeck niet geweest. Voor hen, die liever geen ziel bezitten heet zijn kunst dan ook SeelenmalereiGa naar voetnoot2).., Zoo ik de Muze van dezen christelijken kunstenaar moest afbeelden, zou ik haar voorstellen als Wiseman's St. Agnes, die in haar arm smetteloos wit gewaad met een bloeddrop tot parel aan Fabius' schitterend gastmaal verschijnt’. |
|