Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
CVIII.
| |
[pagina 478]
| |
spreiding en beoefening der kerkelijke kunst. Hij wenschte ze te heeten de St. Bernulphusgilde, naar den naam van den twintigsten Utrechtschen bisschop (11e eeuw), die niet alleen een een zegen van vrede en voorspoed was geweest voor het Sticht, maar ook een weergaloos bouwer van kerken. Van hem zijn de meeste Nederlandsche juweelen: St. Pieter, St. Jan en St. Paulus te Utrecht zelf, en vooral St. Lebuinus te Deventer.Ga naar voetnoot1) Geestdriftig werd de gilde als opgericht verklaard. De Aartsbisschop had het beschermheerschap aanvaard. Van Heukelum zelf was tot deken verkozen, Kloppenburg tot vice-deken; Aukes, die den ongelukkigen Te Braake had opgevolgd, kreeg het secretarisambt, en Zweinenberg, de kapelaan van St. Martinus, dat van penningmeester. Stof genoeg bij Schaep voor een fermen Nieuwjaarsbrief den 8en Januari '70 aan ‘de zwarte’: ‘Moge St. Bernulphusmostaardzaadje een reuzige boom worden, den eik van 't Noorden in takken en bladeren en kroon gelijk.... ‘... Ik geloof dat de fiere Sikambers, de anti-gothiekers, de mannen van den sleur en de eigenzinnigheid wel zullen buigen voor den nieuweren heer en hunne afgoden verbranden zonder om te zien. Dat zal een werkelijk auto da fe zijn als wij eens alle mogelijke dwaasheden door scheppende Vandalen op onzen bodem gepleegd, opstapelen en verbranden.... .., Maak mij nu lid van St. Bernulphus, hoor!’ En bij den brief was een feestlied voor de mede-leden, een vergasting voor de eerstkomende vergadering; enkele luidgeestdriftige, half-gare strofen aan de Schoonheid: ...Door de verste levenskringen
Die den éenen Schepper zingen,
Golft de Schoonheid, leeft heur kracht;
In 't geruisch der eikenblâren,
In 't bruischen van de baren,
In der bloemen kleurenpracht.
Uit het hart der Levenszonne,
Aller Schoonheid rijkste bronne,
Viel een straal in 't menschenhart,
Kweekt er hooger, rijker leven,
Dat weer leven mee kan geven
En den tand der tijden tart.
| |
[pagina 479]
| |
Heilge kunst, door God geschonken,
Keur van licht, die levensvonken
Over 't veld der smarte strooit:
U zij hulde en trouw geboden.
In des levens drang en nooden
Houden we uwe vaan ontplooid.
Zoo was nu ook voor Holland gesticht de wederga van de Gentsche ‘Gilde de St. Thomas et de St. Luc’ waarin de ziel van J. Bethune d'Ydewalle blaakte. Deze werd al dadelijk eerelid van St. Bernulphus. Aug. Reichensperger ook; en later schreef de Keulsche minnaar der gothiek aan Leo Tepe: ‘Die Beziehung zu dieser Genossenschaft ist mir um so wertvoller als deren Wirken, wie mich jüngst wieder der Augenschein gelehrt had, so treffliche Früchte hervorbringt‘.Ga naar voetnoot1) En politiek nieuws was er ook nogal, dat door de vier trouwe lezers van Tijd en Katholiek druk werd besproken. Daar was weer herrie geweest. Groen en zijn trawanten hadden juister gezien dan de meeste katholieken, en ze wilden met de conservatieven niet mee. En de generaal met zijn luitenant Kuyper, drong steeds vaster aan op 't ralliement zijner partij. Aan dien durver Kuyper beleefde Groen veel plezier. De predikant uit Utrecht was juist naar Amsterdam verplaatst en daar al dadelijk met de vroede vaderen slaags geraakt. Ook zijn nieuw orgaan: de Hoop des Vaderlands was nu meer dan de oudere Heraut het haantje vooruit in de Nederlandsche Hervormde Kerk, en bijna elken morgen kraaide een versch artikel ‘de vrijmaking der kerk van de banden van 1816 en 1852; vrijmaking zoowel op 't gebied van de school als op zuiver kerkelijk terrein. Om die actie meesmuilden steeds erger de irenischen van 't slag van de la Saussaye, Beets en Bronsveld; die zaten liever in de oude synodale inrichtingen; alle vurigheid in 't Calvinisme - op zich zelf koel tot hardvochtigheid toe - was voor hen uit den duivel. Voor hen was dus de schoolstrijd gevoerd door Kuyper en Groen ‘onchristelijk, ja misdadig’.Ga naar voetnoot2) Nu, zoolang als 't duren kon deden ze in de politiek nog wel met de anti-revolutionairen een beetje mee. En door den ijver der Groenianen aan den eenen kant en den goed geleiden strijd der liberalen aan den | |
[pagina 480]
| |
anderen waren de conservatieven door de zomer-verkiezingen op zij gezet. Intusschen was onder de liberalen in den schoolstrijd een man opgetreden, strijdvaardig tegen de geloovigen van alle gezindte. Die zou ook voor de bisschoppen nog heel wat last verkoopen: 't Was Van Houten, een Groninger advocaat, die uit zijn vroeger doen en denken liet opmaken wat hij voortaan in de Kamer zou zijn. Hij had het al heel bont gemaakt in den Groninger gemeenteraad. Een paar jaar geleden had hij geschreven ‘de Staathuishoudkunde als Wetenschap en Kunst’, maar vooral zijn geruchtmakend ‘God, Eigendom en Familie’, zoo brutaal ongodsdienstig als enkel in Holland Multatuli en Van Vloten het waagden... Goed, van toen af hield de Doctor dien kerel scherp in 't oog.... Maar hij vergat toch Vaders en Mama's verjaardag niet: Aan zijn zestig-jarigen vader zendt hij zijn bekend Romeinsch portret; het portret waarop hij, in statig mantelet, zoo geestig zit te brevieren, en daaronder: Ik weet niet wat te wenschen of te geven;
Ook kan mijn wensch U wel geen raadsel zijn....
Ziehier mijn beeld, genomen naar het leven,
Totdat ik zelf in 't Vaderland verschijn!
In dienzelfden brief van 22 Jan. '70: ‘Men zegt dat het Concilie nog lang kan duren; men zegt dat het spoedig uit zal zijn, men zegt van alles. En degenen die er alles van weten, zeggen niets. Want wij hebben groot verlof om te zwijgen. ‘Prins en Prinses Hendrik hebben wij hier ook gezien. Wij ontmoetten ze op het Vaticaan in de Stanzen van Rafaël. Zij waren zeer beleefd, 's Morgens vroeg had ik er in alle plechtigheid onze kaartjes heen gebracht. Aan zijn ‘lieve, beste, zoete Mama’, wenscht hij van ganscher harte geluk. ‘Ik had wel liever dat gij weer een twintig jaar jonger waart in plaats van een jaar ouder, maar ik ben er toch al prachtig tevreden mee dat wij U nog hebben. En dat wij U houden, daar zorgt O.L.H. voor.... Kus mijn portret maar eens, gij zult zien dat ik begin te lachen, al kijk ik ook zoo vreeselijk ernstig alsof het Concilie heel op mijn rug lag.’ Daarbij geeft hij vader een raad. - Vader die kloeg over te veel hoofdbreking. ‘Naar rust, Vader, moet gij niet te veel | |
[pagina 481]
| |
verlangen. Dat is niet goed. Rustig leven is een beetjen vervelend. Kijk eens, geen enkele pastoor wil met zestig jaar bedanken, al heeft hij het nog zoo hard. Ja, ik gaf mijn linkerpoot als ik U wat kon geven, maar wij moeten er maar doorheen vechten. Als gij van 70 tot 90 rust hebt zal het nog veel lekkerder zijn. Kom, O.L.H. is er, en wij zijn er ook nog. En avant mes braves, la vieille garde ne se rend pas. ‘U vraagt naar groote poëzie. Zijt U ook zoo'n groote vraat als 't publiek? 't Is nu de tijd niet om veel verzen te publiceeren. Het Concilie spant alles in en wij staan op de buitenposten. Ik bedoel wij, de journalisten, want, par la grâce de Dieu, dat ben ik toch’. - 't Was in die dagen dat hij in de Tijd zijn reeks Aforismen over het Concilie schreef. - ‘Ultramontaan behoorende tot de uiterste uitraas ben ik met hand en ziel.. Ik maak weinig verzen dit jaar, en als ik er maakte zouden het satiren zijn - want mijn pen is een rijzweep geworden. - Geen trève meer en geen pardon. Eerstdaags ga ik een roman schrijven: ‘De Bloem van den Ghetto’. De heldin heet Jacquelijne en de held Slockop.Ga naar voetnoot1) Van romans gesproken, Auerbachs ‘Auf der Höhe’ is een dom boek, waar prachtige scènes in voorkomen, maar welks levensbeschouwing, om van Christendom of zoo niet te reppen, zeer ziekelijk is. Men wordt niet frisscher, niet gezonder, na zulk een boek. Dan is mijn oude vriend Thackeray de baas. Dat zijn ook wel geen heiligenlevens, maar 't is toch gezond. Geef Eduard Auerbach niet. Een schrijver moet alles lezen, en dat is niet prettig. Op 't einde wordt lezen een last. Maar het publiek geeselt ons: Op luije rekel, werken! En zoo lees ik toch alles.’ ‘(Ik heb hier ook mijn buien) van slechte gezelschaphouder. Vader weet wel dat ik in Utrecht ook wel eens gaapte aan tafel. Ik kan niet altijd gelijk geven, en luister dan veel toe zonder te praten. Dat is wijs.’Ga naar voetnoot2) Goed nieuws van huis. Een van de jongens, Eduard, was vrijgeloot. Herman, na 't jokken, is daar weer met zijn priesters-dichtersraad: ‘Laat den jongen toch niet buiten zekere kringen geraken, en laat hem geen minachting krijgen voor alles wat | |
[pagina 482]
| |
studie en hoogere beschaving is. Met zekere apen-beschaving komt niemand de wereld door. Maar laat hem zoo om en om een weinig op de hoogte blijven, om wat weten mee te praten van alles wat goed en schoon is. Laat hem liever een keer meer naar een concert gaan en een keer minder bier drinken. Dat kan geen kwaad. Zijn ziel wordt er altijd beter op. Als de jongen goed en flink is en een gentleman, dan kunnen wij er op hopen. Laat hem vooral niet jaloersch worden op rijkeren of hoogeren. En ook hun onverschilligheid niet aanleeren. Al dat gezwets: ‘Wat kan mij dat schelen!’ is zuivere blague, bluf. Ik heb hier waarachtig van alles gezien en alles wat geleerd. Geen vroom geleuter van tantes, maar flinke, ronde, mannelijke vroomheid, met je geloof in je hart en je woord als eerlijk en fatsoenlijk man op de lippen. Dat is genoeg....’ Verder gaat het over den raad aan een familielid om te trouwen. ‘Want, Mama, gij hebt over-groot gelijk: de vrouw beschaaft - of liever - de vrouw verfijnt. Want de beschaving, Mamaatje, de echte positieve beschaving geeft men alleen zich zelf. Zij bestaat hierin dat men altijd en overal waarachtig is. Maar de vrouw schuurt de ruwe kanten glad; de vrouw leert den man praten en schitteren en groot zijn, de vrouw maakt den man tot het eerste in de maatschappij. Dit wordt soms, eilaas, te veel over het hoofd gezien.... Er zijn echter ook vrouwen die den beschaafdsten en fijnsten man onbeschaafd zouden maken. Ik heb hier een boel in dat opzicht geleerd. En dan..., Mamaatje, zijt gij er geweest. ‘Gij kent “Le récit d'une Soeur” van Me Craven, 't Staat onder mijn boeken. Die dame is nu hier en houdt open salon. Zij is liberaal-katholiek en theologiseert! Dat viel mij razend tegen. Het eerste wist ik, maar bij het tweede dacht ik dadelijk aan tante N., geleerder gedachtenis. Ik ga er niet meer heen.’Ga naar voetnoot1) ‘M.R.B. is hier met haar man. Wij hebben er eens gedineerd en vorstelijk! Ik moet U ronduit zeggen dat ik het nog nooit zoo compleet fijn gezien heb. 'k Woonde hier anders al aardige dingen bij, maar dit gaat er boven... Daags te voren was er een discussie geweest over de oudheid van de familie R. of B. maar het was er den volgenden dag mee uit Die discussies vervelen mij allerverschrikkelijkst. Ik kan met de stukken in de | |
[pagina 483]
| |
hand bewijzen dat mijn geslacht van Adam afkomt... Om de tantes plezier te doen kun je hun wel vertellen dat het menu op 't volgende neerkwam: Oesters, soep, visch, patés, runderhaas, echte zuivere truffes au madéra, paté de foie gras (een gloeijend goed eten!) pudding, ijs, lamskoteletjes met broekjens aan, jonge erwtjes (echt), patrijsjes, ananassen, glacé au chocolat, en verder alle mogelijk fruit en gebak. Bij het rundvleesch begon - echt Engelsch - de champagne. Goud was al het tafelwerk aan het dessert. Zeg nu aan de Tantes, dat ik mij uit boetvaardigheid met hun intenties vereenigen zal’.Ga naar voetnoot1) Waarachtig, dat moet een goede dag zijn geweest voor onzen Romeinschen sjouwer, en hij mocht er eens een lekkere op zetten, want het vastenmandement voor 't aartsbisdom was af: hij had het voor de 9/10 zelf geschreven; en zijn jaardag viel dezen keer - een fataliteit - op Assche-Woensdag! (In den laatsten tijd) ‘gaan we ook veel rijden, en ik speel de guide, en geef verklaringen van elken steen en elk huis, en verkies als naar gewoonte, geen tegenspraak te hooren. Maar men heeft niet straffeloos een hoofd en een hart, en men komt niet aan zijn rust in alle mogelijke kringen. Wij vlotten niet. Ik zou er soms wel eens met de zweep achter willen zitten. Ja, het plan voor de onfeilbaarheid is nu rondgedeeld, maar het zal wel einde Juni zijn voor het dogma kan uitgesproken worden. En gaan wij dan naar huis? Wie weet het. Ik geloof van neen. Mijns inziens vordert het belang en de eer van onze H. Moeder de Kerk dat wij blijven totdat het laatste punt beslist is - en er liggen nog stapels werk. Vacantie nemen van Juni tot November is gekheid. Als wij dan terugkomen is de boel weer een maand achter. ‘Ja, Mama, dat ziet er ook wel pessimistisch uit; maar het is toch het einde van de wereld niet. Bid maar goed, dat de H. Geest er wat vlugheid onder brenge. (En troost u): de Hollandsche Bisschoppen zullen waarschijnlijk wel vacantie nemen, en dan zullen zij hun suite wel meebrengen, 't Ziet er nogal goed uit. Tanta Caroline moet jarig zijn. Hierbij een lentevers ter harer eere. Zeg haar dat zij die “frissche lentemorgen” is. Haar beeld zweefde voor mijn geest. Dr. H. Schaepman, Vader van het Koncilie!’ (21 Maart '70). | |
[pagina 484]
| |
Ook met Alberdingk en met Nuyens stokte de briefwisseling niet. Voor Thijm liep ze hoofdzakelijk over de uitgave van Vondels treurspelen, die nu toch zou voortgaan, en waarvan Schaepman het eerste deeltje: Peter en Pauwels, in zijn Literarische brieven reeds had gerecenseerd. Van Heukelum en Aukes waren voor ‘de Maagden’ herhaaldelijk aangesproken; maar wijl ze 't met de nieuwe gilde te druk hadden, spande Schaepman zich alweer voor dat karweitje. |
|