Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
CVII.
| |
[pagina 476]
| |
Kerkvergadering niet ongelijk aan een Engelsch parlement, waarin de ‘wips’ voortreffelijk hun rol verstonden. Druk was de minderheid in de weer op de algemeene Congregatie van 28 December. Voorbeeldig eensgezind liep de tweede openbare zitting af - die van 6 Januari, waarin door de Vaders van het Concilie de geloofsbelijdenis werd afgelegd. ‘Met éene stem verhieven die zevenhonderd het Credo. Credo in unam, sanctam, catholicam et apostolicam Ecclesiam. Ik wilde dat gij het gezien hadt, gij woordvoerders en formeerders der openbare meening, gij die ons spreekt van woelingen, scheuringen, splitsingen, van partijen in de Kerk!’Ga naar voetnoot1) Maar daarna wordt de beweging weer sterker. Elk ‘schema’ aan de Vaders rondgedeeld broeit een nieuwe reeks vlugschriften. Door de bisschoppen der meerderheid wordt een adres aan den Paus gericht om de uitspraak van het leerstuk te vragen. Ook de minderheid besluit tot een adres in tegenovergestelden zin. Voor zijn Concilie-secretariaat ging de jonge Schaepman steeds te rade bij Pater Kleutgen. Die had immers toen al een heel leven vol studie en ervaring achter zich. 't Was eigenlijk zooveel als een Twentsche oud-buurman. Een Westfaal, te Dortmund geboren en in Münster tot het priesterschap opgeleid. In 1833 was hij in de Jezuiten-orde getreden. Hij werd professor te Freiburg, later te Brieg, en sedert 1847 verbleef hij te Rome, belast met verschillende ambten, en ook professor aan de Gregoriana. Vóor jaren reeds had hij in den geest der neo-scolastiek zijn bekende ‘Theologie der Vorzeit’ en ‘Philosophie der Vorzeit’ uitgegeven, zijn ‘Ueber die alten und neuen Schulen’ en zijn veel verspreid ‘Ars dicendi.’ Voor het Concilie was hij steeds ijverig in de weer. De omwerking van de constitutie de fide catholica werd aan hem opgedragen, en hij maakte zijn boek gereed: ‘De Romani Pontificis superna potestate docendi’ dat straks zou verschijnen. Aartsbisschop Schaepman zelf vond in Kleutgen zijn meest beslagen toeverlaat, en koesterde den hoogsten eerbied voor de wetenschap en 't karakter van dien beminden en gehaten Jezuiet. *** | |
[pagina 477]
| |
Nu had Herman in een der laatste nrs. van De Tijd gelezen van den storm te Arnhem. Daarop moest een vers aan tante Caroline gezonden. En hij voegde 't bij zijn brief van 24 Dec.
Op het verwoesten eeniger torentjes van de St. Eusebiuskerk te Arnhem door den orkaan van 17 Dec. 1869, opgedragen aan Mejuffrouw C. la Chapelle.
Er stond in vroeger dagen in Arnhem's wal een kerk,
Klein, nietig, onaanzienlijk, maar stevig toch en sterk.
Dat kerkjen werd verlaten door 't jongere geslacht,
Dat zich een nieuwe bouwde op een gedempte gracht.
Die nieuwe tempel praalde met meenge torentrits,
Zoo ijl, zoo fijn, zoo keurig, zoo bloemrijk en zoo spits.
Toen, hoe van hooger weelde der trouwen boezem zwol:
‘Nu houdt het tegen de onze Sint Walburg nimmer vol!’
Daar kwam een klein orkaantje, onschuldig als een wicht,
En ach, wat was 't een treurig, een jammerlijk gezicht:
Daar lag nu al die luister van Portland en cement,
Van torentjes en bloemen - als was 't der wereld end!
De Sint Eusebianen zijn van ontzetting stom,
En zuchten nauwlijks hoorbaar: ‘Wij zijn als eenden dom;
‘De nieuwe torens vielen, en ach, Sint Walburg staat,
‘Ja, zaten wij weer rustig in onze Varkensstraat.’
Uw zeer liefhebbende en eerbiedige Neef.
|
|