Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
CIV.
| |
[pagina 465]
| |
Liet hij het om in Holland niet meer aanstoot te geven dan 't moest? Er waren immers brave zielen in 't vaderland, die de hoofdjes bijeenstaken om ze bedenkelijk te schudden over dien jongen priester, die ver van zijn moeder en zijn bewakers, te Rome woonde, buiten alle gestichten, als outsider, vrij man in eene vrije zuiderstad. Zou 't ook ditmaal niet uitkomen: Roma veduta, fede perduta? De meesten en de besten van 't priesterkorps wenschten wel in Schaepman's plaats te wezen - maar anderen waren benauwd voor die gistingen van levensmoed en levensvreugde; zij sidderden toen zij die ontzettende kracht, in dien jongen man verborgen, zich zagen openbaren. ‘De voorzichtigen bij uitstek sloegen hem te Rome met angstige bezorgdheid gade, maar Gode zij daarvoor eeuwige dank gebracht, Rome heeft zich toen voor immer van Schaepman meester gemaakt.’Ga naar voetnoot1) Er waren er zelfs die optelden uit zijn correspondenties hoe dikwijls hij zich in de Romeinsche musea waagde. ‘Hoe is 't mogelijk, riepen ze, hij beweegt zich tusschen al die standbeelden en heidensche kunstvoortbrengselen alsof hij in Adam niet gezondigd had!’ De sullen beseften niet eens dat een Noorderling, die, zoo maar ineens in 't Zuiden verplaatst, een werkkracht en een stemming als die van Schaepman behield, wat anders had te doen met zijn gedachten en gevoelens, met zijn kostbaren tijd, dan één oogenblik zich in te laten met iets laags of iets leelijks. Met hem was 't lijk met alle sterke zielen. 't Gevoel dat hij alleen was om voor zijn persoon te verantwoorden, versterkte hem nog. De bezorgdheid van Jangat bracht althans voor Schaepman dit voordeel dat er onder de Hollandsche biechtelingen-kwezeltjes onder vorm van penitentie veel voor hem werd gebeden. Intusschen blijft het immer waar, dat al wat groot is op deze wereld tevens gevaarlijk is.... Heel eventjes raakte Schaepman in zijn brieven den val aan van Pater Hyacinthe. ‘Die ijdeltuit, die oppervlakkige windbol, bah!’ Il y a une femme la-dessous, une Américaine’, heeft me gister nog een Fransche prelaat gezegd’.Ga naar voetnoot2) Om zijn Napolitaansche reis voor zich te houden zal hij, met een blik op Holland, zijn reden hebben gezien. Terloops uit hij zich eenmaal over ‘Napels, de Sirenenstad aan de blauwe zee | |
[pagina 466]
| |
met haar eeuwigen glimlach en het dartel lied harer golven. De blauwe hemel boven, de blauwe hemel beneden, beiden overstroomd en doorgloeid van het gouden zonnelicht, - de donkergroene heuvelen, de verdelgende en toch weelderig bewassen vulkanen, de golf met haar schalke insnijdingen en stoute bochten, met haar zwevende eilanden en rotsen....’Ga naar voetnoot1) Ook voor hem dus un pezzo di cielo caduto in terra. Wat zijn oogen genoten voor een paneeltje van Coreggio, ‘De Verloving van St. Katharina’, gaf hij weer in een zijner beste Romeinsche gedichten; een lied, zoet- en toch mannelijk-godvruchtig, een lied gebeden met gevouwen handen voor de kuischheid, een lied door den maagdelijken priester aan zijn maagdelijke Moeder gezongen met de diepste klanken van zijn ziel: O zoet geheim der maagdelijke minne!
O lelie fijn en zilverblank van blaadren!
Een gedichtje dat Boissevain om een paar woorden ergerde. Maar wat zal deze preutsche litterator dan meenen van het Hooglied en van St. Bernardus? |
|