Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
[pagina 462]
| |
dat het Vatikaansche concilie de arena was, waar de kamp zou worden beslecht tusschen de Italiaansche scholastiek en de Duitsche wetenschap; en, menschelijk gesproken, scheen het ook zoo. Welnu, 't was vooral in 't Duitsch college dat Schaepman zijn vrienden zocht, vrienden om er mee te krakeelen dat het stoof, en te plukharen tot hij er half kaal van afkwam. ‘Een groote liefde voor Rome was ons aller gemeene deel... Maar wat feilen, hoogklimmenden en hoogklinkenden strijd hebben wij niet telkens en telkens gevoerd. ‘Veel ga ik wandelen in de Campagna met jonge Duitsche geestelijken, ook schrijvers. Dan springen wij over de ruïnen en loopen en teekenen (!!) plannen van oude gebouwen, en disputeeren als blaffende bulhonden. Dat maakt frisch. Na wat brood en wijn kan men 's avonds als een reus werken. Ja Mamaatje wij teekenen ook. Schilder ben ik niet. Maar ik heb er toch een heele boel van leeren kennen. In Holland, in Amsterdam zei men soms dat ik flinke kennersoogen had en hier begin ik het zelf half te gelooven. Veel boeken lezen leert ook, en het is niet verwonderlijk dat uw jongen van zijn moeder het fijne en van zijn vader het juiste zien heeft overgenomen. - Ik beken het, erg dat ik niet teeken, want alles laat zich niet schrijven. Photografiën van landschappen zijn te slecht, en aquarelles te duur. Zou ik er nog iets van kunnen leeren? Ik geloof dat ik er te driftig voor ben geworden. Want veel werken maakt driftig en het geduld om beginselen te leeren is bijna op - Mgr.Ga naar voetnoot1) heeft me meegenomen naar de Mis van Rossini op het Kapitool. Het kostte den man 30. fr. 't Was prachtig, die sopraan-stemmen en die allo's. Muziek wil ik niet kennen. Ik geniet genoeg als ik ze hoor’.Ga naar voetnoot2) ‘... Dweepend daalden wij van den Palatijn, dweepend staken wij het forum Romanum over, dweepend kletterden wij langs den boog van Septimus Severus naar boven en in de schaduw van Ara Coeli, midden op het plein van het Campidoglio, onder het oog van den bronzen Imperator, begon het spectakel met een furor teutonicus. Op een avond, ik blijf het mij steeds herinneren, zei ik: ‘Nun merken Sie sich's wohl, wenn die Infalli-bilität nicht proklamirt wird, dann sind Sie allen in zwanzig Jahren Rationalisten!’ De vuisten balden zich: ‘Unerhört!’, | |
[pagina 463]
| |
‘Pfui!’ Het was een vermetel en grof woord. Mijn vrienden waren de eerlijkste en edelste kerels onder Gods hemel.’Ga naar voetnoot1) Maar de vrienden geneerden zich ook niet: ‘ein toller Ultramontaner, ein heiszer Gregorianer’ scholden hem de Duitschers. De bisschoppen, die in 't college logeerden, en die ouder en wijzer en irenischer waren, mochten den ‘lieben Holländer’ wel. Vooral Mgr. Hefele, de schrijver van de groote ‘Kon-ziliengeschichte’, een der sterkste anti-infallibiliteitsdoctors binnen de orthodoxie, trok hem aan. ‘Ik heb hem dikwijls ook nog vóor zijn verheffing tot bisschop van Rottenburg ontmoet’.Ga naar voetnoot2) Ook Mgr. Martin, van Paderborn, was daar; die sprak meer naar den zin van Schaepman, en herhaaldelijk hadden ze het samen over hun beider vriend Reichensperger. De goede bisschop vermeide zich onder 't jonge volkje, en hoe bonter zij het maakten hoe luider hij toejuichte: ‘Die Studiëntage in Rom sind die Feriëntage des Lebens!’ Maar voor Schaepman drukke Feriëntage. Hoe hij er toen in slaagde zijn vijf zinnen bij mekaar te houden heeft al wie hem zoowat volgde zich afgevraagd. Hij, wiens geest ik mij daar moet verbeelden als een onzer moderne centraal-telefoon-kantoren, en die ten slotte niets anders diende te wezen dan een Romeinsche student in de theologie! 't Speet hem geweldig dat Mgr. Hettinger niet in 't Collegium Germanicum logeerde, en dat hij er dus moeilijker bij kon. Dat was misschien wel zijn geliefkoosd figuur onder al de Romeinsche grooten. Hij schijnt op eerbiedigen afstand te zijn gebleven; maar de vijf bundels van de pas verschenen ‘Apologie des Christentums’ waren zijn klokspijs voorlang. En om ze overal mee te dragen op zak, scheurde hij ze weer stuk, zooals hij vroeger met Möhler deed. ‘Maakt u niet bang dat ik tegen het Concilie opzie. Wat de Kerk aangaat, zullen er veel stormen en harde stormen zijn. Misschien zal het erg lang duren. Als sommige quaestiën aangeraakt worden is het einde niet te voorzien. Een verwarring als de nu heerschende is onbegrijpelijk. Maar houdt dit in het oog: De menschelijke partijen praten veel, redeneeren over de | |
[pagina 464]
| |
opportuniteit en de in-opportuniteit van sommige bepalingen, zeggen: zooveel stemmen voor en zooveel tegen - maar dit alles is niets. De H. Geest is altijd met de Kerk en spreekt onfeilbaar door dit Concilie als door alle vorige, en werkt niet zooals de partijen in een Parlement, maar op wijzen, die wij vooraf niet kennen en eerst later zien. Zoo zal het ook nu zijn. Ik ben geen vrome die mooije gezichten kan trekken, maar dit geloof verdedig ik met woord en pen en daad en bloed! Wij zullen hard werken moeten hier. Godlof, hoe harder hoe liever. Werken is zalig en een zaligheid zelf. Men heeft soms gemeend dat ik niets uitvoerde, omdat ik nu eenmaal de gaaf heb ontvangen in éen uur heel te doen wat anderen in éen dag half doen - maar dit is niets. Al die veeldoeners mogen met hun bagage van openlijk werk voor den dag komen - wij zullen zien wie 't meest gedaan heeft. Om de menschen geef ik juist zooveel als ieder hunner verdient. Ik heb onder mijn vrienden sommigen die zeggen: ‘Schrijf toch niet in dagbladen’ - anderen die zeggen: ‘Schrijf maar toe’. Wat te doen? Eenvoudig wat mijn plicht is en blijft: Elke trek van mijn pen te wijden aan de verdediging der Kerk en hare glorie op elk gebied. Ik maak mij hier in Rome elken dag goede vrienden en over 't geheel schijn ik zoo erg terugstootend en onbeschaafd niet te zijn’.Ga naar voetnoot1) |
|