Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
XCVII.
| |
[pagina 429]
| |
tigjes door, vindt uw ontbijt thuis, eet 's middags zooals het u behaagt, gaat thee drinken, koffie drinken, kaartspelen, praten, eten, bidden - naar bed. Dat is geregeld, lekker en goed. Wij hier leven zoo: 's Morgens zoo vroeg mogelijk, vier of vijf uur, op, dan naar een kerk mis lezen, dan een bad in den Tiber (wat zeer goed is tegen dyssenterie en koorts, en maar een dubbeltje kost), dan een caffé, echte zwarte Italiaansche koffie, op uw kamer wat rooken en lezen. Om acht uur gaan de bibliotheken en musea los - daar is het lekker frisch. Men neemt zijn papier mee en werkt er tot twaalf uur, want de zaken zijn er prachtig ingericht; aan een broeder zegt ge: ‘dat boek’ en hij brengt het. De lessenaars zijn perfect, de stoelen van noteboomen hout, zonder gevulde zittingen, zoodat er ook geen vlooien in kunnen zitten. Om twaalf uur in een koffiehuis een portie sneeuw (granita) met hard brood, dat is flink. Dan als de weerga naar huis, want het is stikkend heet. Daar is de post aangekomen, alle dagen een Tijd, die verslonden wordt. Men blijft tot vijf uur thuis, dut een uurtjen als men wil of werkt door. Daarop begeeft zich uw cavaliere serviente naar een restaurant (trattoria), waar hij den ezel wat voedsel geeft. Na het diner wat caffé. Dan wat wandelen, dan een foglietta (twee bierglazen) wijn voor 9 soldis (45 centimes) en nog wat gepraat. Zoo slenter ik dan de Corso nog eens door, de piazza Colonna en Pincio over om de wereld te zien, en om half 9 uur is de kip weer in zijn hok. Ik gooi dan heel plechtig mijn toog uit, mijn collar af, ‘maak mij lekker’ en ga zitten schrijven, gewoonlijk tot 12 uur. Gij weet, anima mia, dat ik een nachtbraker ben. Eer is het ook onmogelijk te slapen, wat als men niet doodmoede is houden de logés - hoe onbeleefd als men toch zoo gastvrij is om logés in zijn bed te nemen - een sterveling nog uren wakker. Ik zie er ook curieus uit, met een steek op, een toog aan en een mantel, heel wijd, om. Verders heb ik mijn blonde Batavier-lokken prijs gegeven en ben zoo kaal als een monnik ‘A propos, ik kan hier tusschen onze en uwe gewone koorkappen geen verschil zien,Ga naar voetnoot1) alleen zijn de bovenstukken hier met stijf gevuld. Gij weet: ik bedoel dat ding wat om den nek hangt (le chaperon). Men kan het wapen - zonder hoed | |
[pagina 430]
| |
of iets beneden op de beide zij-randen borduren; als ik een Romein om een teekening vroeg, zou hij u uitlachen. Men is hier in deze dingen ook tamelijk verdraagzaam. Nog eens à propos: Monseigneur had mij geschreven om er drie te laten maken: rood, wit en paarsch; ik zal dit nu niet doen tenzij gij mij schrijft dat ik het moet. Denk hier wel aan, anders krijgt de aap het op zijn kop als de boel niet klaar is. Ik zal nog eens zien of er soms een teekening te krijgen is, maar geloof het niet. Ik verkies niet dat Tante Femia weer ziek wordt, en als de heer VetterGa naar voetnoot1) er niet voor zorgt, laat ik hem door de Inquisitie opeischen, en dan gaat hij er aan. Zeg nu aan Tante Femia dat ik mijn mooiste histories bewaar om haar te vertellen, dan zal alles goed gaan. In de Tijd trek ik heel ernstige gezichten, maar dan zullen wij eens lachen. Ik zal hier bij de apostelen eens goed mijn best voor onze beste tante doen. Waarom ik nu voor u zou bidden, zie ik nog niet in. Een levensstaat hebt gij toch al, en een keus hebt gij dan niet meer te doen. Overigens geloof ik wel dat gij zoo tamelijk op den goeden weg zijt, anders moet gij maar uw best doen op den goeden weg te komen. Maar gij zijt er wel op, het zal nog wel losloopen. Verbeeld u dat gij eens zoo heilig werdt, als de H. Anna. Gisteren avond werd haar beeld in processie door de stad gedragen, en toen zij langs het fort St. Angelo kwam begonnen alle kanonnen te bulderen. Dat was wel aardig als ze voor u ook de kanonnen eens afschoten. Ik zou bang zijn dat uw beeld nog in een flauwte viel. Maar foei! foei! daar plaag ik u nu. Nu, ik heb het nooit gedaan, dus een eerste keer kunt gij het vergeven! Gij moet nicht Betsy veel complimenten van mij doen en ze tevens eens duchtig dooreen schudden, want daar het lieve mensch altijd zoo stil zit is zulk een beweging zeer nuttig voor haar. Doe het maar eens flink. Want de kolonel van de Zouaven, een deftig, bedaard jongman van zestig jaar is op reis gegaan, men zegt om zich een echtgenoot te zoeken. Nu heb ik hem gezegd: ga ook eens in Zwol kijken; en als hij dan kwam, had ik graag dat nicht Betsy er goed uitzag, dan kondt ge nooit weten of ze kwam nog eens hier. Als ik dan op de Pincio | |
[pagina 431]
| |
wandelde en men vroeg: Wie is die bellissima jonge dame, die daar naast den kolonel te paard rijdt, dan kon ik zeggen: Ah, dat is mijn dikke nicht Betsy! Ik ga er elken dag dineeren, en fijn ook! Foei! foei, ik herval alweer. Zoo jong en zulk een halsstarig boosdoener! oh! Ja, uit Utrecht word ik heel goed op de hoogte gehouden. Monseigneur is een beste correspondent, zooals hij mij in alles best is. Aukes, mijn grootste vriend, ook. Van den ‘zwarten’Ga naar voetnoot1) heb ik éen epistel gehad. Hij is versteend tot een hoekig, mager middeleeuwsch beeld en zal wel ergens als een heilige in een nis staan, of als een ‘frats’ of een ‘wasserspeier’ aan een toren zitten. Zoo gaat het. Misschien word ik hier wel een Apollo. Dat zal zijn tijd duren, zegt nicht Betsy. Nu, ik wil ze ook eens een luchtige Flora zien worden. Ik eindig dit gereutel, wat u reeds lang verveeld heeft. Eerst nog een paar puntjes.
10. Ik geef neef Henri zeer groot gelijk. De Hollandsche Bisschoppen zullen zeer goed doenGa naar voetnoot2) wat ansjovis mee te nemen. Een goede portie gerookte zalm zou ook zeer goed zijn. Men heeft hier in dat opzicht slechts sardines á l'huile. Men wordt dringend verzocht ook aan de secretarissen te denken.
20. Ik zou in alle bescheidenheid wel eens willen weten of er al Bordeaux-wijn of andere Fransche druivensappen naar Rome verzonden zijn. Deze worden er niet beter om als zij hier lang in de douane staan’.
Maar ook zulk een correspondent was van de gevolgen der blokjacht niet bevrijd gebleven. Hij werd ziek, zoo dat men het zelfs thuis vernam en Mama hem een angstbrief schreef. Maar dadelijk stelde hij allen gerust: ‘Mijn ziekte heeft maar drie dagen geduurd. Ik heb ook den tijd niet om mij lang met zulke apekool bezig te houden. Een jongmensch van 25 jaartjes wordt gezond, zoo spoedig hij maar wil....’ |
|