Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
[pagina 418]
| |
di Monte Santo. De Britsche primaat predikte daar voor Engelschen en Ieren en Amerikanen.’ Een gemengde schare, waarin de hooge wereld schitterde en de lagere niet ontbrak; waarin prelaten en zouaven elkaar verdrongen, maar over het geheel lag een zoo eerbiedig zwijgen, dat men onmiddellijk den indruk verkreeg van iets vreemds en iets groots. Op den predikstoel stond een lange, slanke, edele gestalte in bisschoppelijk gewaad. Bij het grijze schemerlicht dat door den koepel binnenviel, kon men van het gelaat weinig waarnemen; men zag een voorhoofd, breed, hoog, machtig geboetseerd en toch fijn gevormd, een bleek, mager, naar beneden smaller toeloopend gezicht met fijne lippen, een edel gevormden neus en oogen, waar geheel een ziel in leefde. Deze man sprak met een heldere, klare stem, een stem vol warmte, vol gloed, een stem, waar meer dan overtuiging zich in openbaarde, waar geestdrift en liefde een machtigen klank aan leenden, die den hoorder doordrong. Geen gebaren bijna, een opheffen en neerlaten van den rechterarm, een klemtoon door den wijsvinger hier en daar onderstreept. Toch vormde het geheel een verheven welsprekendheid, vol ingehouden maar daarom te krachtiger kracht; een welsprekendheid die streelde en vastgreep, die nederwierp, maar ook den nedergeworpene in liefdevolle armen ontving. Deze man deed den tijd vergeten, en terwijl de schemering in dof duister overging was dat of de stem licht verspreidde, een verhelderend en verwarmend licht.’Ga naar voetnoot1) Dat was iemand bij wien Schaepman wat leeren kon. Door dik en dun baande hij zijn weg naar den Engelschen prelaat. De schrijver van ‘England and Christendom’ vond in dien jongen Dutch een student die dat alles kende en nog een massa dingen meer. De bezoeken werden zoo talrijk en de gesprekken zoo vertrouwelijk dat Manning hem zijn heel sociaal werkplan liet inzien, en hem een maatschappelijke zending meegaf voor later in Holland. Reeds herhaaldelijk, in zijn voorbeeldig strijdersleven had Manning de Onfeilbaarheid voorgestaan. Maar thans was hij te Rome aan 't schrijven van een herderlijken brief voor zijn aartsbisdom, die gerucht zou maken: ‘The oecumenical Council and the Infallibility of the Roman Pontiff’.Ga naar voetnoot2) Daarin | |
[pagina 419]
| |
bestudeert hij de beweegredenen voor en tegen. Door de heele traditie vervolgt hij de leer der onfeilbaarheid en valt met al de kracht van zijn dialectiek op het Gallicanisme. Dat bracht hem voorgoed in strijd met Dupanloup. Maar Westminster wachtte nu Orléans en de Duitschers af te Rome. En de villa Caserta waar de ‘diavolo del concilio’, zooals zijn vijanden hem heeten zullen, straks zijn getrouwen verzamelde, zou triomfantelijk den strijd voeren tegen 't paleis Nardi, 't paleis Rauscher en de vesting Dupanloup-Mathieu-Darboy, waar de anti-infallibilisten uit Frankrijk, Duitschland en Oostenrijk samen zaten. Ook aan Schaepman, zoowel als aan de meeste bezoekers, die naar hem luisteren wilden, zal Manning, die tijdens het Concilie te zamen met Mgr. Senestrey, bisschop van Regensburg, op een tekst van Pater Liberatore de gelofte deed om de onfeilbaarheid er door te halen, zijn redenen wel hebben uiteengezet. Wat, het zou niet geraden zijn de leer thans af te kondigen? Wanneer is 't ooit zoo noodig geweest als nu, de overheid te versterken ten overstaan van de staatkundige en godsdienstige omwentelingen, die elke overheid trachten te verdelgen. Oorlogen en revolutiën staan voor de deur, de maatschappij zal geschokt worden op haar grondvesten. 't Sociale gebouw is ondermijnd, de orde en de macht, door God gesteld, worden langs alle kanten aangerand. Thans of nooit moet de macht van de Kerk geconcentreerd worden in den Paus. Altijd hebben de katholieken, het volk zoowel als de Vaders, in 's Pausen onfeilbaarheid geloofd. Waarom onder den drang der omstandigheden de ongerepte traditie, die wij allen toch aannemen, niet tot een dogma gemaakt? En als hij zoo sprak, weet zijn levensbeschrijver Purcell te verhalen, rezen zijn haren te berge bij 't aanschouwen der ongelukken die de wereld te wachten stonden als de onfeilbaarheid niet kwam.Ga naar voetnoot1) Een echte prins der Kerk, die Manning, dat vond Herman ook, en een Pius-vereerder zoo vurig als hij zelf. Maar deemoedig zal Herman zijn oogen hebben nedergeslagen als de aartsbisschop hem uitlegde wat die blauwe knoop op zijn purperen mantel beduidde, en dat de Hollanders evenzeer als de Engelschen zoo'n Kruisverbond konden gebruiken. Ja, wel had Herman gehoord van zoo'n onthoudersgenootschap, vroeger, in 1852, in zijn | |
[pagina 420]
| |
geboortegewest te Tubbergen-Vasse zelf, door den aartspriester van Twente gesticht; wel was ook Dr. E.F. Schaepman, zijn Zwolsche kozijn, een ijveraar daarvoor, maar verder zat het geenszins in de familie. |
|