Dr. Schaepman. Deel 1
(1912)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendmaart 1844-juli 1870
XCIII.
| |
[pagina 414]
| |
gesteld degenen die meenden dat de gewenschte dag om het nieuwe dogma in de kerkleer te voegen nog niet gekomen was, daarom heeft Hij de hevige hartstochtelijke wijze van verdediging niet onder zijn hoede genomen. 't Was hier een strijd onder geloovigen, allen even zuiver in de leer, maar door verschillende bekommernissen geleid tot zienswijzen die te dezer gelegenheid tegen malkander kwamen indruischen. Enkel voor zooveel als 't moet, om Schaepman's kleurige teekeningen in haar kader te passen, zullen deze dingen worden aangeraakt. De bijzonderheden die nu volgen putten wij uit de bronnen ons door malkander bestrijdende, maar zuiver Katholiek blijvende partijen bezorgd. De anti-liberale voorkampers verheugden zich bij voorbaat in streng-formuleerende beslissingen, waaruit weer de geest van ‘Quanta Cura’ en van den Syllabus zou spreken; zij voorspelden als bij vóor-ingeving alles wat het Concilie zou doen... En de beweging werd rumoer toen den 6en Februari 1869 de Civilta Cattolica de bom legde in haar ‘Cose francese’. De Civilta Cattolica was 't orgaan, naar men zegde, van 't Vatikaan. De meest gezaghebbende Jezuieten zwegen daarover. Maar de meer praatzieke hadden den mond vol van 's Pausen medewerking in hun tijdschrift.Ga naar voetnoot1) Nu, die ‘Cose francese’, een correspondentie uit Frankrijk, schreef o.a. dat men hoopte op een zeer kort Concilie, zoo de meerderheid er voor zorgde dat de minderheid geen lange oppositie maakte; dat de leer van den Syllabus wel degelijk zou her-afgekondigd worden, maar ditmaal met bevestigende formules tegenover de ontkennende van het stuk zelf; dat de Onfeilbaarheid tot dogma zou worden verheven, dat al de ‘catholiques tout court’ daarvoor ijverden, dat de liberale katholieken weldra zouden zwijgen en dat de afkondiging zou gebeuren door de eensgezinde verklaring van den H. Geest bij monde van al de aanwezige Vaders en onder hun algemeene toejuiching; dat het Concilie ook de Hemelvaart van O.L. Vr. solemneel zou bevestigen. Deze ‘Cose francese’ was evangelie voor de meest verspreide en de vurigst katholieke bladen. Veuillot die van '60 tot '67 had moeten zwijgen, en die nu 's keizers politie hem weer oorlof schonk, ten overvloede gaf wat | |
[pagina 415]
| |
hij zoolang had gekropt - dineerde met het stuk en ging er mee slapen. Het had den schijn, alsof al die geloofszaken moesten worden verkondigd bij plebiscitum. De dagbladschrijvers waren tot theologen omgetooverd, natuurlijk met vaarwel aan de stiptheid en de fijnheid der mannen van 't vak. Al wat de Paus dacht en sprak moest onfeilbaar heeten. De Paus kon niet falen, bij sommigen niet zondigen zelfs. Er werden liturgische gebeden gemaakt met Godsvereering voor den Paus. In 't Veni Sancte Spiritus werd de H. Geest vervangen door Pius IX. Al wie dat niet goed vond was liberaal en ketter, en van uit de dagbladkantoren donderden de banvloeken neer. Maar misschien nog heviger opgewondenheid heerschte langs den anderen kant. 't Was 't oogenblik waarop, na een paar andere vlugschriften ten aanval, namens de Duitsche wetenschap ‘Papst und Koncilie’ verscheen, het boek van Janus, die Döllinger of zijn secretaris was. De Paus werd er in neergehaald als onder 't sarcasme van zijn ergsten vijand. Hij werd, in plaats van onfeilbaar, nog een zondiger zondaar dan een gewoon mensch. Daarop schreef Hergenröther zijn anti-James, en als Duitsch infallibilist stond ook P. Rudis op met zijn ‘Petra romana’. Mgr. Dupanloup, die zonder strijd niet leven kon, sprong nu bij, en ‘le journaliste égaré dans l'épiscopat’ was den polemist van l Univers wel gewassen. Hij ving aan met een ‘Lettre sur le futur concile oecuménique, adressée par Mgr. l'Evêque d'Orléans au clergé de son diocèse’, een brief die in allerhande talen over heel Europa werd verspreid, zooals we 't reeds zeiden, en waarin hij beschikte over genoeg kalmte om de zaken heel objectief te behandelen. Maar aldra begon hij in zijn blad le Français met naamlooze artikelen; enkele maanden later verscheen zijn ongeteekende brochure tegen de onfeilbaarheid. Tot hij op den duur zichzelf niet langer bezat en 't beruchte artikel losliet in le Correspondant, waarin hij het nagenoeg eens bleek met Döllinger. Hij holde steeds voort: zijn voortvarendheid joeg hem steeds in nauwer betrekkingen met den Duitschen anti-Romein, hij schreef, te paard op zijn pen, zijn ‘Avertissement à Louis Veuillot’, waarin hij den journalist verweet niets te kennen van de zaak, en hem verzocht niet langer bisschop te spelen en accusator fratrum te zijn. Hij geraakte in een jaar-langen pennetwist met onzen Mechelschen aartsbisschop Mgr. Deschamps, die hem zeer vriendelijk, maar | |
[pagina 416]
| |
ook zeer aangedaan bekende: ‘Comment ne serais je pas attristé, Monseigneur, de ce qui a rejoui les ennemis avoués de la foi et de l'Eglise?... En lisant de telles paroles, Monseigneur, ne vous-êtes vous pas dit: Je me suis trompé?’ Om zijn stelling te versterken, zocht nu Dupanloup zijn vriend Newman mee te lokken naar 't Concilie als zijn secretaris-theoloog; maar Newman was wijzer en bleef in zijn klooster. Montalembert, stervend ziek, mengde zich ook in den strijd hij voelde zich hooghartig boven Veuillot, en stond hem zelden te woord. Ook in 't Engelsch episcopaat was er meeningsverschil, bedaarder natuurlijk, en minder in 't gezicht van 't publiek. Newman had bezwaren en studeerde voort. Maar Manning, katholieker dan de Paus, richtte zich in zijn volle hoogte van debater op tegen Dupanloup, en werd aldra zijn meest gevatte tegenstrever. Velen in Duitschland, die in beginsel voor de onfeilbaarheid waren, en ze in petto nooit hadden betwijfeld, vonden 't oogenblik niet gekomen om ze tot een dogma te maken. Windthorst, de Reichensperger's, Mallinckrodt en al de merkwaardige katholieke staatkundigen waren onder de anti-opportunisten. Maar de regeering, die den Kulturkampf aan 't broeien was, begon er zich mee te bemoeien; Minister von Hohenlohe in zijn omzendbrief den 9en April '69 aan de Staten waarschuwde dat Pius IX er op uit was om de Kerkheerschappij der middeleeuwen te herstellen, en Gregorius VII, Innocentius III, Bonifacius VIII wenschte te spelen. In Juli verscheen de brief van 30 katholieke advocaten en professors van Koblenz aan den bisschop van Trier om te protesteeren tegen de leeringen van de Civilta. Enkele weken daarna kwamen de Duitsche bisschoppen te Fulda bijeen, en ze verklaarden de ontwerpen der absolutistische godgeleerden onuitvoerbaar en gevaarlijk. Mgr. Ketteler, de kranige bisschop van Mainz, stond voorop om te getuigen dat de Onfeilbaarheidsverklaring niet welkom zou zijn. Uit de sinds lang dreigende vlaag sloeg den 11en Augustus 1869 de eerste bliksem neer. Het grauw stortte zich op 't Dominikanerklooster te Moabit en Prof. Gneist verkondigde de aanstaande maatregelen. Als antwoord daarop werd op den Katholiekendag van Dusseloorf (6 tot 9 September) bij stemming een adres aanvaard, waarbij door al de aanwezigen vast geloof werd betuigd in het werk van den H. Geest op 't aanstaande Concilie. | |
[pagina 417]
| |
Het algemeen verwijt, door theologen van beroep tegen Duitschland toentertijde gericht, was dat het land der geleerdheid ten achter was in zake theologie, en door zijn wijsbegeerte op den weg naar 't rationalisme werd gebracht. Anderzijds legden de godgeleerden aan Frankrijk zijn voortbroeiend Gallicanisme ten laste, waarvoor inderdaad het gelegenheidswerk van Mgr. Manet: ‘Du Concile général et de la Paix religieuse’ een doorslaand getuigenis was. In de Zuiderlanden was 't rustiger. Italië zelf, Spanje, Azië, Afrika en Australië vroegen de hooge afkondiging als een gunst. Over 't algemeen kon men van toen afaan een lijn trekken aldus: De vertegenwoordigers der zuiver-katholieke streken wenschten voldoening te geven aan de geestdrift en de godsvrucht der geloovigen. De anderen, die kwamen uit landen, in opzicht van godsdienst verdeeld, en die ooggetuigen waren of aanvoerders in persoon van den kamp tusschen ketterij (of rationalisme) en trouwe Roomsche leer, vreesden voor feller strijd, voor verontrusting van thans gerustgestelde of sluimerende geesten en voor schade ten koste der Kerk. En tusschen dat gevaar van beide kanten, zwegen alle schuchteren en veel ernstigen; en wilden ze spreken, ze werden dadelijk overstemd door 't getier van links en rechts. Naar de overtuiging van vele gematigden moest het Concilie liever verzoeningswerk verrichten, zooals b.v. de vaste regeling der betrekkingen tusschen Kerk en Staat, de tegemoetkoming jegens de hooge kerk van Engeland, enz. Buiten de Kerk ontaardde de haat tegen de machtige krachten-ontplooiïng van 't geloof in een lachwekkende razernij: Door Jos. Ricciardi, lid der Italiaansche Kamer, werd een anti-concilie der vrijdenkers bijeengeroepen te Napels. Garibaldi, Victor Hugo, Michelet, zouden er 't woord voeren. Maar de geleerde vergaderingen werden aldra opgegeven voor uitstapjes ter ontspanning in het heerlijk gewest. |
|